Hoorcolleges verbintenissenrecht
Week 1: bronnen van verbintenissen en totstandkoming van rechtshandelingen:
Het privaatrecht is onder te verdelen in het personenrecht en vermogensrecht. Het vermogensrecht
is onder te verdelen in het goederenrecht (regels m.b.t. de rechtsverhouding tussen personen en
goederen) en het verbintenissenrecht (regels m.b.t de rechtsverhoudingen tussen personen
onderling.)
- Het vermogensrecht is onder te verdelen in het subjectieve en het objectieve
vermogensrecht. Onder vermogensrecht in objectieve zin verstaat men alle geschreven en
ongeschreven rechtsregels. Onder vermogensrecht in subjectieve zin verstaat men een
specifiek vermogensrecht dat aan een bepaalde persoon toebehoort.
- Subjectieve vermogensrechten zijn te onderscheiden in absolute en relatieve rechten:
degene aan wie een absoluut recht toekomt kan zijn recht over dat goed tegenover eenieder
inroepen. Degene aan wie een relatief recht toekomt kan deze alleen tegenover de
wederpartij inroepen.
- Bij het goederenrecht waren er drie vereisten voor een rechtsgeldige overeenkomst (levering
krachtens een geldige titel door een beschikkingsbevoegde). Bij het verbintenissenrecht is
alleen de geldige titel van belang bv een verbintenis uit een overeenkomst.
- Als A bv een vordering heeft op B hebben A en B een verbintenis tegenover elkaar.
Rechtssubject: degene aan wie een subjectief recht toekomt, wordt aangeduid als rechtssubject.
Ieder mens is drager van rechten en plichten, iedereen is derhalve rechtssubject. Het recht kent
naast natuurlijke personen ook rechtspersonen als BV’s, NV’s en stichtingen.
- Een rechtssubject geeft het rechtssubject een recht op een rechtsobject.
Rechtsfeiten: dit is wanneer het objectieve recht gevolgen toekent aan bepaalde feiten die zich
voordoen. In veel gevallen zal dit gaan over handelingen van partijen. Echter aan heel veel feiten, bv
thuis op de bank tv kijken, hebben geen rechtsgevolgen.
- Het ontstaan van een subjectief recht is niet het enige rechtsgevolg dat een rechtsfeit kan
hebben, iedere wijziging in de rechtstoestand is een rechtsgevolg. Ook het overgaan van een
subjectief recht van de ene rechthebbende op de andere (als het overlijden van een
rechtspersoon) of het tenietgaan van een subjectief recht (als ene bestelling is afgeleverd) is
een wijziging in de bestande rechtstoestand.
Bloot rechtsfeit: hier ontstaat er een rechtsgevolg zonder handelen van de natuurlijke persoon als
het overlijden of meerderjarig worden van een persoon.
Rechtens relevante handelingen: deze zijn onder te verdelen in een niet-rechtshandeling en een
rechtshandeling:
- Niet-rechtshandeling (feitelijke handelingen): hierbij heeft de handelende persoon met het
verrichten van de rechtshandeling niet de bedoeling om bepaalde rechtsgevolgen voor
zichzelf in het leven te roepen, maar waarbij het objectieve recht toch gevolgen aan dat
handelen toekent. Bv de onrechtmatige daad.
- Rechtshandeling: hierbij heeft de handelende persoon met het verrichten van de handeling
het oogmerk om bepaalde rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven te roepen, bv een
schenking.
Beginselen van verbintenissenrecht:
- Men moet zijn toezeggingen en/of afspraken nakomen.
- Een gerechtvaardigd vertrouwen op een bepaald gedrag van een ander mag door die ander
niet worden beschaamd, met name niet als dat vertrouwen is gebaseerd op wat een ander
op een bepaald moment zegt of lijkt te willen.
- Mensen moeten in al hun doen en laten een zekere mate van zorgvuldigheid betrachten,
gevaar voorkomen en rekening houden met belangen van anderen.
1
,Verbintenissen kunnen volgens art.6:1 BW slechts ontstaan indien dit uit de wet voortvloeit.
Bronnen van verbintenissen:
- Overeenkomst: een belangrijk verbintenis-scheppend rechtsfeit is de overeenkomst. Een
overeenkomst rechtvaardigt dat partijen over en weer verwachtingen hebben en dat deze als
vorderingen in het kader van verbintenissen worden erkend.
- ‘Echte’ verbintenissen uit de wet, belangrijkste: onrechtmatigde daad, art.6:162 BW.
Daarnaast zaakwaarneming, art.6:198, onverschuldigde betaling, art.6:203 BW,
ongerechtvaardigde verrijking, art.6:212 BW.
- Tekortkoming in de nakoming van een verbintenis.
Rechtshandeling: van een rechtshandeling is sprake wanneer een persoon een handeling verricht
met de bedoeling daarmee een bepaald rechtsgevolg tot stand te brengen.
- Vereisten, art.3:33 BW: ‘’een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil
die zich door een verklaring heeft geopenbaard.’’
- De rechtshandeling is onderdeel van de meeromvattende categorie ‘rechtsfeiten’.
Eenzijdige rechtshandeling: gevallen waarin de rechtshandeling door een persoon tot stand gebracht
kan worden, zonder dat daarvoor samenwerking voor nodig is met andere partijen.
- Eenzijdige gerichte rechtshandelingen: Hier geldt dat deze handelingen pas geldig zijn
wanneer zij tot een of meer bepaalde personen zijn gericht, en deze personen ook hebben
bereikt. Bv: het opzeggen van abonnement bij de sportschool, deze is niet geldig tenzij de
opzegging is gericht tot de eigenaar van de sportschool en hij hier kennis van neemt.
- Een gerichte eenzijdige rechtshandeling wordt jegens een specifieke andere persoon gedaan
die geen "partij" is bij de rechtshandeling, maar de "geadresseerde" ervan. Voorbeelden
hiervan zijn het opzeggen van een huur-
- Eenzijdige ongerichte rechtshandelingen: deze zijn ook geldig als ze niet tot een of meer
bepaalde personen zijn gericht en deze hebben bereikt als bv het opstellen van een
testament.
Meerzijdige rechtshandeling: hiervoor is samenwerking tussen twee of meer personen voor vereist.
Meerzijdige verbintenis-scheppende overeenkomst: om een overeenkomst tot stand te laten
komen zullen ten minste twee personen nodig zijn. Deze is onder te verdelen in de meerzijdige of
wederkerige overeenkomst en de eenzijdige overeenkomst:
- Meerzijdige of wederkerige overeenkomst: hiermee wordt bedoeld dat voor alle bij de
overeenkomst betrokken partijen een verbintenis uit de overeenkomst voortvloeit. Bv de
koopovereenkomst.
- Eenzijdige overeenkomst: hier vloeit er maar voor een van de partijen uit de overeenkomst
een verbintenis voort. Bv schenking, alleen verbintenis op de schenker
Algemene vereisten voor een geldige eenzijdige rechtshandeling: Art.3:33 BW: ‘’een
rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard’’. Vereisten:
1. Een op een rechtsgevolg gerichte wil.
2. Die zich door een verklaring heeft geopenbaard
3. Art.3:37 lid 3 BW: ‘’een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking
te hebben, de persoon hebben bereikt.’’
- Voorbeeld een verklaring van iemand dat hij zijn abonnement opzegt en dat deze verklaring
ook de betreffende persoon bereikt. Wil en verklaring moeten met elkaar overeenstemmen
- Volgens art.3:37 lid 5 BW is het mogelijk om een verklaring in te trekken als de verklaring de
betreffende persoon eerder dan of gelijktijdig met de ingetrokken verklaring hebben bereikt.
2
, Algemene vereisten voor een geldige meerzijdige rechtshandeling: art.6:217 lid 1 BW: ‘’een
overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.’’ Vereisten:
1. Aanbod
2. Aanvaarding
- Er moet sprake zijn van wilsovereenstemming tussen partijen, hetgeen in de regel zal blijken
uit de met elkaar overeenstemmende verklaringen van partijen.
Het begrip van wil: globaal worden er in de rechtswetenschap 3 benaderingen onderscheiden:
- In de eerste benadering ziet men de wil als een psychologisch fenomeen dat wordt gevormd
in een persoon zelf. De verklaring wordt dan gezien als het naar buiten brengen van het
resultaat van een intern denken.
- In de tweede benadering ziet men de wil als sociologisch bepaald. Wat mensen willen, is
afhankelijk van het bestaande cultuur en de omgeving waarin mensen verkeren.
- In de derde benadering wordt de verklaring naar meet objectieve normen beoordeeld en
wordt op basis daarvan het perspectief van de wederpartij een bepaalde wil, en met name
de gevolgen daarvan, aan degene die verklaart toegerekend.
Verklaring en rechtshandeling: rechtshandelingen zijn niet denkbaar zonder verklaringen van
partijen. Zo ene verklaring hoeft niet uitdrukkelijk te worden afgelegd, ook gebaren of gedragingen
(instappen in een bus) en eventueel nalaten kunnen als een verklaring gelden.
- Volgens art.3:37 lid 1 BW kunnen verklaringen ook in een of meer gedragingen besloten
liggen. Met een handgebaar of een hoofdknik kan men zijn wil evengoed verklaren als met
woorden (gesproken of geschreven). Men spreekt dan van stilzwijgende wilsverklaringen.
Steeds hangt het ervan af wat de wederpartij in de gegeven omstandigheid uit het gedrag
redelijkerwijs mocht afleiden.
Ontvangsttheorie: de verklaring die de wederpartij niet of niet-tijdig heeft bereikt verkrijgt geen
werking. De afzender heeft zich weliswaar verklaard, maar niet t.o.v. de wederpartij. Het moment
van bereiken is dus beslissend voor het tijdstip waarop de verklaring haar werking krijgt en waarop
de rechtshandeling tot stand komt, door bv faillietverklaring.
Aanvullende vereisten die specifiek gelden voor een aanbod:
- Het aanbod moet een juridisch aanbod zijn. De aanbieder moet als doel hebben om tot een
juridisch bindende afspraak te komen.
- Niet iedere verklaring of mededeling die iemand aflegt met het oog op het tot stand komen
van een overeenkomst, kwalificeert automatisch als een aanbod. Daarom is het bij aanbod
ook nodig dat de voornaamste elementen van de inhoud van de eventueel te sluiten
overeenkomst aanwezig zijn.
- Advertenties worden niet altijd gekwalificeerd als aanbod. Bij aanbod van soortzaken door
een onderneming is er sprake van juridisch aanbod. Aanbod van een specifieke zaak door
een particulier is geen aanbod.
- Mogelijk is het aanbod inmiddels vervallen.
Hoe kan een aanbod vervallen:
Door tijdsverloop:
- Art.6:221 lid 1 BW: ‘’een mondeling aanbod vervalt wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard.’’
- Art.6:221 lid 1 BW: ‘’een schriftelijk aanbod vervalt wanneer het niet binnen een redelijke termijn
wordt aanvaardt.’’
- Art.6:219 lid 1 BW: ‘’het aanbod bevat een termijn voor de aanvaarding.’’
Door verwerping, art.6:221 lid 2 BW:
- Art.6:225 lid 1 BW: ‘’met inbegrip van een afwijkende aanvaarding’’
Door herroeping, art.6:219 BW:
- Vooropgesteld dat herroeping mogelijk is.
3