Samenvatting Sportpsychologie
Hoofdstuk 5: Arousal, stress en angst
5.1 Arousal
Arousal is een niet-emotionele toestand waarin iemand geactiveerd is en gereed is om tot actie over
te gaan. Deze varieert van diepe rust (geen arousal) tot extreme opwinding (paniek).
Er zijn verschillende systemen betrokken bij arousal zoals: reticulaire formatie, hypothalamus en het
limbisch systeem.
Zintuiglijke informatie afferente zenuwbanen hersenschors (verwerking) eerst in primaire
schors, later in secundaire schors (analyse, integratie en herkenning)
Afferente banen geven aftakkingen naar reticulaire formatie signalen via hypothalamus, mediale
kernen thalamus en limbisch systeem naar hersenschors schorsgebieden geactiveerd corticale
arousal.
Aard van de reacties Voorbeelden van reacties
Centraal - Toename corticale arousal – oa vermindering van frequetneis van
hersenfolgpatronen van alfaritmen (8-13Hz) naar betaritmen (13-18Hz
en 18-35Hz)
Perifeer - Toename hartfrequentie
- Toename ademfrequentie
- Stijging bloeddruk
- Zweetsecretie
- Spierspanning
Hormonaal - Secretie van adrenaline en noradrenaline (bijniermerg)
- AdenoCorticoTroopHormoon (ACTH) (hypofyse)
- Cortisol (bijnierschors via ACTH)
Psychologisch - Gevoelens van opgewondenheid, angst, spanning, afhankelijk van de
oorsprong van de arousal-reactie
Arousal is een eendimensionaal begrip, dat alleen op de dimensie intensiteit kan variëren. Reacties
zijn deels afhankelijk van de persoon, niet elke situatie leidt tot hetzelfde patroon van arousal-
reacties. Arousal ontstaat bij veel verschillende (gemoeds)toestanden, maar of ze hier alleen op
intensiteit variëren is twijfelachtig.
De eendimensionale opvatting van arousal is geschikt om het meest centrale kenmerk van dit begrip
te typeren, namelijk de mate waarin iemand geactiveerd (opgewonden) is. Tegelijk is een meer
genuanceerde opvatting nodig waarin rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de
arousal-reacties onderling en de uiteenlopende toestanden waarbij arousal optreedt.
5.2 Stress, angst en aanverwante begrippen
5.2.1 Stress
Stress treedt op als de eisen die aan iemand worden gesteld en de capaciteiten om aan die eisen te
voldoen niet met elkaar in balans zijn. Het gaat hierbij om hoe de eisen en capaciteiten worden
ervaren.
Bij neutrale omschrijving van stress wordt soms onderscheid gemaakt tussen
- Eustress positieve stress als de eisen aanzetten tot extra alertheid, maximale inzet
- Distress negatieve stress als de eisen gevoelens van angst opwekken en als negatief
worden ervaren
,Of een situatie stress teweegbrengt, is afhankelijk van twee inschattings- of beoordelingsprocessen
(appraisal):
1. Primair inschattingsproces wordt beoordeeld of de situatie belangrijk is voor de persoon
en hoe de capaciteiten zich verhouden tot de gestelde eisen.
2. Secundair inschattingsproces persoon gaat na of hij over de mogelijkheden beschikt om
met de (stress)situatie om te gaan (coping resources).
De inschattingen kunnen zo uiteenvallen dat er een stressrespons volgt. Deze wordt gekenmerkt
door fysiologische en psychologische reacties.
- Fysiologische reacties fight or flight response
o Stelt de persoon in staat de omstandigheden die stress veroorzaken te ontvluchten
of aan te pakken.
o Hypothalamus speelt hierbij een sleutelrol
Kernen in hersenstam geactieveerd sympatisch ZS activeren hartslag
en bloeddruk omhoog, bijniermerg geactiveert vrijkomen (nor) adrenaline
en glucose uit lever
Activeren bijnierschors via hypofyse bijmaken ACTH cortisol
vrijgemaakt uit bijnierschors
De fysiologische veranderingen maken deel uit van het General Adaptation Syndrome (GAS): de
lichamelijke reactie op een stressvolle situatie, deze bestaat uit 3 fasen:
1. Alarmfase energie wordt gemobiliseerd
2. Weerstandsfase hoofd bieden aan stressvolle situatie door er iets aan te doen of deze te
ontlopen (als dit geen goed resultaat oplevert komt men in de uitputtingsfase)
3. Uitputtingsfase de (vruchteloze) pogingen om te gaan met de stressor leiden tot het
opraken van de reserves (hiervan is ook sprake bij een burn-out)
Samenvattend: als iemand twijfelt of hij kan voldoen aan de eisen die aan hem worden gesteld,
resulteerd een stressrespons. Daarbij treden zowel fysiologische als psychologische veranderingen
op. De stressrespons maakt de persoon gereed om met de stresssituatie om te gaan (fight or flight
response). Als dit niet goed lukt en het welbevinden van de persoon in gevaar komt, is een van de
psychologische reacties angst.
5.2.2 Angst
Angst is de emotionele reactie op een situatie die als bedreigend wordt ervaren of op de anticipatie
van zo’n situatie en wordt gekenmerkt door gevoelens van onzekerheid, gespannenheid en
nervositeit, zorgelijke gedachten, en lichamelijke reacties samenhangend met activiteit van het
autonome zenuwstelsel.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen
- Momentane toestand (state anxiety) de emotionele reactie op een bedreigende situatie
- Persoonlijkheidstrek (trait anxiety) de neiging situaties als bedreigend te interpreteren en
daar met angst als toestand op te reageren.
Er bestaat ook onderscheid tussen
- Cognitieve angst zorgelijke gedachten, negatieve verwachtingen over het resultaat en
gevoelens van onzekerheid en twijfel
- Somatische angst lichamelijke reacties die bij angst horen: bewust zijn van hartkloppingen,
droge mond, klamme handen etc.
Hierbij kan ook het onderscheid worden gemaakt tussen state en trait.
Cognitieve en somatische angst hangen samen met verschillende factoren. Cognitieve angst hangt
bijvoorbeeld samen met de verwachting van het winnen van een wedstrijd, dit heeft somatisch angst
niet. Het verloop van de angst richting de wedstrijd is ook anders. Cognitieve angst kan een paar
,dagen voor de wedstrijd al hoger zijn dan normaal, terwijl somatisch angst pas hoger wordt als de
wedstrijd dichterbij is. Somatische angst lijkt tot stand gekomen door klassieke conditionering, maar
zou dus ook op die manier weer afgeleerd kunnen worden.
Er bestaat ook onderscheid in de richting van de angst
- Positief effect angst heeft een gunstige uitwerking op de prestatie
- Negatief effect angst heeft een ongunstige uitwerking op de prestatie
Figuur 5.5 onderscheidingen bij angst
5.2.3 Nervositeit en zenuwachtigheid
Nervositeit ligt dicht tegen angst aan, al heeft nervositeit een minder zware betekenis dan angst.
Zenuwachtigheid is een synoniem voor nervositeit.
5.2.4 Spanning
Spanning is de Nederlandse vertaling van stress. Stress: het is onzeker of de sporter de eisen aankan
en dat geeft spanning of maakt het spannend. Angst wordt gekenmerkt door gevoelens van spanning
of gespannenheid.
Overzicht belangrijkste kenmerken van arousal, stress en angst
Arousal Stress Angst
- Activiteit, zowel centraal als - Ervaren van een disbalans - Reactie op bedreigende
perifeer, als reactie op een tussen eisen en capaciteiten situatie
grote hoeveelheid externe en/ (zoals de persoon die - Bij angst altijd een arousal-
of interne prikkels waarneemt) reactie
- Als eendimensionaal begrip - Arousal-reactie maakt deel uit - Bij angst sprake van een
variërend op een schaal van van de stressrespons disbalans tussen
slaperig/sloom tot maximaal - Niet bij elke arousal-reactie is waargenomen eisen en
opgewonden sprake van een disbalans (dus capaciteiten, iets wat de
- Als meerdimensionaal begrip stress) persoon ervaart als
variërend wat betreft bedreigend
intensiteit, oorzaken en - De dreiging kan zowel het
manifestaties en de daaraan psychisch als fysiek welzijn
gekoppelde gevoelens en betreffen
ervaringen
5.3 De relatie tussen angst en sportprestatie
5.3.1 De drive-theorie
Onderzoek naar de relatie tussen angst en sportprestatie Hull/Spence.
Drive-theorie: naarmate de drive sterker is, is de prestatie beter.
De drive wordt bepaalt door de sterke van een onaangename prikkel waaraan iemand wordt
blootgesteld en de gevoeligheid van die persoon voor de dreiging. De combinatie van onaangename
prikkel en gevoeligheid bepaalt de sterkte van de emotionele respons, welke de sterkte van de
drijfveer bepaald. Als de drive sterker wordt, worden de reacties met meer energie uitgevoerd.
Dus: prestatie is beter als de drive sterker is.
Drive is functie van angstdispositie en sterkte van onaangename prikkel.
Drive is aspecifiek: alle reacties worden versterkt als de drive sterker is, zowel goede als foute.
5.3.2 De omgekeerde-U-hypothese
Komt van een experiment van Yerkes en Dodsen (1908).
Muizen moesten onderscheid maken tussen een witte doos (veilige weg) en zwarte doos (elektrische
shock). De sterkte van de schok varieerde. Bij middelmatige schokken werd er het snelst geleerd,
terwijl bij zwakke als sterke schokken het leren meer tijd kostte. Bij een makkelijke taak werd beter
, geleerd bij sterke schokken en bij moeilijke taken als de schok zwakker was. Dit resulteert in een U-
vormig verband, waarbij de sterkte van de schok geassocieerd wordt in toename van het arousal
niveau. Er is dus een optimaal arousal niveau en dit verschuift als de taak moeilijker of makkelijker
wordt.
Bij taken die veel nauwkeurigheid vragen (putten bij golf) is het arousal-niveau waarbij optimaal
gepresteerd moet worden betrekkelijk laag. Taken waarbij snelheid, kracht en nauwkeurigheid van
belang zijn (blokkeren bij volleybal) is het arousal-niveau hoger. Taken waarbij het voornamelijk om
snelheid en kracht gaat (touwtrekken) is dit arousal-niveau nog hoger.
Een beginner heeft meer last van een hoog arousal niveau dan een gevorderde.
Figuur 5.7 omgekeerde U-hypothese
5.3.3 Individuele Zones van Optimaal Functioneren (IZOF-model)
Het optimale niveau van toestandsangst voor het leveren van een prestatie is een zone. Bevindt de
sporter zich binnen deze zone, dan is de prestatie optimaal, buiten dit gebied worden slechte
prestaties geleverd. Dit verschilt per persoon, de een is heel zenuwachtig voor een wedstrijd, maar
presteert heel goed, terwijl anderen met een laag angstniveau tot een goede prestatie komen.
Dit kan bepaald worden op verschillende manieren.
- Meten bij verschillende wedstrijden (zowel voorafgaand als achteraf kan gemeten worden)
- Sporter laten invullen bij welk angstniveau ze de beste prestatie hebben geleverd
Verschillende studies vatten het als volgt samen: “Alles bij elkaar geven de studies die de praktische
bruikbaarheid en de validiteit hebben onderzocht van het IZOF-model van angst steun aan het idee
van zones van optimaal functioneren. Niettemin zijn er ook verschillende beperkingen naar voren
gekomen die om aanvullend onderzoek vragen.”
Beperkingen zijn:
- Sporters leveren niet altijd de prestatie die wordt verwacht ten aanzien van de angstscore
- Er zijn ook andere factoren die een rol spelen bij de prestatie (zoals waarnemings- en
aandachtsprocessen)
- Er zijn ook andere emoties die een rol spelen en deze moeten dus ook betrokken worden
5.3.4 De meerdimensionale-angsttheorie
Er bestaat een belangrijk verschil tussen cognitieve en somatische angst. Ze hangen dan ook beide op
een andere manier samen met de sportprestatie. Cognitieve angst heeft een negatieve relatie:
naarmate deze angst hoger is, is de prestatie slechter. Somatische angst heeft een omgekeerd-U-
vormig verband.
Er is echter weinig steun voor deze theorie. Dit kan mogelijk komen door het onafhankelijk van elkaar
analyseren van cognitieve en somatische angst en de relatie met prestatie. Het kan dat beide vormen
van angst invloed op elkaar hebben en dat dit van invloed is op de prestatie.
Figuur 5.9 relatie cognitieve en somatische angst
5.3.5 De catastrofetheorie
In de catastrofetheorie is het uitgangspunt dat angst ten minste twee componenten heeft: cognitieve
angst en fysiologische arousal (en daarbij horende somatische angst). Het verschil met de
voorgaande theorie is dat het samenspel van cognitieve angst en fysiologische arousal bepalend is
voor de prestatie en dat het effect niet los van elkaar gezien kan worden. De cognitieve angst bepaalt
of het effect van fysiologische arousal gelijkmatig en betrekkelijk klein is, of dat dit effect groot is en
catastrofale vormen kan aannemen of dat het hier ergens tussenin ligt.
- Weinig cognitieve angst relatie fysiologische arousal en prestatie vlakke omgekeerde U