Hoofdstuk 2 Methode
In dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeker de methode die gebruikt wordt bij het analyseren van de
ervaringen. Verkregen uit de volgende onderzoeksvraag: “Wat zijn de ervaringen van het
zorgpersoneel van de somatische afdelingen van De Donk bij het leveren van zorg aan bewoners met
een psychiatrische-somatische multimorbiditeit?”.
2.1. Onderzoeksbenadering
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is er gekozen voor een kwalitatief beschrijvend onderzoek.
De uitkomsten van dit onderzoek zeggen iets over de inhoud en de betekenis van het probleem.
Volgens Lucassen en Olde Hartman (2007) verdient kwalitatief onderzoek vooral aanbeveling,
wanneer de onderzoeksvraag gericht is op ervaringen. Een kwalitatief onderzoek leent zich goed voor
het verkrijgen van inzichten (Baarda, 2019). Verder gaat het in dit onderzoek om het verzamelen,
registreren en thematisch ordenen van ervaringen, dit maakt het een beschrijvend onderzoek
(Baarda, 2019).
2.1.1. Dataverzamelingstechniek (+instrument)
Om de ervaringen van het zorgpersoneel in kaart te brengen heeft de onderzoeker gekozen voor het
faciliteren van een groepsbijeenkomst. Volgens Grit en Julsing (2019) maakt de dynamiek van een
groepsproces onderwerpen los bij de respondenten en kunnen er onvermoede details zichtbaar
worden. Dit zet de respondenten aan het denken over andere aspecten, die mogelijk gemist zouden
worden bij een individuele benadering (Baarda, 2019).
Instrument
In de groepsbijeenkomst wordt een claims, concerns and issues (CCI) opdracht uitgevoerd. De CCI-
methode is goed toepasbaar bij het verzamelen van standpunten en perspectieven over een proces
waarin de respondenten betrokken zijn of zullen gaan worden, zowel in positieve als negatieve zin
(Foundation of Nursing Studies, 2015). De onderzoeker gebruikt de CCI-methode om een goed beeld
te krijgen van hoe de onderzoekspopulatie zich voelt bij het onderwerp, wat ze goed vinden gaan en
wat ze zouden willen verbeteren. Het is een interactieve vorm waarin de respondenten in dialoog
gaan en waarin gaandeweg duidelijk wordt wat de respondenten belangrijk vinden (Guba & Lincoln,
1989). Standpunten en perspectieven worden verzameld op het gebied van claims, positieve
beweringen. Maar nog belangrijker op het gebied van concerns, om eventuele zorgen van de
respondenten met betrekking tot het onderwerp helder te krijgen. Deze concerns worden vervolgens
omgezet in issues, vragen of problemen, om te beantwoorden.
De onderzoeker heeft een voorkeur voor acht tot twaalf deelnemers. Dit aantal zorgt voor een
actieve bijdrage van elke respondent, wat leidt tot een hoge betrokkenheid (Fischer & Julsing, 2014).
De onderzoekspopulatie komt samen in één groepsbijeenkomst. Hier is voor gekozen omdat het
team van afdeling Kerkuil onvolledig is, het team bestaat uit negen gediplomeerde zorgverleners. Het
team van Sneeuwuil bestaat daarentegen uit achttien gediplomeerde zorgverleners.
8
, Randvoorwaarden
Voor het uitvoeren van deze methode stelt de onderzoeker post-it briefjes en pennen beschikbaar.
De respondenten worden verdeeld in drie groepen en schrijven op de post-its hun claims en
concerns. Deze post-its worden per ronde door de respondenten geclusterd op een flipover, zodat
hier thema’s uitkomen. Eén groepslid presenteert hun uitkomsten, waarna deze plenair worden
besproken. Vanuit de claims en concerns wordt er gekomen tot gezamenlijke vraagstellingen (issues).
De respondenten worden door de onderzoeker gestimuleerd hun bewerkingen te starten met ‘Ik’,
bijvoorbeeld ‘Ik vind, geloof, voel et cetera’. Daarnaast staat op iedere flipover de onderzoeksvraag.
Dit bevordert de bedachtzaamheid en authenticiteit van hun antwoorden.
2.1.2. Onderzoekspopulatie
Het onderzoek vindt plaats binnen de locatie De Donk van de organisatie Surplus. De onderzoeker
heeft ervoor gekozen om de zorgverleners van de twee somatische afdelingen, Sneeuwuil en Kerkuil,
te hanteren als onderzoekspopulatie. Op deze afdelingen krijgen ze steeds meer te maken met de
psychiatrische-somatische zorg. Het team van de afdeling Kerkuil bestaat uit negen gediplomeerde
zorgverleners en het team van de afdeling Sneeuwuil bestaat daarentegen uit achttien
gediplomeerde zorgverleners. Samen hebben de afdelingen twee hbo-verpleegkundigen, twee mbo-
verpleegkundigen, achttien verzorgenden (IG), één helpende plus en vier afdelingsassistenten. De in-
en exclusiecriteria staan beschreven in Tabel 2.
Tabel 2
In- en exclusiecriteria van de onderzoekspopulatie
Inclusiecriteria Exclusiecriteria
Gediplomeerde zorgverleners Stagiaires en leerlingen minder dan 6 maanden
werkzaam
Afdelingsassistenten
Zorgverleners in vast dienstverband
Flexwerkers en zelfstandigen zonder personeel Flexwerkers en zzp’ers minder dan zes
(zzp’ers) met directe overeenkomst bij De Donk maanden werkzaam binnen De Donk
Het hebben van een zorgdiploma als zorgverlener is een vereiste, dit in verband met de benodigde
kennis. Afdelingsassistenten zijn in het onderzoek geïncludeerd vanwege hun vele contactmomenten
met de bewoners. Zij herkennen de verandering van de doelgroep. Er is besloten om geen stagiaires
en leerlingen te includeren die minder dan 6 maanden werkzaam zijn. Door de korte aanwezigheid, is
hun ervaring niet bepalend voor het stellen van passende handvatten. Flexwerkers en zzp’ers met
een directe overeenkomst bij De Donk worden geïncludeerd door de onderzoeker. Ze horen binnen
het team. Flexwerkers en zzp’ers minder dan zes maanden werkzaam binnen De Donk worden
geëxcludeerd van dit onderzoek. Dit vanwege hun onvoldoende kennis en ervaringen met de
procedures op de afdelingen.
9