Samenvatting Examenkatern Historische
Contexten VWO 2024
INHOUD
H2: Steden en Burgers in Lage Landen 1050 – 1700..............................................................................3
P1: De opkomst van de stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten...........................................3
P2: Opkomst van Vlaanderen en Brabant in de Late Middeleeuwen:................................................6
P3: Verzet van de stedelijke burgerij leidt tot het ontstaan van de Republiek...................................8
P4: Succes van de Republiek de verdienste van haar burgers?........................................................12
H3: De Verlichting 1650 – 1900............................................................................................................16
P1: De Wetenschappelijke Revolutie 1543 – 1687...........................................................................16
P2: De Wetenschappelijke Revolutie leidt tot de Verlichting...........................................................17
P3: De belangrijkste Verlichters en hun invloed...............................................................................18
P4: Veranderingen in de politieke cultuur........................................................................................19
P5: De onafhankelijkheidoorlog van de VS.......................................................................................20
P6: De grondwet van de VS weerspiegelt de ideeën van de Verlichting...........................................21
P7: De invloed van de Verlichting op de Franse Revolutie...............................................................23
P8: Het Congres van Wenen.............................................................................................................25
P9: Opkomst van ismen in de 19e eeuw...........................................................................................26
P10: Verzet van conservatieven en confessionelen..........................................................................29
H5: China 1842 – 2001.........................................................................................................................31
P1: Chinees keizerrijk begin 19e eeuw ernstig verzwakt...................................................................31
P2: De Eerste Opiumoorlog (1839-1842): China doet concessies....................................................32
P3: Nieuw Chinese concessies na Tweede Opiumoorlog (1856-1860).............................................33
P4: Binnenlands verzet tegen het keizerlijk gezag............................................................................35
P5: China wordt een republiek maar valt snel uiteen......................................................................39
P6: GMD herstelt centrale gezag in het grootste deel van China.....................................................41
P7: Chinese communisme gaat zijn eigen weg.................................................................................42
P8: GMD krijgt te maken met Japanse agressie en communistisch verzet.......................................43
P9: CCP grijpt, rampzalige hervormingen onder leiding van Mao....................................................44
P10: Economische Koerswijziging onder Deng Xiaoping..................................................................46
P11: Breuk met SU en toenadering tot rest van de wereld..............................................................47
H4: Duitsland in Europa (1918-1991)...................................................................................................48
P1: Zwakke plekken van de Republiek van Weimar..........................................................................48
P3: De nazi’s grijpen de macht.........................................................................................................51
P4: Nazificeren van de samenleving.................................................................................................53
1
,P5: Appeasementpolitiek voorkomt oorlog niet..............................................................................55
P6: De belangrijkste daden van nazi-Duitsland in de Tweede Wereldoorlog...................................56
P7: Duitsland na de nederlaag: ‘Stunde Null’...................................................................................57
P8: Hereniging van Duitsland en succesvolle integratie in Europa...................................................61
2
,H2: Steden en Burgers in Lage Landen 1050 – 1700
P1: De opkomst van de stedelijke burgerij in de Nederlandse
gewesten
Voor de verstedelijking:
Politiek: feodaal stelstel (leenheer leent land aan leenmannen, die hem trouw zweren)
Economie: stelsel van horigheid, niet echt een geldeconomie
Veranderingen Late Middeleeuwen:
Vanaf de 11e eeuw veranderde Europa veel: vernieuwde landbouw, groeiende bevolking, bloeiende
handel en monetaire economie:
Landbouw en bevolking:
Het klimaat verbeterde aan het einde van de Vroege Middeleeuwen en als gevolg van
vernieuwingen in de landbouw nam landbouw productie toe:
Ontginningen van bos en heide
Droogleggen van (overstroomde gebieden) d.m.v. windmolens
Verbetering landbouwwerktuigen als ploeg en eg
Invoering drieslagstelsel
Door beter en meer voedsel groeide de bevolking tussen 1000-1300 erg veel
Door verslechtering van het klimaat en pestuitbraken na 1350 was er grote bevolkingsdaling
Handel en nijverheid:
Opkomende handel door landbouwvernieuwingen:
Hogere productie leidde tot overschotten die aan nabijgelegen steden werden verkocht
Er waren minder boeren nodig en mensen gingen zich specialiseren en trokken naar de
stad als ambachtslieden -> producten op de lokale markt
Meer handelscontacten
De groei van de lokale handel door landbouwvernieuwingen
De groei van internationale handel -> grondstoffen werden van ver aangevoerd,
kooplieden hadden stapelplaatsen voor voorraden en jaarmarkten gingen in de lokale en
internationale handen een grote rol spelen
Meer handel door verbeterde transport -> nieuw schip: de kogge, meer vracht vervoeren
Toenemende handel zorgt voor meer nijverheid (en deze zorgt dan weer voor meer handel)
Door de internationale handel werden meer grondstoffen en producten aangevoerd voor
ambacht/nijverheid
Door de groei van bevolking was er meer behoefte aan beroepen zoals bakkers, slagers,
vissers etc.
Monetaire economie:
Door de toenemende internationale handel werd betalen steeds lastiger (voorheen een
ruileconomie met zilveren en gouden munten + munten van steden die van waarde
verschilde)
Door verschillen in waarde ontstond het beroep geldwisselaar
13e eeuw Italië: wisselbrief (schuldbetekenis in te ruilen bij andere filialen banken)
3
,Verstedelijking Lage Landen:
De Lage Landen werden een van de meest verstedelijkte gebieden in Europa dankzij gunstige
geografische omstandigheden, beschermingen van leiders, samenwerking met andere steden:
Gunstige geografische ligging:
Verschillende bevaarbare rivieren uit het achterland naar de Noordzee die de LL in
verbinding brachten met de rest van Europa en later de hele wereld (De Schelde & de Maas,
de Rijn & de Waal, de IJssel)
Havens aan de mondingen (zoals Antwerpen, Dordrecht en Kampen) geschikt voor handel en
kanalen tussen steden en zee voor betere verbindingen
Gunstige plekken plekken voor handel en verkeer waren gunstige plekken voor
verstedelijking:
Samenvloeiingen van rivieren
Kruispunten tussen land- en waterwegen
De nabijheid van een ouder gezagscentrum, zoals abdij, burcht of kasteel
Bescherming van leiders:
De landsheren, hoge edelen, geestelijken en stadsbesturen zagen de voordeling van steden
en buitenlandse handel en gingen deze beschermen: hun eigen welvaart groeide erdoor
Handelsroutes werden beschermd en tollen en belastingen van lagere edelen afgeschaft
Verbetering infrastructuur: Wegen, bruggen, havens, opslagruimtes en schepen werden
verbeterd of gebouwd
Marktvrede bij jaarmarkten
Hulp bij rechtsgeschillen
Geld werd voorgeschoten en uitgeleend
Samenwerking met andere steden:
De Hanze vanaf 1358: een handelsverbond tussen eerst een aantal Noord-Europese steden.
Kooplieden uit de steden hielpen elkaar bij de onderlinge handel en handel met andere
gebieden
Stedelingen bevechten en kopen zelfbestuur:
Om hun economische belangen te beschermen, bevochten en kochten stedelingen zelfbestuur in de
vorm van stadsrechten.
Voorheen hadden steden allerlei verplichtingen aan de leenheer, maar ze wilde hier van af
en door hun toenemende welvaart konden steden hun positie ten opzichte van de land heer
versterken. Zij verzochten hem dan om stadsrechten te schenken.
Niet alle landsheren wilde zo maar een deel van hun bevoegdheden afstaan. Maar de meeste
landheren, waren bereid stadsrechten te verlenen in ruil voor erkenning als landsheer, het
betalen van belastingen (rijke steden met jaarmarkten -> meer belasting) en militaire hulp
indien de landheer in nood was (trouwen onderdanen, steun in strijd tegen adel)
Stadsrechten verschilden van stad tot stad. In de meest verregaande vorm hielden
stadsrechten in:
Geen verplichtingen meer tegenover de grondbezitter
Zelf bestuur en rechtspraak mogen regelen
4
, Zelf mogen bepalen wie poorter (stadsburger) was en wie niet
Sommige steden werden zo machtig dat ze zich bij conflicten tegen hun landsheer met
geweld gingen verzetten (e.g. Guldensporenslag)
Netwerken binnen en tussen verzorgingsgebieden zorgen voor noodzakelijke toestroom van
poorters:
Steden vormeden samen met hun omgeving een hechte eenheid. Elke stad was het centrum van een
verzorgingsgebied. De bewoners van zo’n gebied waren economisch en politiek met elkaar
verbonden. Economisch: het platteland leverde voedsel voor de stedelingen en grondstoffen voor
stedelijke nijverheid, de stad verwerkte deze en zette de producten af in de omgeving. Politiek: ze
behoorden tot het grondgebied van dezelfde landheer.
Jaarmarkten speelden in de lokale en internationale handen een grote rol. Door jaarmarkten in
grotere steden ontstonden er niet alleen netwerken in elk verzorgingsgebied, maar ook tussen
steden onderling. De data van de jaarmarkten werd op den duur vastgezet zodat kooplieden
meerdere markten konden bezoeken. Op de markt was plaats voor lokale handel en handel van
verre.
Het leven in steden was erg ongezond en veel mensen stierven. Steden hadden daarom een
constante instroom van kapitaalkrachtige of kundige aspirant-poorters nodig. Deze kwam ook, want
de stad had:
Kans op werk
Kans op scholing en dus betere kans op de arbeidsmarkt
Juridische bescherming
Deze migratiestroom liep uit het platteland eerst naar kleinere steden en vervolgens permanent naar
de grote steden. Geschoold via onderwijs in ambacht vormden de kleinere steden een resevior voor
de grote steden. Deze hadden vaak hogere lonen.
5
,P2: Opkomst van Vlaanderen en Brabant in de Late
Middeleeuwen:
Rond 1200 wordt Atrecht een van de eerste succesvolle steden in de Lage Landen, de oorzaken
waren:
Door hoge landbouwproductiviteit en grote schapenhouderij werd Atrecht een grote
lakenhandelaar
Lakenhandelaren (en andere rijke kooplieden) gingen zich organiseren in koopliedengilden
en versterkte daarmee hun positie. Ook door leningen uit te strekken aan edelen kregen zij
het stadsbestuur in handen.
Rond 1300 wordt Brugge de belangrijkste stad in de Lage Landen. Atrecht had een gunstige positie in
de buurt van veel jaarmarkten, maar vanaf 1300 kwam de maritieme handel op, waar Brugge een
gunstige positie had. Brugge werd als zuidelijkste Hanzestad het centrum van handel tussen Noord-
en Zuid-Europa. Brugge had dus betere handelsnetwerken en overtrof Atrecht als centrum van
handel en nijverigheid.
Door de bloeiende handel nam de geldhandel enorm toe. Kooplieden werden rijker en rijker en
kregen steeds meer macht in de steden, ze vormden als snel het stadsbestuur. Deze burgerlijke elite,
de patriciërs, gedroegen zich steeds meer als adel. Daarmee ontstonden spanningen tussen de rijke
patriciërs en het gemeen (gewone volk) over:
Stadsbestuur was alleen van de patriciërs, vooral ambachtslieden (verenigd in gildes)
voerden hier verzet tegen
De rest van de bevolking was arm en kon de basislevensbehoeftes vaak niet voldoen
De aanhoudende botsingen tussen de patriciërs en het gemeen leidt tot de Guldensporenslag in
1302:
De Franse koning Filips de Schone wilde Vlaanderen bij zijn rijk voegen, de graaf van
Vlaanderen wilde dit tegen gaan
De Franse koning steunden het patriciaat, de graaf steunde de ambachtslieden en boeren
Uiteindelijk wonnen de graaf en de ambachtslieden tegen de ridders van de Franse koning
Ondertussen was er een handelsnetwerk tussen allerlei steden aan het ontstaan, met Brugge als het
centrum. Binnen het netwerk versterkte elke stad de eigen positie en het netwerk als geheel door:
Innovatie
Innovatie zorgde voor meer handel door uitvindingen zoals de kogge, die zorgden voor
betere transport en specialisatie
Schaalvergroting
Door de groeiende bevoling was er meer bouw en landbouw nodig en door de groeiende
handel moest de infrastructuur verbeterd worden. Stadsbesturen gingen hierin investeren
wat zorgde voor meer werkgelegenheid en migratie
In het netwerk hadden steden een eigen positie:
Brugge creëerde een koopmansbeurs
Antwerpen was toegenlijk voor schepen en had verbinding met het Europees achterland.
Later zou Antwerpen andere steden voorbijstreven door de gunstige ligging aan de Schelde.
Amsterdam was een gespecialiseerde voorhaven voor graanhandel met het Oostzeegebied -
> de moedernegotie (begin van Nederlandse handel)
6
,De steden werden groter en de macht van de stedelijke burgerij nam dus toe. Ze gingen taken
overnemen van de geestelijkheid en adel:
Steden zorgen voor onderwijs:
Oprichting scholen die niet alleen maar gericht waren op latijn en Bijbelles, maar rekenen
en boekhouding
Sociale zorg:
De steden ontfermden zich over de armen (e.g. hospitalen en weeshuizen)
Stadsbesturen dienen algemeen belang: ‘bonum commune’
Overnemen sociale zorg
Monopolie op geweld en deelden straffen uit
Namen maatregelen in strijd met particuliere belangen (e.g. hoge belasting voor
stadsmuur) wat soms tot conflict leiden met de ambachtslieden
Bij de geestelijkheid begon de Moderne Devotie: een religieuze stroming die uitgang van de
individuele geloofsbeleving, en dus de nadruk legde op het zo goed mogelijk uitoefenen van het
(sobere) geloof, in plaats van de uitbundige levenswijze van de Rooms-Katholieke Kerk. Hierbij past
de oprichting van begijnhoven (groepjes huizen waar alleenstaande vrouwen konden wonen) en
bedelorden (eenvoudige monniken die al bedelend, in armoede de mensen probeerden te helpen.
Dit diende namelijk het algemeen belang.
In de Late middeleeuwen ontstond er een strijd om de macht tussen de vorsten en adel, die
centralisatiepolitiek wilden voeren (streven naar centraal bestuur vanuit een punt met universele
regels) en de stedelijke burgerij, die hun autonomie wilden behouden en particularisme voerden
(stad beslist zelf over interne zaken).
Filips de Goede, hertog van Bourgondië begint met centralisatie door middel van:
Hof van Bourgondië Frankrijk naar Vlaanderen
Bestuur in gewesten gecentraliseerd door Staten-Generaal
In de 14e eeuw werd elk gewest bestuurd door Gewestelijke Staten
Staten-Generaal was een gezamenlijke vergadering met afgezanten van de Gewestelijke
Staten, met vertegenwoordigers van de drie standen (adel, burgerij, geestelijkheid)
Hij stelde stadhouders als vertegenwoordigers aan
De Heer moest in de gewesten een bede doen om belasting te heffen, die dan wel of niet
geaccepteerd werd. Rond 1540 werd Gent ingenomen omdat de stad een verhoogde belasting niet
wilde betalen.
Vanaf 1480 nam Antwerpen de leidende positie van Brussel over, belangrijke factoren waren:
Antwerpen centrale rol in handel met Spaanse en Portugese koloniën
Belangrijke handelspartner was Engeland en handel met Venetië over zee en land
Er waren voortdurende conflicten tussen de Bourgondische hertogen en Gent en Brugge,
waardoor buitenlandse handelaren naar Antwerpen vertrokken
7
, P3: Verzet van de stedelijke burgerij leidt tot het ontstaan van de
Republiek
In de 15e eeuw kwam een groot deel van de Zuidelijken Nederlanden onder het gezag van de
hertogen van Bourgondië. Vanaf 1477 kwamen de Zuidelijke Nederlanden, Holland en Zeeland onder
Habsburgs gezag, dankzij huwelijkspolitiek van de hertogen van Bourgondië en de Habsburgse
vorsten.
De Habsburgse vorsten regeerden over hun erflanden en zo vaak tot keizer van het Duitse Rijk
gekozen. Door vererving en verovering waren in 1543 alle Nederlandse gewesten onder het gezag
van de Habsburgse vorst Karel V. Hij was niet alleen de heer van de Nederlanden, maar ook koning
van Spanje en heer van Habsburgse erflanden, en later keizer van Duitsland. De Nederlanden
maakten sinds 1516 deel uit van het Spaanse Rijk. Het Habsburgse Rijk strekte zich ook tot delen van
Midden en Zuid-Amerika: ‘’In Karels rijk gaat de zon nooit onder’’.
In 1555 deed Karel V afstand van de troon en werd in Spanje en de Nederlanden opgevolgd door
zoon Filips II. Het Habsburgse rijk werd gesplitst in een Oostenrijks en Spaans deel.
De Habsburgse vorsten Karel V en Filips II kwamen in botsing met de Nederlandse steden als gevolg
van:
Het doorzetten van de centralisatiepolitiek
Het uitbreiden van deze centralisatiepolitiek naar godsdienst -> vanwege de opkomst van het
lutheranisme en calvinisme door de Hervorming/Reformatie. De katholieke Habsburgers
wilden het protestantisme uit de steden terugdringen.
Karel V zette in de Nederlanden zo zijn centralisatiepolitiek voort:
Hij benoemde een landvoogd(essen)
Plaatsvervangers voor als hij zelf niet in de Nederlanden aanwezig was
Hij stelde 3 centrale raden in die hem adviseerden en zorgden mede voor uitvoering van zijn
beleid
De Raad van State: zette samen met Karel of de landvoogdes het regeringsbeleid uit,
bestond vooral uit edelen (die meer op hun eigen belang letten)
De Geheime Raad: voerde het regeringsbeleid uit. Ze had dus veel te maken met lokale
overheden, die de wetten en verordeningen moesten toepassen. Bestond uit door Karel
vertrouwden juristen
De Raad van Financiën: voerde het financiële beleid uit (bijvoorbeeld er voor zorgen dat de
Staten-Generaal bijeen werd geroepen voor een bede). Bestond uit edelen en juristen (die
meer op hun eigen belang letten)
De landvoogden en drie raden vormden samen in de hoofdstad Brussel een centrale regering oor alle
gewesten. Doel van dit centralisatiebeleid was het ongedaan maken van de privileges van steden.
Deze machtsvergroting botste met de opkomst van de burgerij in de steden, die hun vrijheidsrechten
wilden behouden en vastleggen. De gewesten verdedigden dus juist de belangen van de steden.
Om hun inkomsten te vergroten, verhoogden de Habsburgers telkens de beden. Om het geld te
verzamelen moesten de gewesten vermogensbelasting heffen en nieuwe accijnzen invoeren.
Er zijn twee belangrijke oorzaken van de Nederlandse Opstand (1568-1648):
Centralisme van Habsburgse keizers/Spanje vs. Particularisme van Nederlandse steden en
edelen
8