Samenvatting omgevingscriminologie
Week 1: ontstaan en ontwikkeling omgevingscriminologie
Hoorcollege + verplichte literatuur: boek H1 & H2 + artikel blacboard
HOORCOLLEGE + BOEK H1
Wat is omgevingscriminologie?
“Environmental criminology argues that criminal events must be understood as
confluences of offenders, victims or criminal targets, and laws in specific settings at
particular times and places” (Brantingham & Brantingham)
Basisassumptie dat criminaliteit niet gelijk verdeeld is over locaties, tijd, slachtoffers of
targets (geen random fenomeen). Omgeving (straat, buurt, stad) beïnvloedt criminaliteit.
Criminaliteitsniveau dus te beïnvloeden door aanpassingen in de omgeving.
Niet alleen theorieën:
a. Ook toetsen van theorieën
b. Implicaties van theorieën en bevindingen voor praktijk
c. Toepassing niet-criminele beslissingen
Zo in Nederland verschillen te zien op omgeving (daderschap & slachtofferschap)
Grondleggers omgevingscriminologie
Balbi & Guerry: gezien als grondleggers omgevingscriminologie. keken op macroniveau
naar land. Brachten overheidsstatistieken in beeld in demografische kaarten. Vonden dat:
o Verschillende type delicten geconcentreerd waren in verschillende regio’s
- in plekken met welvaart meer vermogensdelicten
- in plekken met weinig welvaart meer geweldsdelicten
o Criminaliteit dus gerelateerd is aan omgeving, maar kan veranderen in loop van tijd
Quetelet: andere grondlegger die dezelfde techniek gebruikte, zijn conclusies waren:
o Dat keuze belangrijke rol speelt in criminaliteit, waar ongelijkheid belangrijke factor
is:
- Jonge, arme mannen en werklozen: kiezen vaker dader te zijn.
- Welvarende, hoger opgeleiden: vaker gekozen als slachtoffer.
Hoewel vondsten invloedrijk, verloor omgevingscriminologie in 19e eeuw interesse:
a. Nog geen statistische programma’s, dus vergelijkingen maken was lastig.
b. Data werd niet op grote schaal verzameld, want slechte beschikbaarheid.
,In 1900 kwam interesse voor omgevingscriminologie weer op door de Chicago School (zie
H2)
Belangrijke concepten binnen de omgevingscriminologie:
Wat is omgeving?
o Best te begrijpen vergelijkend met plekken:
- Place = individuele locatie, bv een gebouw, lokaal of hoek van een straat.
- Space = grotere gebieden bv. een buurt, postcodegebied of politiezone.
Onduidelijke grens tussen plaatsen en omgevingen, zo kan school gezien worden
als omgeving met verschillende plaatsen, of als plaats binnen grotere omgeving.
Omgeving is meer dan som van plaatsen, krijgt een soort eigen leven.
o Omgevingen hebben ook verschillende soorten grenzen:
a. Officiële grenzen: objectief, bv. politiezones.
b. Informele grenzen: subjectief, bv. ‘kakkerbuurt’.
c. Persoonlijke grenzen: interne kaarten (o.b.v. afgelegde routes), bv. werk
route
o Omgevingen kunnen ook onderscheden worden in:
a. Geografische omgevingen (land, stad etc.)
b. Functionele omgevingen (bedrijf, station etc.)
Wat is tijd?
o Tempore analyse: studie maar tijd in relatie met criminaliteit, bv.:
- moord vooral ’s avonds laat en ’s nachts in het weekend
- straatroof vooral overdag, door de week.
= temporele patronen: zijn het best uit te leggen a.d.h.v. gelegenheid en gedrag.
o Een moment is de precieze tijd en plek dat criminaliteit plaatsvind:
- Exact time crimes: delict met exacte tijd.
- Time span crimes: delict tussen twee tijdstippen, maar je weet niet precies
wanneer. Hiervoor verschillende manieren om dat te bepalen:
Midpoint analysis: : de tijd in het midden van de twee tijden wordt
gerapporteerd als ‘best guess’, split time waarde.
Weighted method: deze methode is accurater. Er wordt een risico-score
berekend per uur. A.d.h.v. risico-scores meest waarschijnlijke tijd bepaald.
o De duur is hoelang een misdrijf heeft plaatsgevonden op een specifieke plaats.
a. Specifiek delict, incident
b. Duur dat aantal incidenten hoger was dan normaal
c. Duur dat een specifieke dader actief was
o De afstand kan ook afgedrukt worden in tijd, namelijk reistijd t.a.v. delicten.
Wat is criminaliteit?
o Criminaliteit: alle gedragingen die de wet overtreden
- Temporeel en ruimtelijk: verschilt per tijd en plaats, dus aan verandering
onderhevig
o Deviantie: alle gedragingen die de norm overtreden
- Alle criminaliteit is deviantie, maar niet alle deviantie is criminaliteit
o Databronnen:
A. Officieel: door wethandhavingsinstanties
1. Calls for service: politieregistratie hoe laat, hoe vaak en waarom gebeld is.
Mensen kunnen bellen en iets groter maken dan het is.
Mensen rapporteren niet altijd (dark number).
2. Incident data: politierapporten van als actie is ondernomen
, Politie kan niet actie ondernemen als niet gerapporteerd (dark number)
Politie kan bepalen geen rapport te maken / situatie vertekenen
3. FBI UCR: rapporten van misdrijven door de FBI (VS).
FBI kan alleen rapport maken als gerapporteerd (dark number)
FBI hanteert een term van een misdrijf, maar misdrijven kunnen per staat
verschillen, dus politie moet alles nagaan om te kijken welke doorgegeven.
o Penal code: document dat al het strafrecht van een bepaald
rechtsgebied samenvat. Verschilt in VS per staat.
Politie kan data manipuleren zodat hun gebied geen slechte ‘reclame’
o Beschrijven misdrijf zo, dat het onder non-index (part II) crimes valt,
die minder ernstig zijn en minder publiciteit opleveren dan index (part
I) crimes. Hierdoor crime index in gebied lager dan daadwerkelijk
geval.
Door de regel van hiërarchie wordt bij meerdere misdrijven door een dader
op een moment alleen de zwaarste misdrijf genoteerd.
FBI moet data voor bepaalde datum hebben. Wanneer bureaus deadline
missen wordt data echter alsnog gepubliceerd, maar veel data gemist.
↓
In NL te vergelijken met zaken geregistreerd door OM, maar hier spelen
natuurlijk niet altijd dezelfde problemen als in de VS.
B. Onofficieel: onderzoeken die meer inzicht geven in de dark number door samples
te nemen uit de population. Onderzoek kan op verschillende manieren:
1. National crime victimization survey: enquêtes naar slachtofferschap
Sampling error: antwoorden ‘sample’ gelden nooit voor hele populatie
Series victimizations: zo vaak slachtoffer, vergeten hoe vaak.
Individuen willen niet altijd persoonlijke ervaringen delen
2. Self-report survey: enquêtes naar daderschap
Onderling moeilijk te vergelijken door individualisering
Moeilijk om respondenten te vinden (response rate).
Moeilijk om representatieve sample te vinden
3. Kwalitatieve data-verzameling: diepte-interviews of participerende
observatie
Onderling moeilijk te vergelijken door individualisering
Geen random steekproeven (convenience samples).
Moeilijk om vertrouwen inwinnen bij groep
Moeilijk omdat altijd informed consent nodig is
Substantive law (materieel): geheel wetten dat regelt hoe samenleving moet gedragen.
Procedural law (formeel): geheel procedures voor maken, beheren en handhaven recht.
HOORCOLLEGE + H2
In 1830 was Chicago een kleine stad die binnen paar jaar erg groeide door mensen (zowel
Amerikanen als immigranten) die werk en beter leven zochten. Immigranten echter niet gelijk
behandeld, veel vijandigheid en discriminatie vanwege onderlinge competitie.
1919: rassenrellen:
1942: immigration act
↓
,Groot aantal wetenschappers bevestigde de racistische ideeën. Gaven ‘inferieure’
biologische kenmerken van immigranten als verklaring voor de sociale problemen,
bekendste zijn:
Lombrose: lijst kenmerken (stigmata) van niet goed-geëvolueerde mensen (atavisten).
Goddard: criminelen mentaal inferieur, laag IQ (feebleminded).
↓
Durkheim: niet intrinsieke, maar omgevingskenmerken bepalen criminaliteit
Sociaal realisme: volgens hem heeft de samenleving invloed op het gedrag van een
individu. Individu functioneert dus in de sociale context.
Functionalisme: maatschappelijke verschijnselen hebben een functie en vertonen
samenhang onderling. Criminaliteit ook in elke samenleving, dus ‘normaal’ en
functioneel.
Twee soorten samenlevingen, waarin alle samenlevingen ingedeeld kunnen worden:
a. Mechanische samenleving:
o Iedereen zelfde werk
o Iedereen onder zelfde omstandigheden
o Zelfde normen en waarden
o Iedere sociale groep is zelfvoorzienend, geen afhankelijkheid
o Solidariteit & wetten gebaseerd op uniformiteit
b. Organische samenleving:
o Arbeidsverdeling
o Verschillende groepen, verschillende omstandigheden
o Verschillende normen en waarden
o Sociale groepen onderling afhankelijk
o Solidariteit & wetten gebaseerd op onderlinge afhankelijkheid
Anomie: situatie van normloosheid, vindt plaats wanneer snelle veranderingen
plaatsvinden in samenleving (industrialisatie, urbanisatie, bevolkingsgroei) (mechanisch
↔ organisch). De regels en wetten voldoen namelijk niet meer in de nieuwe situatie
waardoor de solidariteit daalt. Hierdoor deviantie weinig bestraft en geen rem op
egoïstisch gedrag.
Pathologisch niveau criminaliteit: ontstaat door anomie, is nu niet langer meer
normaal en functioneel, maar een gevaar voor het bestaan van de samenleving in het
algeheel.
Ideeën Durkheim van grote invloed op Chicago school:
Park: voegde concept ‘sociale ecology’ toe aan ideeën Durkheim.
o Er worden twee termen gebruikt oom zijn ideeën te omschrijven:
1. Positivisme: mens heeft niet een volledig vrije wil, kijkt dus naar invloeden binnen
de persoon maar ook invloeden van de omgeving. Op die manier aantoonbare
verschillen te vinden tussen criminelen en niet-criminelen.
2. Functionalisme: stad als sociaal, levend organisme, dus stad geanalyseerd aan
de hand van de ecologie, met focus op de afhankelijkheid van planten en dieren.
o Natural areas: te onderscheiden omgevingen, bv. etniciteit, inkomen of bedrijven.
- Binnen deze areas moet men zien te overleven: competitie en samenwerking/
- Niet alle areas gelijk in overlevingskansen, in sommige gebieden meer gewild dan
anderen. Minder machtige groepen leven in minst-gewilde gebieden (bv. getto).
- Invasion, domicance & succession: een groep kan een ander gebied
binnendringen en domineren, wanneer dit lukt zullen ze in een meer geliefde deel
, van de stad gaan wonen, wanneer dit niet lukt is hun gebied al ingepikt door
andere groepen, waardoor ze naar nog minder geliefde plekken moeten.
Burgess: ontwikkelde een model van de groei en ontwikkeling van een stad.
o Elke zone heeft zijn eigen karakteristieken:
1. The Loop: hier leven weinig mensen want veel bedrijven/fabrieken
2. Zone of transition: hier leven de meeste arme mensen. Minst-gewild gebied,
want slecht-onderhouden huizen en nauwelijks investering vanwege inname
bedrijven.
3. Zone of workingmen’s homes: hier leven tweede en derde generatie
immigranten en de middenklasse die de middelen had uit zone 2 te verhuizen.
4. Residential zone: hier woonden de hoog-middenklasse.
5. Commuters zone: hier woonden de rijke mensen.
o Burgess merkte hierbij op dat de stad van binnen uit groeide waardoor de binnenste
zones de zone daar buiten zouden binnentreden, domineren en daar blijven. Hoe
verder in de outskirts, hoe beter kwaliteit leven en hoe minder criminaliteit.
Shaw & McKay: voegden de ideeën van Park, Burgess en andere sociologen samen en
deden onderzoek met behulp spot maps, rate maps & zone maps (officiële registraties)
o Concludeerde dat delinquentie geconcentreerd was in transitiewijken, kenmerken:
a. Lage sociaaleconomische status
b. Instabiele woonsituatie
c. Etnische heterogeniteit
o “Who a boy was did not matter; what mattered was where he lived in the city.”
Delinquentie blijft zo over de jaren heen, onafhankelijk van aard van de
populatie
Binnen elke migrantengroep hangt criminaliteit samen met mensen die wonen in
die transitiezone, nemen criminaliteit ook niet mee als ze uit de transitiezone
gaan.
o Sociale desorganisatie: “the inability of a community structure to realize the
common values of its residents and maintain effective social controls”: = oorzaak
criminaliteit
o In transitiezone dus grote diversiteit / verloop
= geen buurtgevoel / collectief bewustzijn
= geen sociale controle / adequate bestraffing deviantie
= verdere afbreuk collectief bewustzijn / sociale desorganisatie
= criminaliteit
o In gebieden waar sprake is van sociale desorganisatie normen en waarden
ontwikkeld die criminaliteit aanmoedigen. Mensen komen en gaan, maar normen en
, waarden van subcultuur doorgegeven aan nieuwe bewoners d.m.v. cultural
transmission.
o Kritiek sociale desorganisatietheorie:
1. Er is geen duidelijkheid over wat een buurt is. De officiële grenzen van een buurt
zijn vaak anders dan de grenzen die de bewoners zelf aan een buurt stellen.
2. Ecologische fout: kan geen individuele conclusies trekken uit data groep. Dat
criminaliteit hoog is in transitiezone, betekent niet dat individu in zone crimineel
is.
3. Tautologie: desorganisatie leidt tot criminaliteit, maar criminaliteit ook teken of
indicator van sociale desorganisatie (cirkelredenering).
4. Er wordt enkel gebruik gemaakt van officiële bronnen. Maar armen / etnische
minderheden vaker opgepakt door politie (labeling theorie) (bv. Chambliss p. 56)
Andere onderzoekers hebben later nog factoren toegevoegd aan de sociale
desorganisatietheorie (zie begin week 2).
Nieuwe focus op het belang van informele sociale controle, bijvoorbeeld de rol van buren
↓
Sampson: collective efficacy theory
o Collective efficacy = de sociale cohesie onder buren gecombineerd met de
bereidheid om in te grijpen wanneer de norm in de wijk overtreden is. Kunnen ook
non-convetionele normen betreffen.
Hiervoor de volgende voorwaarden:
1. Basaal vertrouwen in elkaar; sterke sociale banden
2. Gedeelde verwachtingen van elkaar; interveniëren wanneer nodig
Vaak verbonden aan een specifieke taak (bereidheid kan wisselen per activiteit)
Pauwels, Weerman, Bernasco & Volker (verpl. literatuur)
Kritiek op sociaal-ecologische benadering:
1. Buurten zijn vooral gevaarlijk voor onderzoekers
2. De invloed van buurten op crimineel gedrag wellicht lange tijd onderschat
Hedendaagse focus op buurt als handelingscontext: in hoeverre omgeving een
pleeglocatie i.p.v. woonlocatie daders. Dus meer focus op keuzes die daders maakt.
Begrippenlijsten van deze week:
H1
H2