H3: De Verlichting 1650 – 1900
P1: De Wetenschappelijke Revolutie 1543 – 1687
In de Middeleeuwen waren de geleerden meestal geestelijk en zij deden vooral onderzoek op
gebieden van godsdienst. Vanaf de Renaissance waren eer ook niet-geestelijke geleerden die
onderzoek deden naar andere onderwerpen. Zij wilden zich niet meer volledig aan de leiding van de
kerk onderwerpen bij het onderzoeken. Zij begingen een nieuwe manier van onderzoeken en het
gevolg was een periode met veel uitvinden genaamd de Wetenschappelijke Revolutie (= mensen
gaan een nieuwe manier van onderzoeken beginnen, niet meer luisteren naar de kerk).
Belangrijke kenmerken:
- Een nieuwe manier van onderzoeken: observeren, experimenteren en redeneren
- Grote verandering in het leven van mensen -> uitvindingen in b.v. de zorg en nieuwe
energiebronnen
- Met geweld gepaard gaand verzet van de kerk (en aanvankelijk de overheid en sommige
bevolkingsgroepen -> belangrijke kerkelijke opvattingen werden door de resultaten van
onderzoek soms ondermijnd
Oorzaken van de Wetenschappelijke Revolutie:
- De ontdekkingsreizen
Ontdekkingsreizen vanaf de 15e eeuw maakten een deel van de wereld buiten Europa
bekend wat het wereldbeeld van mensen verbreden
- Ambachtelijke technieken
Ambachtslieden bezaten veel praktische kennis, met name over wiskunde. Het was voor
hen belangrijk dat alle metingen en waarnemingen klopten.
Nieuwe uitvindingen
- Humanistische tekstanalyse:
Tijdens de Renaissance vergaren wetenschappers kennis door werken van Grieken en
Romeinen. Deze humanisten legden de nadruk op het zelfstandig denken van het mens.
- Het rationalisme van Descartes
Filosoof Rene Descartes (1596 – 1650) stelde het rationalisme voorop: de denkwijze dat
kennis voort komt uit logisch denken, niet op de Bijbel of geloof, en dat de samenleving
op een redelijke manier moest worden onderzocht. Hij nam afscheid van de theologische
leer
- Het empirisme van Locke
Filosoof John Locke (1632 – 1704) stelde het empirisme voorop: de denkwijze dat
kennis gebaseerd moest zijn op waarnemingen en ervaring.
De Wetenschappelijke Revolutie leidde tot nieuwe inzichten en ontdekking wat eeuwenlang door de
kerk werd aangenomen onjuist verklaarde. De positie van godsdienst in de samenleving werd in
twijfel getrokken.
- Ontdekking in de wetenschap
Isaac Newton (1643 – 1727) en de natuurwetten
Antonie van Leeuwenhoek (1623-1723) ontwierp de microscoop
- Wonderen uit de bijbel konden niet worden verklaard met menselijk verstand
- Ontdekkingsreiziger ontdekten op andere continenten andere culturen en geloven
16
, - Humanistische tekstanalyse zorgde voor kritiek op de leer van de kerk en levenswijze van
geestelijken. Humanisme leidde o.a. tot de Hervorming (het uiteenvallen van de christelijke
kerk in West-Europa anno. 1517 door Luther)
Gevolgen van deze discussies over de positie van godsdienst in de samenleving:
- Godsdienst en geweten werden minder als verantwoordelijkheid van de staat gezien, maar
als een zaak van het individu. Wie kon nadenken, kon zelf bepalen wat hij geloofde.
- Vorsten beschermden en stonden slechts een enkele godsdienst toe in hun staat. Sommige
uit godsdienstige overtuigingen, andere om godsdienstoorlogen te verkomen.
P2: De Wetenschappelijke Revolutie leidt tot de Verlichting
De Verlichting ontstond in de 18e eeuw: Door de Wetenschappelijke Revolutie groeide het aantal
mensen dat gingen vertrouwen op hun eigen verstand en niet op wat de Bijbel of onderzoekers uit
de Oudheid zeiden, wat deze nieuwe denkstroming creëerde.
Wetenschappelijke Revolutie leidde naar de Verlichting (hervorming van de manier van denken, die
werd daarna toepasbaar geacht op de rest van de samenleving b.v. opvoeding, religie, politiek,
traditie)
Verlichte denkers wilde de wetenschappelijke methoden toepassen op de samenleving. Mensen
zouden zich namelijk gedragen volgens natuurwetten en door hun verstand te gebruiken konden zij
deze wetten leren kennen. Als je niks wist / bijgelovig was leefde je in de duisternis, maar met
boeken van Verlichters kreeg je meer kennis.
Gebieden die de verlichte denkers wilden toetsen aan de criteria van redelijkheid:
- Traditie -> Het gezag van vorsten en kerkelijke leiders werd in twijfel getrokken, want zij
ontleenden hun macht aan traditie en geloof. Verlichters wilde een scheiding tussen kerk en
staat en streden tegen bijgelovigheid
- Religieuze praktijken -> aanhangers van godsdiensten moesten toleranter zijn
- Bestaande gezagsverhoudingen:
Volkssoevereiniteit -> Degene die macht uitoefenen, moeten deze ontlenen aan het volk
en zijn daarom verantwoording schuldig aan het volk
Sociaal contrast tussen vorst en volk en burgers onderling -> Locke en Rousseau wilde
contract tussen vorst en burgers om (burger)oorlogen te voorkomen
Scheiding van de machten in staten -> Trias Politicas Montesquieu
- Opvoeding -> Kinderen als volwassenen behandelen en hun de natuurwetenschappen laten
ervaren
- Onderwijs -> Alle kinderen moesten gelijken kansen krijgen en zelf moeten kunnen ervaren,
onderzoeken en oordelen, want met kennis verbeter je de samenleving
- De verbreiding:
Onderzoekers gingen samenwerken e
de Encyclopedie van Diderot (1751), een belangrijk didactisch werk met alle kennis (door
de WR en V was de kennis erg toegenomen)
Invloed van Verlichting op de toekomst:
De maatschappijkritiek van de verlichte denkers leidde tot optimisme en geloof in
maatschappelijke vooruitgang -> Mensen zagen de voordelen van de vergroting van kennis in
(artsen meer mogelijkheid om te genezen, technische uitvindingen zorgde voor veiligheid en
productie werd makkelijker).
17