Scheikunde
~Havo 3
Hoofdstuk 1, stofeigenschappen............................................................................................................1
Hoofdstuk 2, scheidingsmethoden.........................................................................................................2
Hoofdstuk 3, bouwstenen van stoffen....................................................................................................3
Hoofdstuk 4, chemische reacties............................................................................................................5
Hoofdstuk 5, reactie en energie.............................................................................................................6
Hoofdstuk 7, een indeling van stoffen....................................................................................................7
Hoofdstuk 8, koolstofchemie.................................................................................................................8
Hoofdstuk 1, stofeigenschappen
Om een stof te identificeren kijk je naar de stofeigenschappen. Eigenschappen kunnen kleur,
smaak, oplosbaarheid, brandbaarheid, fase bij kamertemperatuur en het kook- en
smeltpunt.
Door dat het kook- en smeltpunt worden uitgedrukt in getallen noem je ze ook wel
stofconstanten. Zo is dichtheid(ρ) ook een stofconstante, maar volume en massa zijn dat
niet.
Sommige stoffen kunnen gevaarlijk zijn, daar zijn de
gevarenpictogrammen voor. In het boek Chemiekaarten kan je zien
hoe je veilig met een stof om moet gaan. Er staat ook in wat de
gevaren zijn, de stofeigenschappen, de grenswaarde, en hoe je moet
handelen in noodsituatie.
Een stof kan in 3 fasen: de vaste, de vloeibare en gastvormig. De stof is vast als de
temperatuur lager is dan zijn smeltpunt, en gasvormig als de temperatuur boven het
kookpunt. En vloeibaar als de temperatuur tussen zijn smelt-
en kookpunt ligt.
Achter de stof schijf je tussen haakjes: (s)=solid dus vast (l)=
liquid vloeibaar (g)=gas
Als er een stof gemengd wordt met water zet je er (aq)
achter. Deze notaties zijn toestandsaanduidingen.
Elke faseverandering heeft haar eigen naam. Als water
verdampt, veranderd vloeibaar in gasvormig. De schematische notatie is dus water(l)
water(g).
, Een zuivere stof is 1 stof. Water en suiker zijn beide een zuivere stof maar als je ze aan elkaar
toevoegt ontstaat er een mengsel. Weet je niet of een stof een samenstelling is kun je een
kook/smelttraject uitvoeren, dan kook/smelt je de stof. Loopt de temperatuur langzaam op
dan is het een mengsel. Zo niet dan is de stof zuiver, want dan loopt de temperatuur niet op
in verband met zijn smelt- en kookpunt.
Hoofdstuk 2, scheidingsmethoden
Verschillende mengsels:
Oplossing, een helder mengsel van een stof in vloeistof(doorzichtig, thee)
Suspensie, troebel mengsel van vaste stof in vloeistof(ondoorzichtig)
Emulgator, hierdoor kan vloeibaar mengen met water (zonnebrand)
Emulsie, troebel mengsel van 2 vloeistoffen.
Doorverschil in dichtheid zie je de stoffen boven elkaar, zoals water en olie, dit heet een
tweelagensysteem.
Een mengsel uit elkaar halen is scheiden. Hierbij veranderen stoffen en de
stofeigenschappen niet. Er zijn meerdere manier om te scheiden:
Bij bezinken laat je in een suspensie en een emulsie de stof met de grootse dichtheid zinken.
Als je de methode filteren gebruikt, zeef je het mengsel door een filter. Op deze manier blijft
de stof met de grootse deeltjesgrootte in het filter hangen, dat heet het residu. De stof die
wel door de filter heen past heet filtraat.
Bij extraheren voeg je extractiemiddel toe, waardoor 1 stof in het mengsel op en de andere
stof niet.
Als je gaat indampen, verdamp je de vloeistof met het lagere kookpunt. En zo blijft de vaste
stof over.
Bij het destilleren laat je een mengsel verwarmen op het kookpunt
van de stof met het laagste kookpunt. Die stof verdampt en leid je
door een koeler, waardoor het weer van fase wisselt. Als de eerste
stof volledig is gescheiden van het mengsel zal de temperatuur
stijgen tot het kookpunt van de volgende stof.
Het rendement houdt in wat er over is gebleven aan nuttig stoffen in %. Bijv. bij filteren blijft
er nog vloeistof tussen het residu.