Verpleegkundige kennis week 1
Casuïstiek
- Anamnese (systematisch de patiënt in kaart brengen → vragen stellen, meten en
observeren)
- Diagnose (verpleegproblemen opstellen bij de patiënt, vaststellen wat het probleem is)
- Resultaat/doel (kijken of het probleem oplost, wat willen we behaald hebben)
- Interventies (acties kiezen die leiden naar het beste resultaat)
- Evaluatie (evalueren en rapporteren)
Het verpleegproces
ADRIE = anamnese, diagnose, resultaat, interventies en evaluatie
Anamnese soorten
• Autoanamnese (vragen gesteld aan de patiënt zelf)
• Heteroanamnese (vragen gesteld aan familie of anderen)
• Algemene anamnese (een vraaggesprek over alle facetten (zie Gordon). Dit is de gewone
anamnese (basisanamnese).
• Probleemgerichte (speciële) anamnese (een vraaggesprek gericht op situatie rond een
verpleegprobleem, richt zich op een specifiek probleem en niet op de algehele
gezondheidstoestand van de patiënt)
• Spoedanamnese (alleen die elementen worden gevraagd om direct te kunnen handelen)
• Vervolganamnese (periodiek terugkerende anamnese, bij langdurende zorg, nieuwe
gegevens tijdens zorgcontact)
Hoe kom je meer te weten over je patiënt?
1. Vragen stellen
2. Observeren (lichaamshouding, mimiek, gelaatskleur etc.)
3. Meten (lengte, gewicht, bloeddruk, hartslag, ademhaling, temperatuur etc.)
Classificatiesystemen voor afnemen anamnese
• Gezondheidspatronen van Gordon
• ICF (breder dan SAMPC)
• SAMPC
Anamnese
1. Gezondheidsbeleving en instandhouding
2. Voeding/stofwisseling
3. Uitscheiding
4. Activiteiten
5. Slaap/rust
6. Waarneming/cognitie (denken)
7. Zelfbeleving
8. Rollen/relatie
9. Seksualiteit/voortplanting
10. Stressverwerking
11. Waarden/overtuiging
Autonoom handelen: binnen het verpleegkundig beroepsdomein
Participatief handelen: participeren in diagnostiek of behandeling waarvoor een andere professional
primair verantwoordelijk is
,CanMEDS
1. Vakinhoudelijk handelen, kennis van anatomie etc., kennis van
ontwikkelingspsychologie en kent theoretische modellen :de
verpleegkundige als zorgverlener.
2. Communicatie: de verpleegkundige als communicator.
3. Samenwerking: de verpleegkundige als samenwerkingspartner.
4. Kennis en wetenschap (EBP): de verpleegkundige als reflectieve
professional die handelt naar de laatste stand van de wetenschap
5. Maatschappelijk handelen, preventie, epidemiologie,
zelfmanagement, culturen en gedrag: de verpleegkundige als
gezondheidsbevorderaar
6. Organisatie: de verpleegkundige als organisator.
7. Professionaliteit, kwaliteit en wet- en regelgeving: de
verpleegkundige als professional en kwaliteitsbevorderaar
Kern van verplegen
• Dient een specifiek doel
• Omvat een specifieke manier van interveniëren
• Vindt plaats in een specifiek domein
• Is gericht op de persoon als geheel
• Is gebaseerd op ethische waarden
• Betekent commitment aan partnerschap
Relatie verplegen met gezondheid en ziekte
Verpleegkundigen zijn professionals die zich richten op het ondersteunen van het zelfmanagement
van mensen, hun naasten en hun sociale netwerk, met als doel het behouden of verbeteren van het
dagelijks functioneren in relatie tot gezondheid en ziekte en kwaliteit van leven.
Verpleegkundige kennis week 2
Theorieën en modellen
Belang van theorie is niet de theorie zelf, maar wat je er in de praktijk mee doet.
Bewustwording en ontwikkelen eigen visie
• Waarom doe ik dit zo? En niet anders?
• Wat is het effect als ik het zo doe?
• Op welke manier kan ik dat doel bereiken?
• Wat is de relatie tussen dit en dat?
Theorie
Een theorie is een beschrijving van een aantal samenhangende verschijnselen. De theorie verklaart
hoe de verschijnselen samenhangen en voorspelt hoe zij veranderen als de omstandigheden worden
gevarieerd.
Verpleegkundige theorie (hoe wordt er verpleegd?)
• Geven structuur in verpleging
• Leiden de verpleger
• Principes (regels) in het maken van een beslissing
• Verzorgen van patiënten
, De verpleegkundige theorie heeft 4 elementen:
• Verplegen
• De zorgvrager
• De omgeving
• Gezondheid
Mensbeeld
• Theorieën en modellen gaan uit van een mensbeeld
Holisme (holon): mens in zijn totaliteit
• Biologische componenten (lichamelijk)
• Sociologische (sociaal)
• Psychologische (emotioneel)
Model
Een model is een rationele, vereenvoudigde, abstracte weergave van de werkelijkheid.
Doel: kennis en inzicht verkrijgen in de complexe werkelijkheid
ICF model
International Classification Functioning,
disability and health model
• WHO 2001 (world health
organization)
• Algemeen model voor de
gezondheidszorg
• Holistische mensbeeld
• Verheldering van problemen van
zorgvrager
Functioneren vanuit 3 perspectieven:
1. Het perspectief als organisme, als ‘lichaam’
Hoe goed functioneren bijvoorbeeld de gewrichten van een persoon? Zijn ze onbeschadigd?
2. Het perspectief van menselijk handelen
Welke activiteiten voert iemand zelf uit en welke zou zij zelf kunnen willen uitvoeren?
3. Het perspectief van participatie, deelname aan het maatschappelijk leven: kan iemand
meedoen op alle levensterreinen (zoals werk, gezin, hobby) en doet zij ook mee?
Organisme
Functies: de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme.
Anatomische eigenschappen (structure): de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van
onderdelen van het lichaam.
Stoornissen: afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen
Het handelen
Activiteiten: onderdelen van iemands handelen
• vb: zitten, schoonmaken, wassen en aankleden, nemen van beslissingen
Beperking: er zijn problemen met het uitvoeren van een activiteit.