H5: China 1842 – 2001
P1: Chinees keizerrijk begin 19e eeuw ernstig verzwakt
In de 19e eeuw regeerde in China de keizerlijke Qing-dynastie (Mantsjo-dynastie). Deze keizers
regeerden als absolute vorsten en gingen uit van het ‘Hemels Mandaat’ (de Hemel verleent absolute
macht). De absolute keizer kon het gehele rijk besturen, omdat het was verdeeld in provincies, die
weer in prefecturen en die weer in districten. Aan het hoofd van deze districten stonden ambtenaren
(de hoogste daarvan waren mandarijnen). Ook was er een groep ambtenaren die toezicht hield op
andere ambtenaren. Om ambtenaar te worden moest men deelnemen aan het ambtenarenexamen,
dat was ingesteld door de keizers om in het hele rijk te kunnen beschikken over betrouwbare
ambtenaren met dezelfde denkbeelden. De bureaucratie van ambtenaren maakten de uitoefening
van centraal gezag/absolutisme over het Chinese rijk mogelijk.
Het centrale gezag was gebaseerd op het confucianisme, de officiële leer van het keizerrijk als
aanvulling op het geloof in hemelse en aardse orde afkomstig van Confucius. Belangrijkste
kenmerken:
- Nadruk op persoonlijk gedrag
De aard van de mens was goed en als mensen zich juist gedroegen, zouden alle problemen
in de samenleving verdwijnen
- Vijf Menselijke Relaties:
De juiste betrekking tussen heerser en onderdanen, vader en zoon, echtgenoot en vrouw,
oudere broer en jongere broer, vriend en vriend
- Van hoger geplaatsten werd welwillendheid en vriendelijkheid verwacht, van lager
geplaatsten toewijding en gehoorzaamheid
De keizer gaf het goede voorbeeld, als de heerser handelde uit confucianistische leer, dan
het volk ook
- Rituelen en vaste omgangsvormen
Deze zorgden er voor dat iedereen zich op een juiste manier gedroeg, ze waren het
uitgebreidst aan het keizerlijk hof. De regels in het dagelijks leven verschilden per functie
die iemand bekleedde
Het centrale gezag van de Qing-dynastie verzwakte ernstig eind 18 e eeuw en China raakte in een
periode van crisis. Het bestaansniveau van de bevolking daalde. Oorzaken:
- Corruptie
Corruptie en inefficiënt bestuur
- Politieke crisis:
Corruptie, inefficiënt bestuur, natuurrampen leiden tot politieke crisis
Opstand van de Witte Lotus 1796: mensen dichtbij het bestaansminimum kwamen in
opstand door corrupte belastingpachters. Deze verliep moeizaam want corruptie zorgde er
voor dat een langere strijd voordelig was.
Door hongersnood was er veel migratie wat zorgde voor conflicten tussen
bevolkingsgroepen en opstanden
- Hongersnoden
Door natuurrampen, uitbuiting door de overheid en gebrek aan groei aan landbouwgrond
en landbouwmethode gelijk aan de bevolkingsgroei
31
,P2: De Eerste Opiumoorlog (1839-1842): China doet concessies
Zowel China als het westen beschouwt zich als superieur:
- China beschouwt zichzelf middelpunt van de wereld
China voelde zich omringd door minderwaardig volken (eiland van cultuur in een zee van
barbaren). Ook beschouwde ze het Westen als ondergeschikt (ze wilden er niet mee
handelen, want dat zou erkenning van gelijkheid zijn)
De Qing onderhielden dus weinig betrekken met het buitenland
- Het Westen wil de wereld veroveren en beschaven
Het christelijke Westen beschouwden zich ook verheven boven de rest van de wereld
China kreeg te maken met modern imperialisme -> politieke overheersing en economische
uitbuiting.
Dit ging gepaard met het Britse ‘white man’s burden’. De Chinese keizers voelde hier niks
voor
Beide zeiden willen zich niet aan elkaars juridische en politieke gebruiken aanpassen. Engeland was
zelfs bereid om met geweld China te dwingen tot onderhandelen en concessies. Britse handelaren
voerde sinds eind 18e eeuw steeds meer Opium (vanuit Brits-Indië) naar China. Dit was zeer
schadelijk:
- De opium moest met zo veel Chinees zilver betaald worden dat de economie eronder leidde
(zeker na eind monopolie East India Company)
- Veel sociale ontwrichting door miljoenen verslaafden
- De Chinese regering verbood de opiumhandel, maar de ambtenaren waren omkoopbaar en
de illegale opiumhandel groeide sterk
Het gevolg was de Eerste Opiumoorlog (1839-1842). De maatregelen van de regering tegen de
opiumhandel hielpen niet en de Britten wilde de handel niet verbieden, dus de Chinese keizer liet in
Kanton 1839 anderhalf miljoen kilo inbeslaggenomen opium verbranden -> De Britten stuurden als
reactie een leger. De Chinezen waren overtuigend verslagen door de Britten, dankzij hun militaire
overmacht te danken aan de Industriële Revolutie. In het Verdrag van Nanking (1842) werden de
Chinezen gedwongen tot concessies:
- Vijf havens werden verdragshaven voor Britse kooplieden
- Kooplieden in verdragshaven stonden niet onder Chinees bestuur en rechtspraak
- Het eiland Hong Kong afgestaan aan Britten
- Zes miljoen dollar als schadevergoeding
- Periodieke herzieningen van het Verdrag
32
, P3: Nieuw Chinese concessies na Tweede Opiumoorlog (1856-
1860)
Het Verdrag van Nanking was het begin van een serie verdragen van China met imperialistische
buitenlandse mogendheden. Deze kwamen in China bekend te staan als ‘Ongelijke Verdragen’ (ze
waren gunstiger voor westerse mogendheden dan voor China). Deze verdragen hadden als gevolg
voor China:
- Verlies aan zeggenschap over grondgebied
- Verlies aan inkomsten uit economische centra (die nu voor een groot deel in handen van
buitenlandse mogendheden kwamen)
In 1844 sloten ook de VS en Frankrijk Ongelijke Verdragen en kregen daarmee steeds meer invloed.
Daarna volgden ook verdragen met Nederland, Zweden, Denemarken, Spanje, Portugal, Duitsland en
Oostenrijk. ) Na nieuwe gewapende conflicten kwamen grote delen van het keizerrijk in handen van
Japan, Frankrijk en Rusland en zij namen overheidstaken zoals importheffingen over. De belangrijkste
conflicten na de Eerste Opiumoorlog waren de Tweede Opiumoorlog en de Chinees-Japanse Oorlog.
De Tweede Opiumoorlog (1856-1860):
Over de uitvoering van de Ongelijke Verdragen waren voortdurend moeilijkheden tussen China en
westerse mogendheden. De Chinese regering beschouwden de verdragen namelijk als een tijdelijke
stap terug en werkte niet altijd mee. Zo weigerde China concessies te doen bij de periodieken
herziening van de verdragen. Engeland en Frankrijk besloten een nieuwe oorlog te starten om meer
concessies af te dwingen. China was weer overtuigd verslagen. Bij de vredesonderhandeling sloten
ook de VS en Rusland zich aan. In dit Vedrag van Tainjin (1858) deed China de volgende concessies:
- Engelse, Franse, Amerikaanse, Russische ambassades in Peking
- Tien nieuwe verdragshavens
- Westerse mogendheden kregen ‘exterritoriale rechten’ (soevereiniteit binnen China)
- De door China verboden opiumhandel werd in de kustgebieden weer toegestaan
- Het Christendom mocht worden verkondigd
- Buitelanders mochten vrij door China reizen
- Importheffingen in het voordeel van buitenlandse mogendheden
- China moest enorme schadevergoedingen betalen aan Engeland en Frankrijk
Rusland besloot een aanvullend verdrag waarin China gebied langs de Amoer in Noord-China afstond
(Russen stichten daar Vladivostok). China wilde het verdrag niet uitvoeren en de oorlog werd hervat.
China aanvaardde het verdrag pas in 1860 nadat Engeland en Frankrijk het Zomerpaleis bij Peking
hadden verwoest.
Chinees-Japanse Oorlog (1894 – 1895):
China had onder invloed van de Zelfversterkingsbeweging (paragraaf 4) het leger deels
gemoderniseerd. Japan had daarbij eind 19 e ook grote vorderingen gemaakt. Japan had te kampen
met gebrek aan grondstoffen en overbevolking -> wilde daarom Korea veroveren. (Japan was
opengebroken door Amerika in 1860, begint met de wederopbouw en voert modernisering en
industrialisatie. Er zijn te weinig Japanners en begint met imperialisme, zo bijvoorbeeld in Korea
(gebied van China) ) Korea werd als vazalstaat van China beschouwd en er brak dus in 1894 een
oorlog uit tussen China en Japan. De deels-gemoderniseerde leger werd verslagen door
gemoderniseerde Japanse leger. China werd in 1895 gedwongen tot de Vrede van Shimonoseki:
33