Samenvatting Sportpsychologie
Hoofdstuk 1: Inleiding
Sportpsychologie = wetenschap van gedrag in sportsituaties
- Sporters, coaches, ouders, toeschouwers etc.
- Topsport, wedstrijdsport, recreatieve sport
- Mentale, biologische en sociale processen hebben invloed op gedrag
Kenmerken sport:
- Leveren van (zware) lichamelijke inspanning
- Vrijwillig afzien, pijn lijden en risico’s nemen
- Veel inspanning leveren tegen weinig/geen materiële beloning
- Optreden voor het oog van toeschouwers
- Situaties opzoeken die makkelijk tot negatieve emoties leiden (teleurstelling, verdriet)
- Sterke wedijver
1955: Begin sportpsychologie
Sociale facilitatie = prestaties zijn vaak beter als ze worden geleverd wanneer anderen erbij izjn
Zajonc: Aanwezigheid van anderen leidt tot toename van arousal (= opwinding): Werkt
als stimulerende factor
Exercise psychology behandelt vragen m.b.t. fysieke en lichamelijke inspanning (activiteit leefstijl,
sedentair gedrag)
HC 1:
Sportpsychologie = Studie van gedrag in sportsituaties Betrekking op sporters, teams, coaches,
ouders, scheidsrechters, supporters
Kenmerken sport
- Lichamelijke inspanning
- Vrijwillige hindernissen en obstakels
- Vrijwillig afzien, pijn lijden
- Veel inspanning, weinig materiële beloning
- Voor (veel) toeschouwers
- Situaties die tot (negatieve) emoties leiden
- Competitie/wedijver
Taken sportpsychologie
1. Ontwikkelen van theorieën over/doen van onderzoek naar gedrag in sportsituaties
Beschrijven, verklaren, voorspellen
2. Beïnvloeden van gedrag in sportsituaties
Beïnvloeden, beheersen, controleren
o Agressief gedrag verminderen
o Presteren onder druk choking voorkomen
o Emoties controleren
o Plezier bevorderen/bewaken
o Prestaties optimaliseren
Kern van de psychologie vormt studie van
Biologische basis van gedrag
, o (Neuro)fysiologische processen, hormoonhuishouding
Cognitief-affectieve basis van gedrag
o Mentale, emotionele, cognitieve en denkprocessen
Sociale basis van gedrag
o Sociale context, culturele en etnische achtergrond, man/vrouw rollenpatroon
Individuele verschillen
o Persoonlijkheidsverschillen, verschillen in omgang met bv. emoties, tegenslag, druk,
autoriteit
Exercise psychology = studie van fysiek (in)actief gedrag
- Leefstijl: actief/inactief
- Motivatie tot fysieke activiteit
- Van inactief naar actief gedrag: gedragsverandering veranderen, vasthouden, terugval
voorkomen
- Effecten van fysieke activiteit op fysieke en mentale gezondheid
Fysieke activiteit = lichaamsbeweging door gebruik van skeletspieren en verbruik van energie
Exercise= gestructureerde fysieke activiteit, vaak met als doel gezondheid
Sport = gereglementeerde en gestructureerde fysieke activiteit
Sportpsychologie
Toegepast (applied)
o Klinische problemen
o Educational: leren van mentale vaardigheden
Experimenteel (onderzoek)
Klinische sportpsychologie
- Context of practice: Gebaseerd op integratie van onderzoek zowel op gebied van de klinische
als ‘gewone’ sportpsychologie
- Scope of practice: Zowel prestatieverbetering als psychologisch welbevinden
- Style of practice: Gebaseerd op een fundament van empirisch onderzoek (= evidence based)
Mentale training
- Systematisch leren en oefenen van mentale vaardigheden
o Bv. omgaan met spanning, vasthouden van concentratie, sturen van emotie,
controleren van gedachten
- In sportsituaties d.m.v. technieken zoals goal setting, zelfspraak, ontspanning, imagery
- Doelen
o Goed presteren
o Plezier in sport behouden
o Behoud van welzijn
Mentale begeleiding = alle activiteiten waarin bewust en systematisch aandacht wordt besteed aan
mentale aspecten van sportbeoefening
Hoofdstuk 2: Motivatie en sport
Motieven (beweegredenen) = stabiele eigenschappen van mensen die hen aanzetten tot bepaalde
gedragingen/activiteiten
- Wat willen mensen en wat achten zij waardevol?
- Prestatiemotief zet aan tot leveren van goede prestaties, in de ogen van jezelf en anderen
- Machtsmotief zet aan tot het (willen) uitoefenen van macht over anderen
, - Gezondheidsmotief beweegt mensen ertoe zich zo te gedragen dat hun gezondheid
gehandhaafd blijft of verbetert
Motieven komen niet permanent tot uitdrukking in het gedrag: alleen als de omstandigheden
daarnaar zijn zijn sluimerend aanwezig .
Motivatie heeft betrekking tot de toestand waarin iemand zich op een bepaald moment verkeerd,
die aanzet tot bepaald gedrag op dát moment
- Gevolg van combinatie van interne en externe factoren
- Leidt tot de keuze van een doel en vervolgens tot doelgericht gedrag
Avoidance motieven = motieven die gericht zijn op het vermijden van bepaalde activiteiten
Negatieve verwachting: Activiteit levert eerder een mislukking op dan een succes en kan
dus beter vermeden worden
Approach motieven = motieven om ergens op af te gaan
Positieve verwachting
Leerprocessen spelen een belangrijke rol bij de vorming van motieven
Personen leren welke doelen belangrijk voor ze zijn + bij welke doelen positieve
uitkomsten verwacht kunnen worden Deze doelen zullen aanzetten tot activiteit op
dat gebied
Behoefte ontstaat bij een tekort (vocht, zuurstof, succeservaringen, aandacht) en is van oorsprong
vooral gekoppeld aan biologische tekorten, maar heeft ook betrekking op psychologische behoeften.
- Een behoefte zet aan tot gedrag dat gericht is op bevrediging van de behoefte en het
opheffen van het tekort, en vormt zo de drijfveer voor gedrag
Motieven om te sporten in vier categorieën
1. De activiteiten hebben voor de personen intrinsieke waarde (vreugde, plezier) en worden
daarom nagestreefd
2. De activiteiten bieden de mogelijkheid zich competent te voelen
3. De activiteiten worden gedaan omdat het goed is voor de gezondheid (of dat men denkt dat
het daar goed voor is)
4. De activiteiten bieden de mogelijkheid sociale contacten te onderhouden
Intrinsieke motivatie: de opbrengsten van het sporten liggen in het sporten zelf (1 en 2)
Extrinsieke motivatie: sport als middel om een doel te bereiken dat buiten het sporten ligt (3 en 4)
Genetische opmaak ouders Genetische opmaak kind Socialisatie Motivatie voor
sport/motivatie te stoppen met sport Sportdeelname
Socialisatie = het proces waarmee iemand zich de waarden, opvattingen, attitudes en gedragsregels
van zijn (sub)cultuur eigen maakt.
Het zich eigen maken van waarden en normen die met sport te maken hebben
Of kinderen wel/niet gaan sporten bepaald door:
- Erfelijke eigenschappen
- Subcultuur waarin ze opgroeien en daarbij horende socialisatieprocessen
- Motieven om te sporten
Geboortemaandeffect (relative age effect) = het verschijnsel dat in een jaargroep de relatief oudere
sporters het beter doen
Vooral een rol bij sporten waar kinderen op jonge leeftijd worden geselecteerd
Underdogeffect = de relatief jonge kinderen in hun leeftijdsgroep doen het beter dan de oudere
, Determinanten van sportcommitment
1. Plezier (+)
2. Andere activiteiten tijdverdeling (-)
3. Opbrengsten (= waardevolle ervaringen en positieve opbrengsten die er alleen zijn bij
continuering van deelname) (+)
4. Investeringen (= middelen (tijd, geld, inzet) die een persoon in een activiteit stopt die niet
kunnen worden teruggekregen bij beëindiging van deelname) (+)
5. Sociale druk (+ en -) zowel een reden om te blijven sporten als om te stoppen
6. Sociale steun (+)
Ook gevoelens van competentie belangrijk.
Driecomponentenmodel beschrijft organisatiecommitment en voorspelt dat motivatie om voor een
bepaalde organisatie te blijven werken drie componenten kent:
1. Affectief commitment (value-based)
2. Continueringscommitment (calculerend)
3. Normatief commitment (plichtgevoelens)
Intrinsieke motivatie: de waarde van het gedrag ligt in het gedrag zelf
Positieve vorm van motivatie
Self-Determination Theory (SDT) voorspelt dat drie fundamentele psychologische behoeften de
drijfveer vormen voor gedrag dat tot bevrediging van deze behoeften leidt.
1. Behoefte aan competentie
o Eigen gedrag als effectief en geslaagd willen zien
o Gevoel van bekwaamheid willen ervaren
2. Behoefte aan verbondenheid
o Veilig gevoel willen hebben van het bij anderen horen
o Veilige relaties met anderen willen hebben
3. Behoefte aan autonomie
o Jezelf zien als degene die je gedrag stuurt
o Willen ervaren dat je zelf de initiatieven neemt
SDT continuüm:
Amotivatie: Er is geen beweegreden voor gedrag Gedrag wordt niet uitgevoerd of uitvoering is
ongeïnteresseerd.
External regulation: Gedrag wordt gestuurd door factoren buiten de persoon omwille van de
beloning die het oplevert of om straf te voorkomen.