FT ZORG 2.2
WEEK 1
MEDISCH BIOLOGISCH
COLLEGE 1 – LUNG FUNCTION, OBSTRUCTION, RESTRICTION
Bronchiën zijn voorzien van kraakbeenringen (hoefijzervormig).
Bronchiolen hebben geen kraakbeen, zij kunnen makkelijk dichtvallen.
Gaswisseling vindt plaats in de alveoli.
Slijmvliezen produceren IgA → afweersysteem. Slijm is belangrijk voor
het wegbrengen van afvalstoffen, gaat via de trilharen die in het
epitheel zitten. Deze trilharen bewegen gecoördineerd en maakt een
slagbeweging.
Als je begint met geforceerd uitademen, bereik je al snel de peak flow.
In 1 seconde ongeveer 4,5 liter = FEV1.
Spirometrie – is geen gemakkelijke test, omdat er een actieve
handeling wordt verwacht van de patiënt. Het is belangrijk om
minstens 2 testen te doen in verband met de reproduceerbaarheid
van de spirometrie test. Vooral obstructief longlijden wordt met deze
test in kaart gebracht.
Tiffenau-index
= FEV1/VC. Normaal is 75-80%. COPD < 70%
1
,COPD heeft een groter residuaal volume.
In het algemeen wordt bij mensen van het Afrikaanse ras een 13% lagere voorspelde waarde voor FEV1 en FVC
aangehouden dan bij blanken. Bij Aziatische afkomst een 10% lagere waarde.
Compliantie: volumeverandering/drukverandering. Dit is
afhankelijk van de rekbaarheid van het bindweefsel van de
longen (elastiene vezels). Is het stug dan kleine compliantie
→ veel druk nodig voor vormverandering. In longen, grote
compliantie → weinig druk nodig voor vormverandering.
Intrapulmonaire druk – druk in de longen. Eerst laag zodat
je kunt inademen. Bij uitademen druk hoger, zodat
luchtstroom naar buiten gaat. Dichterbij de uitgang van de
long is de druk lager, zodat de lucht naar buiten stroomt. Bij
inademing is het precies andersom.
Intrapleurale druk – druk tussen longvliezen. Er zit vloeistof
tussen de longvliezen, ze kunnen goed van elkaar bewegen.
Elastische vezels trekken de long naar binnen, maken hem
kleiner. Bij een klaplong krijgen deze vezels vrij spel → long
wordt klein. Elastische vezels zorgen er ook voor dat
luchtwegen openstaan.
Transmurale druk – Is het verschil tussen intrapulmonaire
druk en intrapleurale druk. Moet negatief blijven, zodat de
luchtwegen open blijven staan. Bij een longemfyseem is dit
positief.
Equal Pressure Point (EPP) – Alleen aanwezig bij
pathologische veranderingen. Wanneer de elastische vezels
afnemen in de bronchioli, kunnen deze dichtklappen. Lucht
achter de bronchiole in de alveoli kan er niet meer uit. Er
kan nog wel wat lucht in. → Ventiel effect (air trapping). Dit is tegen te gaan door geforceerde expiratie en
activatie van de hulpademingsspieren. Hierdoor zal het EPP naar boven verplaatsen (richting
kraakbeengedeelten), hier kan het niet dichtvallen.
Restrictie – veranderde longvolume door
littekenweefsel, operaties, fibrosis,
adipositas, paralyse (MS, ALS, ruggenmerg
laesies), scoliosis. Ook door overgewicht,
door vet wordt thoraxholte kleiner
(adipositas = overgewicht).
● Longfibrose – klein residuaal volume.
Elastische vezels worden stugger,
bindweefsel drukt alveoli dicht en neemt
veel ruimte in beslag.
o Symptomen – kortademig,
vermoeid en zwakte, chronische
droge hoest, ‘chest discomfort’
inclusief pijn op de borst,
2
, hongerverlies en snel gewichtsverlies.
o Oorzaken – infecties (viraal, bacterieel (tbc)), auto-immuun ziekte, idiopathisch, genetisch,
radiotherapie, chemotherapie, systeemziekten (reuma, scleroderma, lupus).
● Abestosis
● Silicosis
● Koolmijnerslong
● Glasblazers
Obstructie – een (gedeeltelijke) blokkade van
luchtdoorstroom met een normaal longvolume. Astma,
COPD.
● Astma – reactieve aandoening, zwelling van
slijmvlies, contractie gladspiervezels, verhoogde
slijmproductie. Dit zorgt voor een vernauwing in
de luchtweg. Op lange termijn kan dit tot fibrose
leiden.
o Symptomen – klachtvrije perioden,
hoesten, piepende ademhaling, drukkend
gevoel op de borst, potentiële fatale kortademigheid. Bij kinderen heftiger, omdat die normaal al
kleinere luchtwegen hebben. Zij hebben dan ook meer aanvallen dan ouderen.
o Triggers
▪ Allergische triggers – heel specifiek. Immunoglobulinen spelen een centrale rol. RAST
(RadioAllergoSorbent Test) is een bloedtest dat wordt gebruikt voor het identificeren van
allergenen.
▪ Niet-allergische triggers
▪ Destabiliserende factoren
● Chronische bronchitis – excessieve tracheobronchiale mucusproductie. Hoesten met mucus. Voor meer
dan 3 maanden per jaar voor 2 opeenvolgende jaren.
o Classificatie: Simpele chronische bronchitis, Chronische mucopurulente bronchitis met infectie
(meer slijm ophoesten, doordat er meer slijm geproduceerd wordt. Door het hoesten wordt het
weer geprikkeld waardoor er weer meer slijm geproduceerd wordt → vicieuze cirkel), Chronische
bronchitis met obstructie (COPD)
o Centrale alveolen worden groter. Kleine alveoli verdwijnen, ze fuseren tot 1 grote alveoli.
● Emfyseem – verdwijnen van diffusie-oppervlak, wanden verdwijnen. Komt meer in de toppen van de
longen → weer fusie tot 1 grote alveoli.
o Weinig infecties
o Centro- en panacinair hebben een verschillend klinisch beeld.
TUT-M
EPP - COPD meer weerstand. EPP ligt later/lager door veranderde longfunctie. Pursed lips breathing → druk in
de mond verhogen → verschil long-druk en monddruk minder groot (normaal longen hoger). EPP komt hoger
te liggen, richting trachea.
1.1
Buikademing in ruglig makkelijker
1.2
3
, Hoge compliantie en lage elasticiteit in COPD → ook bij ouderen, capaciteit neemt af. Door onder andere
verkalking van de ribben, wat het lastiger maakt om uit te zetten.
1.3
Dynamiksche longvolume gaat meer over de capactieit luchtstroomsnelheid en dergelijke → bij COPD
afgenomen.
Statische longvolume in liters, bijvorobeeld ademteugvolume. Bij COPD is het RV vergroot; de rest van de
voluminas blijft onveranderd.
GEDRAG EN COMMUNICATIE
Chronische patiënt - verstoring van de identiteit, verstoring van zelfbeeld, zelfacceptatie bij verwerking.
Regulatie-mechanismen
●Rijpe afweermechanismen ○ Somatisatie
○ Altruïsme ● Onrijpe afweermechanismen
○ Humor ○ Projectie
○ Sublimatie ○ Splitting
● Neurotische afweermechanismen ○ Passieve agressie
○ Verdringing
○ Rationaliseren
Secundaire gevolgen
● Gedragsstoornissen (vermijding) ● Afhankelijkheid
● Angst om te slapen ● Depressieve gevoelens
● Sociaal isolement
● Onzekerheid over beloop
● Angsten/onzekerheid vanwege mogelijke
beperkende levensduur
Psychosociale aspecten
●Kortademigheid - minder bewegen, ● Boosheid en machteloosheid
afname conditie ● Negatief zelfbeeld
● Hoesten - pijn, vermoeidheid, schaamte, ● Angst voor controleverlies, door
isolatie toenemende afhankelijkheid van anderen
● Gewicht - afname of toename (prednison) ● Angst om te stikken
● Beperking activiteiten ● Depressie
● Isolatie - door passief roken te vermijden ● Sociale rol
● Angst - voor benauwdheid, toekomst,
achteruitgang
● Conflicten - ziekte niet altijd
waarneembaar
Neuropsychologisch dysfunctioneren - geheugen- en concentratiestoornissen (afname zuurstofgehalte)
Progressiviteit van COPD in tegenstelling tot reversibiliteit van astma, ander levensperspectief. Angst, depressie
en sociaal isolement significant meer aanwezig bij COPD dan bij astmapatiënt.
Therapeutisch proces gericht op:
● Voorlichting - pathologie
4