Mededingingsrecht samenvatting
1.1
Bedrijven komen samen om de prijs voor widgets af te spreken. Is er sprake van een
mededingingsbeperking?
1. Ja, de afspraak perkt de vrijheid in de prijzen autonoom vast te stellen.
2. Ja, de afspraak ziet op een belangrijke concurrentieparameter: de prijs.
3. Ja, afspraak leidt tot een hogere prijs en daarmee een verlies aan economische welvaart, bijv.
doordat de ondernemingen minder prikkels hebben zo efficiënt mogelijk te produceren,
waardoor de prijzen voor de consumenten zullen stijgen
4. Nee, consumenten en daarmee producenten zijn in de eerste plaats geïnteresseerd in
innovaties en kwaliteit van de widgets. De afgesproken prijs stelt een aantal fabrikanten in
staat een duur innovatietraject te beginnen dat zal leiden tot een nog milieuvriendelijker
widget die nog meer kan doen tegen een iets hogere prijs.
5. Nee, uit onderzoek is gebleken dat consumenten eenvoudig overstappen op de nauw aan
widgets verwante blodgets die voor een lagere prijs worden verkocht.
Mededinging in economisch perspectief: de marktstructuur, het marktgedrag en de uitkomsten of
prestaties van de markt.
1.2
SCP-paradigma
Marktstructuur volledig monopolie: er is maar één onderneming die een bepaald product maakt. Zij
past het gedrag aan in de wetenschap dat zij toch de enige is.
Volledige mededinging: een zeer groot aantal kleine ondernemingen, afwezigheid van
toetredingsbarrières, volkomen transparantie en een hoge aanpassingssnelheid. De laatste twee
voorwaarden zijn belangrijk voor het gedrag op de markt. Als consumenten vast zitten aan
langlopende contracten zullen ze niet snel kunnen reageren op prijswijzigingen, en als de prijs en
kwaliteit van een product niet meteen volstrekt helder zijn, dan is het mogelijk dat de markt niet als
perfect concurrerende markt zal presteren.
Prestaties kunnen worden gezien als efficiëntie, waarbij twee categorieën kunnen worden
onderscheiden.
Statisch model: nadruk ligt op productieve en allocatieve efficiëntie. Productie vindt plaats tegen de
laagst mogelijke kosten en precies in die hoeveelheid die de vraag beantwoordt.
Dynamisch model: nadruk ligt op meer innovatie, oftewel dynamische efficiëntie. Een hoge mate van
innovatie kan nopen tot een meer monopolistische marktstructuur, hetgeen precies verklaart
waarom er intellectuele eigendomsrechten zijn voor innovaties.
1.3 Marktafbakening
Productmarktafbakening
Marktafbakening is het vaststellen van substitutierelaties tussen verschillende producten, oftewel
het antwoord op de vraag welke producten onderling inwisselbaar zijn voor de consument
(vraagzijde substitutie) en de producent (aanbodzijde substitutie).
Kruislingse elasticiteit en prijselasticiteit = de mate waarin de prijs van één goed wordt bepaald door
de prijs van een ander goed. Dit leidt tot de volgende vraag voor de markt voor paperclips: in
hoeverre resulteert een prijsverandering van paperclips in een verandering van de prijs van nietjes of
ordners en perforators? Dit is wat plaatsvindt als de hypothetische monopolist-test of SSNIP-test
wordt gebruikt. In beide tests gaat het om een experiment waarbij een prijsverhoging van een 5-10%
,gedurende een periode van 1 á 2 jaar plaatsvindt en wordt getracht met behulp van empirische
informatie te meten in welke mate deze prijsverhoging lonend is voor de hypothetische monopolist.
Een SSNIP-test moet rekening houden met de omstandigheid dat de prijzen die op de markt worden
gehanteerd, wellicht al monopolieprijzen zijn. Als daar nog 5 – 10% prijsverhoging wordt
doorgevoerd zal er overstap zijn die onterecht inwisselbaarheid suggereert.
Substitutierelaties bestaan ook aan de aanbodzijde van de markt. De centrale vraag is of een
producent winstgevend zou kunnen overstappen op de productie van hetgeen waarvoor de markt
wordt afgebakend.
Het gemakt waarmee een potentiele concurrent kan toetreden en concurrentiedruk kan uitoefenen
wordt wel de contesteerbaarheid genoemd. Een contesteerbare markt is een marktvorm waarbij het
niet gaat om het aantal aanbieders, maar om het gemak waarmee nieuwkomers de markt kunne
betreden.
1.3.2 Geografische marktafbakening
Bij de geografische marktafbakening gaat het om het definiëren van een geografisch gebied
waarbinnen de voorwaarden gelijk zijn waaronder de concurrentie plaatsvindt, terwijl in het gebied
daarbuiten de voorwaarden duidelijk anders zijn. Begint bij het vaststellen van het beginpunt,
bijvoorbeeld een verkooppunt van een product.
Rekenkundige methode is de Elzinga-Hogarty-test. Daarbij worden de consumptie en productie in het
gebied zelf volgens twee criteria, LIFO en LOFI, vergeleken met het gebied eromheen.
LIFO: wordt meer dan 10% lokaal geconsumeerde goederen ergens anders geproduceerd?
LOFI: wordt meer dan 10% van lokaal geproduceerde goederen ergens anders geconsumeerd?
Indien bij één van de vragen met betrekking tot één van de gebieden het antwoord bevestigend
luidt, dan is er in dat gebied dus niet Little aan goederen dat de grenzen van het gebied overschrijdt.
De aanwezigheid van overheidsregels kan met zich brengen dat de scores in de test 9% bedragen,
maar dat er allerlei overheidsregels zijn die producenten in hoge mate belemmeren om goederen
naar het andere gebied te exporteren. De uitkomst van de Elzinga-Hogarty-test is dan zeer
afhankelijk van die overheidskeuze die op zich een externe factor is ten opzichte van de markt en niet
één van vraag of aanbod.
1.4 Het vaststellen van gedrag
Het klassieke voorwerp van afstemming in kartels is de prijs, net zoals de hypothetische monopolist-
test uitgaat van een prijsverhoging door een denkbeeldige monopolist. Deze monopolist of ditzelfde
kartel kan ook besluiten de productie te verminderen, de kwaliteit van de productie te verlagen of
innovaties te vertragen.
Gedragingen die meer of minder concurrentie kunnen opleveren. Concurrentie vindt plaats op de
mate waarin de persoonsgegevens van de gebruikers van die netwerken beschermd zijn. De ACM
gaat er vanuit dat er kan worden geconcurreerd op het plaatsen van geldautomaten. Belangrijker
dan het gedrag of de parameter zelf is de noodzaak dat het gedrag schadelijk moet zijn
schadetheorie die moet uitleggen waarom bepaald gedrag ten aanzien van een bepaalde
concurrentieparameter schadelijk zou zijn. Het gaat daarbij om de samenhang van gedrag en
prestaties en de invloed op de structuur.
1.5 Het vaststellen van de prestaties
Een hogere prijs zal een vermindering van welvaart voor de consument opleveren, maar juist meer
welvaart voor de producent. Deze twee begrippen worden aangeduid met consumentensurplus en
producentensurplus.
,Consumentensurplus = het verschil tussen de prijs van een goed en dat wat de consument bereid is
voor dit goed te betalen (de waarde van dit goed voor die consument). Producentensurplus = de
som van winsten in een industrie.
De welvaartsstandaard bepaald welk surplus zwaarder weegt.
Marktmacht bestaat als een onderneming in staat is duurzaam de prijs van een goed te verhogen (of
het aanbod ervan te verlagen).
1,6
In beginsel zijn er twee manieren waarop de mededinging kan worden beperkt of vervalst, zijnde
misbruik van een economische machtspositie of kartelvorming.
Wanneer de overheid betrokken is bij kartelvorming of misbruik van een economische machtspositie
is dit wel mededingingsrechtelijk relevant in de zin van art. 106 VWEU of de zogeheten nuttig effect-
regel. Ook kan de overheid de mededinging beperken wanneer zij één of meer specifieke
ondernemingen in de markt op ongeoorloofde wijze bevoordeelt. Dit zou staatssteun in de zin van
art. 107 VWEU op kunnen leveren.
1.6.1 Normering, rechtszekerheid en nuancering in de schadetheorieën
Verordening I/2003 regelt de handhaving van artikel 101 en 102 VWEU. Hieronder hangt Commissie
Verordening 773/2004 in verband met de procedures van de Commissie. In alle lagen is op lagere
niveaus sprake van meer rechtszekerheid.
Veel rechtszekerheid kan worden ontleend aan de groepsvrijstellingsverordeningen. Met deze
verordeningen kan de Commissie het derde lid van toepassing verklaren op complete categorieën
van overeenkomsten, mits deze voldoen aan bepaalde voorwaarden. De marktmachtstoets, en de
afweging van veranderingen in de marktstructuur en het gedrag vinden we daar afgewogen terug in
de vorm van marktaandeeldrempels en de efficiëntievoordelen die bepaalde groepen van
overeenkomsten bieden.
Een voorbeeld hiervan is verticale prijsbinding. Dit is de situatie waarbij een toeleverancier,
bijvoorbeeld een producent of importeur, de prijs voorschrijft die door een wederverkoper,
bijvoorbeeld een detailhandelaar, moet worden gevraagd bij de verkoop van een product aan een
consument. Dergelijke gedragingen staan op gespannen voet met de gedachte dat ondernemingen
vrijelijk hun commercieel beleid, en dus ook prijsbeleid, moeten kunnen vaststellen.
In de groepsvrijstelling is dus verboden ‘de beperking van de mogelijkheid van de afnemer tot het
vaststellen van zijn verkoopprijs, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumprijs
op te leggen of een verkoopprijs aan te raden, mits deze prijzen niet ten gevolge van door een van de
partijen uitgeoefende druk of gegevens prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste prijs of
minimumprijs.
Ultieme rechtszekerheid kan worden verkregen door middel van een besluit van de
mededingingsautoriteit dat, al dan niet na een gang naar de rechter, kracht van gewijsde heeft
gekregen.
1.6.2. Internationale samenwerking en uitwisseling
Binnen Europa geldt het Europese mededingingsrecht binnen 28 lidstaten van de EU. Buiten de
lidstaten geldt het Europese mededingingsrecht eveneens in Ijsland, Liechtenstein en Noorwegen op
grond van het EER-akkoord.
1.7 De werkingssfeer van het mededingingsrecht
Temporeel: elke regel zal vanaf een bepaald moment van toepassing zijn
, Toepasselijkheid: voor recent toegetreden lidstaten zal dit in de toetredingsakte geregeld moeten
worden, net zoals dat voor de Britten in de akte van uittreding moet worden geregeld.
Secotrale dimensie wil zeggen dat de mededingingsregels onverkort gelden in alle sectoren.
Het handelen van erkende producentenorganisaties is alleen onttrokken aan het kartelverbod
voorzover dit strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de door de Uniewetgever vastgelegde
doelstellingen van die organisaties.
1.7.1 De geografische werkingssfeer van het mededingingsrecht
1.7.1.1. De terriotriale werkingssfeer van art. 101 en 102 VWEU
Wil het Europees mededingingsrecht van toepassing zijn dan moet er sprake zijn van een gedraging
die van invloed is op de handel tussen de lidstaten (ook wel intracommunautaire handel). Een
uitzondering daarop vormt het geval waarin de invloed slechts minimaal aanwezig is. Zodra een
kartelgedraging in potentie in staat is de tussenstaatse handel te beperken, is het Europese
mededingingsrecht van toepassing.
Een kartel dat een gehele lidstaat bestrijkt wordt geacht naar zijn aard een zekere drempelvorming
tot gevolg te hebben: ondernemingen uit andere lidstaten zullen minder gemakkelijk een voet aan de
grond krijgen indien zij in plaats van individuele concurrenten een kartel ontmoeten als andere
speler op de markt. Hetzelfde geldt voor kartels die slechts een gedeelte van een lidstaat bestrijken:
ook in een dergelijk geval is drempelvorming nog steeds mogelijk, maar moet het wel aannemelijk
worden gemaakt.
Tussenstaatse handel kan ook worden beïnvloed door gedragingen die niet binnen de EU
plaatsvinden, indien:
1. Handel van ondernemingen gevestigd in één van de lidstaten met ondernemingen gevestigd
in landen buiten de EU kunnen de ‘handel’ tussen lidstaten beperken.
2. Effectdoctrine. Gedragingen die binnen de EU effect hebben op de interne markt zijn aan de
regels van het EU mededingingsrecht onderworpen.
1.7.1.2. De territoriale werkingssfeer van het concentratietoezicht
Van belang is of er sprake is van Communautaire dimensie. Voor het vaststellen daarvan is een
rekenkundige toets ontwikkeld met als grondslag de omzet van de te fuseren ondernemingen.
De concentratie wordt geacht een dergelijke dimensie te hebben indien de wereldwijze omzet van de
te fuseren ondernemingen meer dan €5 miljard bedraagt waarvan er ten minste € 250 miljoen
binnen de Unie worden behaald, tenzij beide ondernemingen meer dan twee derde van hun omzet in
één lidstaat behalen (de twee-derde regel).
Voldoet de concentratie hier niet aan, dan is er nog een tweede toets. Met als basis € 2,5 miljard in
combinatie met een aantal andere voorwaarden en de twee-derde regel. Slaagt ook die toets niet,
dan wordt de concentratie geacht geen communautaire dimensie te hebben, waardoor nationaal
mededingingsrecht van toepassing is.
Gencor: de concentratie van twee ondernemingen die beide buiten de EU zijn gevestigd zal op grond
van Europees mededingingsrecht worden beoordeeld indien de ondernemingen goederen binnen de
EU verkopen en zij de hierboven genoemde omzetdrempels halen.
1.8 De personele werkingssfeer van het mededingingsrecht
Het mededingingsrecht is gericht tot ondernemingen. Mededinging speelt zich af op een markt en
dat vooronderstelt dat de goederen en diensten worden aangeboden als economische activiteit. Ook