GEDRAGSWETENSCHAPPEN
DOELSTELLINGEN – P3
Doelstellingen toepassen op de gevolgen voor de gezondheidszorg en het verpleegkundig beroep
W EEK 1
Sociologen: gedrag wordt verklaard vanuit samenlevingsverbanden die mensen met elkaar vormen, er wordt gekeken
naar de groep, structuur en waarden en normen van een groep.
Sociologen bestuderen hoe wij met elkaar samenleven in de maatschappij; welke invloed we op elkaar hebben en hoe
de omgeving waarin we wonen ons beïnvloedt. Sociologen maken duidelijk dat de maatschappij waarin je leeft jou
beïnvloedt, vaak zonder dat je het zelf door hebt.
Verwoorden op welke twee samenhangende vragen sociologie antwoord probeert te geven
1. Hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het feit dat zij deel uitmaken van allerlei
samenlevingsverbanden oftewel groeperingen?
Die groeperingen kunnen variëren van het gezin tot de samenleving als geheel.
a) Microniveau: directe sociale omgeving van een individu
BV: het gezin, vriendengroep of team van collega’s
b) Mesoniveau: wijdere sociale omgeving
BV: school, kerkgenootschap, wijk
c) Macroniveau: maatschappij als geheel
Psychologiseren: mensen kijken alleen naar rol individu terwijl mensen worden beïnvloed door het feit dat zij deel
uitmaken van grotere sociale eenheden.
Nijhof → individualisering → neiging om sociale of maatschappelijke problemen te herleiden tot individuele problemen
of afwijkingen. Er wordt niet gekeken naar grote druk waaronder veel mensen in onze samenleving hun werk moeten
doen.
Individualisering kan leiden tot uitstoting → banden tussen individu en groep worden verbroken. Tegelijkertijd hebben
we de neiging om mensen in groepen te categoriseren (generalisaties).
2. Hoe zit (onderdelen van) de samenleving in elkaar? (onderdelen van maatschappij zoals gezondheidszorg)
Hoe zijn de machtsverhoudingen? Welke waarden en normen worden belangrijk gevonden? Welke problemen vloeien
voort uit het samenleven van mensen (zogeheten maatschappelijke problemen)?
BV: alcoholverslaving is niet alleen een individueel probleem, maar ook maatschappelijk. Jongeren gaan vaak alcohol
gebruiken om bij de groep te horen. Alcoholgebruik kan ook een reactie op allerlei problemen zijn etc.
Elias spreekt over relatieve autonomie van sociale processen t.o.v. individuele bedoelingen.
Mensen die met elkaar samenleven brengen sociale processen voort die geen van hen tevoren zo bedoeld en
gepland heeft.
Processen staan niet los van individu maar kan niet tot individuele bedoelingen worden herleidt. Ontwikkeling van de
samenleving wordt niet door iets of iemand gestuurd en kent toch bepaalde structuur en richting. Er is een
wisselwerking sprake tussen individu en samenleving die zorgt voor bepaalde handelingen van individu.
Pierre Bourdieu: individuen functioneren gedurende hun leven binnen de sociale ruimte (samenleving) op een aantal
verschillende velden: politiek, cultuur economie, wetenschap etc. Iedereen beweegt zich op zijn eigen manier op de
velden, waar sprake is van machtsstrijd om schaarse middelen die beschikbaar zijn.
Habitus: duurzame en stabiele schema’s van waarneming en waardering die het alledaagse handelen sturen. Deze
schema’s heeft individu tijdens zijn leven in confrontatie met wereld om hem heen ontwikkeld. Habitus is zowel
objectief als maatschappelijk gegeven als individuele geneigdheid en capaciteit. Bepaald voor belangrijk deel hoe
individu naar toekomst kijkt en welke mogelijkheden hij of zij voor zichzelf ziet. Habitus is door samenspel van
individuen gevormd en neemt vervolgens structurele (min of meer vaste) vormen aan en beïnvloedt het handelen.
Wetenschappelijke benadering van sociologie
Sociologie is een empirische wetenschap, een wetenschap waarbij kennis voortkomt uit een systematische
waarneming van feiten. Sociologie probeert objectief vast te stellen hoe de maatschappelijke werkelijkheid in elkaar
zit. Onderzoek is belangrijk, want vanuit hier een verklaring. Sociologen zijn zowel geïnteresseerd in de objectieve
werkelijkheid als in de vraag hoe mensen de werkelijkheid subjectief beleven.
Dit zal niet leiden tot formulering van wetmatigheden met betrekking tot menselijk gedrag. Wel kunnen
regelmatigheden, waarschijnlijkheden en patronen in kaart worden gebracht: als a gebeurt, is de kans zo en zo groot
dat b gebeurt.
,Relevantie van sociologie voor verpleegkundigen
Sociologie kan verpleegkundigen helpen meer zicht te krijgen op:
- Het eigen gedrag en dat van anderen (patiënten, collega’s en vertegenwoordigers van andere disciplines)
- Maatschappelijke factoren met betrekking tot zorg, ziekte en gezondheid, bv. factoren die van invloed zijn op
het functioneren van mantelzorg of het verband tussen gezondheid en sociale klasse
- De inrichting en ontwikkeling van de gezondheidszorg en de rol en positie van verpleegkundigen daarin
- De positie van verpleegkundigen in allerlei groeperingen op micro-, meso- en macroniveau.
Begrippen sociologisch duiden
- Interactie: mensen zijn op elkaar gericht en stemmen hun gedrag op elkaar af. Het gedrag van een leidt tot
een reactie van de ander (wisselwerking). Die reactie is gebaseerd op een interpretatie oftewel een
subjectieve definitie van de situatie. Die definitie bepaalt het gedrag, of die definitie nu objectief waar is of niet.
- Interactiepatronen: patroon waarin iemand de interactie ziet.
- Interactieprocessen creëren mensen samen hun eigen werkelijkheid, verschillende mensen zullen dezelfde
situatie anders definiëren.
- Identiteit: de wijze waarop iemand zichzelf ziet (zelfbeeld), komt tot stand via allerlei interactieprocessen.
Zelfwaardering en identiteit worden grotendeels bepaald door sociaal-culturele omgeving. Identificatie en
separatie levert onze identiteit op.
- Role-taking: mensen verplaatsen zich in positie van een ander → verwachtingen
- Subjectieve definitie van de situatie: interpretatie van een ander/waarneming (BV: agent ziet glimmende
telefoon aan voor pistool).
- Collectieve definitie van de situatie: situaties waarvan we al hebben geleerd hoe wij die moeten definiëren.
We spreken dan van collectieve betekenissen.
- Referentiekader: ‘het geheel van waarden, normen, overtuigingen en vanzelfsprekendheden op grond
waarvan de leden van een groepering oordelen en handelen’. Ook wel omschreven als de sociale bril
waardoor iemand de werkelijkheid bekijkt. Wordt [door interactie in groepering/media] actief gevormd: op deze
wijze construeren we onze werkelijkheid]. Hoe moeten anderen worden ingeschat, welke verwachtingen
hebben zij en wat ligt gevoelig. Wat is normaal of abnormaal voor een ander.
- Selectieve waarneming: alle prikkels verwerken is onmogelijk. Adaptie: constante prikkels na verloop van tijd -
niet meer waarnemen.
- Sociale constructie: mensen scheppen met elkaar orde en een gezamenlijk beeld van de werkelijkheid.
Mensen bepalen wat ze normaal vinden. Tolerantie en mate van wenselijke sociale afstand bepalen mate van
verantwoordelijk houden van een ander voor zijn/haar aandoening.
- Attributietheorie: mensen proberen waarnemen altijd te verklaren. Attribueren: toeschrijven aan specifieke
oorzaken (interne-, externe en een combinatie van factoren)
- Fundamentele attributiefout: invloed [verantwoordelijkheid] persoon op handelen wordt overschat en rol van
omstandigheden onderschat. Interne factoren eerder als oorzaak gezien dan externe factoren
(individualistische oriëntatie)
Gevolgen beschrijven van etiketterings- en stigmatiseringsprocessen
Etiketteringsproces → we plakken een etiket op iemand.
Scheff → mensen die naar ons gevoel bepaalde regels overtreden maar die wij niet kunnen indelen in een bepaalde
categorie lopen risico om geëtiketteerd te worden als psychiatrisch patiënt.
De eigenschappen die iemand heeft, zijn in feite niet bepalend voor het etiketteringsproces (hokje plaatsen). Bepalend
is de reactie van de omgeving. Iemand is niet afwijkend, maar wordt door anderen afwijkend genoemd.
Etikettering is sociaalpsychologisch proces waarbij bepaalde mensen op grond van uiterlijk of gedrag worden
gestempeld en vervolgens in termen van dat stempel worden bejegend.
Bepaalde eigenschappen krijgen een hele negatieve lading → stigma’s: brandmerk, een zeer negatief etiket.
Drie soorten stigma’s (Goffman):
1. Lichamelijke gebreken en afwijkingen (huidaandoeningen, amputaties)
2. Als ongewenste beschouwde karaktertrekken (psychische stoornissen, verslaving)
3. Collectieve stigma (bepaald ras, volk of religie)
Gevolgen:
- Contact mijden
- Gestigmatiseerde kan in maatschappelijke isolement terechtkomen
- Groepen mensen kunnen volledig worden uitgesloten of zelfs worden vermoord
Eén bepaald kenmerk van iemand wordt uitgelicht en krijgt een enorme betekenis. Alle andere kenmerken en
eigenschappen worden erdoor overschaduwd en lijken bijna niet meer te bestaan.
, - Vooroordeel: een mening die niet op feiten is gebaseerd, meestal over iemand of een groep mensen.
Vooroordelen zijn moeilijk te veranderen, omdat mensen vaak alleen die dingen zien die hun vooroordeel
bevestigt.
- Stereotype: vaststaand beeld, met name van een bepaald type persoon of een bepaalde (bevolkings)groep
waardoor de werkelijkheid sterk vertekend wordt. We hebben de neiging om mensen in te delen in bepaalde
groepen en kenmerken toe te schrijven aan die groepen.
- Selffulfilling prophecy: een foute definitie van de situatie die gedrag oproept waardoor de foute definitie waar
wordt. Je denkt iets wat niet klopt, maar door jouw gedachten en gedrag wordt dat wat niet klopte realiteit.
- Selfdestroying prophecy: men heeft een juiste definitie van de situatie waarnaar men gaat handelen waardoor
de juiste definitie onjuist wordt (BV: er wordt gezegd dat er te veel verpleegkunde studeren, daardoor kozen
minder mensen voor de opleiding met als gevolg een tekort aan verpleegkundigen)
- Pymalion-effect: oordel dat men heeft over anderen, is sterk onderhevig aan opvattingen die men allang over
hen heeft. (BV: je koopt het volgende boek van je favoriete schrijven, terwijl die anders niet was opgevallen)
EXTRA
Enkele kwesties beschreven vanuit een socioloog:
1. Mogelijke oorzaken criminaliteit: niet streng opgevoed, sociale controle afgenomen, sociale media;
snellere/grotere verspreiding
2. Mogelijke oorzaken echtscheidingen: media zorgt voor verkeerd beeld van goede relatie, emancipatie vrouw,
bijstandsuitkering
3. Mogelijke oorzaken depressies bij ouderen: er ligt geen taboe meer op depressies, kinderen zijn druk met
eigen leven (individualisatie), vroeger was collectief belang belangrijker
W EEK 2
‘Cultuur’ beschrijven en hiermee samenhangende begrippen waarden, normen, afwijkend gedrag en
[vraagstukken m.b.t. de] multiculturele samenleving
Cultuur: ‘een geheel van voorstellingen, opvattingen, waarden en normen in een samenleving die we ons eigen
maken via leer- en gewenningsprocessen en die veel invloed hebben op onze cognities, gedrag en emoties’.
Dit verloopt via socialisatieprocessen [primair (deel van opvoeding) en secundair (school, werk etc.)]
BV: eten met mes en vork of met je handen, huwelijksrituelen, kerkelijke gebruiken, man-vrouwverhouding,
functioneren van mantelzorg etc.
→ mensen zijn door elkaar gevormd, wat mensen doen, denken en voelen, is sterk bepaald door wat zij van anderen
geleerd hebben
Begrip cultuur duidt op zaken die mensen met elkaar delen, gemeenschappelijk hebben. Allerlei groeperingen hebben
dat gemeenschappelijke vaak ook, dus een bepaalde cultuur; subcultuur, een cultuur die een aantal kenmerken
gemeenschappelijk heeft met de overkoepelende cultuur, maar die ook een aantal eigen elementen heeft.
BV: jongerenculturen/studentencorps/motorclub etc.
Wanneer wij in beoordeling van anderen onze eigen waarden en normen centraal stellen, spreken we van
etnocentrisme. Wanneer verschillende cultuurelementen zich in een verschillend tempo ontwikkelen, waardoor er
problemen ontstaan: cultural leg. Onze waarden en normen kunnen deze ontwikkelingen niet bijhouden.
Waarden: collectieve opvattingen over wat mensen goed en daarom nastrevenswaardig vinden → ideaal, overtuiging
BV: vrijheid, gelijkheid en broederschap, gezondheid, eerlijkheid, rechtvaardigheid en geld.
Normen [(on)gedragsregels]: min of meer bindende en min of meer uitgesproken opvattingen over wat hoort en wat
niet hoort.
BV: lachen tijdens een begrafenis hoort niet. Als je ergens werkt of stage loopt, rekenen je collega’s erop dat je op tijd
komt.
- Universele normen: gelden voor iedereen in een samenleving (bv. verkeersregels, wetgeving)
- Speciale normen: gelden voor leden van bepaalde groeperingen. In bepaalde protestantse kringen zijn
inenten en het toedienen van een bloedtransfusie verboden.
- Alternatieve normen: normen naar keuze. Ouders bepalen zelf naar welke school zij hun kind sturen.
Afwijkend/deviant gedrag: mensen wijken af van allerlei gedragsregels. Overtreden van wettelijke regels betekent
afwijkend gedrag in juridische zin. Overtreden van impliciete regels van een groep kan andere reacties oproepen.
Door afwijkend gedrag kunnen nieuwe regels ontstaan → dynamische kracht in een groep of samenleving.
Door afwijkend gedrag kunnen nieuwe regels ontstaan door dynamische kracht in groep/samenleving.
Als een groep bepaalde regels belangrijk vindt en die regels wil handhaven, zijn er instrumenten nodig om naleving af
te dwingen: sociale controle (straffen/beloningen, bv. bekeuring bij te hard rijden, geld van je ouders krijgen bij goed
schoolrapport → sancties)
, - Sociologen zijn geïnteresseerd in de vraag welke maatschappelijke factoren een rol spelen in het ontstaan
van afwijkend gedrag.
Manieren van tegen andere culturen aankijken:
Cultureel relativisme: er zijn geen algemeen aanvaarde waarden en normen
Cultureel universalisme: er zijn voor iedereen geldende waarden.
Cultureel pluralisme: culturen dragen erbij toe dat er bij mensen een bereidheid is om van andere culturen te leren.
Verschillen tussen culturen:
Ik-cultuur: nadruk op het individu en op persoonlijke ontplooiing. Schuldcultuur: het overtreden van regels leidt tot
persoonlijke schuldgevoelens.
Wij-cultuur: belang van de groep staat voorop. Schaamtecultuur: het overtreden van regels leidt tot schaamte ten
opzichte van de groep.
Cultuurdimensies:
1. Machtafstand: machtafstand die er bestaat tussen de verschillende partijen en de mate waarin
ondergeschikten dat accepteren.
2. Collectivisme en individualisme: collectivisme wanneer mensen vanaf hun geboorte opgenomen zijn in hechte
groepen, die ze bescherming bieden in ruil voor loyaliteit. Individualisme wanneer onderlinge banden tussen
individuen los zijn.
3. Masculiniteit en feminiteit: masculien wanneer de sekserollen duidelijk gescheiden zijn en van mannen wordt
verwacht dat zij assertief zijn en presteren en van vrouwen dat zij bescheiden zijn en zorgen voor hun
omgeving. Feminien als sekserollen niet duidelijk te onderscheiden zijn en zowel mannen als vrouwen zich
met alle aspecten van het bestaan bezighouden.
4. Onzekerheidsvermijding: vermijden van situaties die onzekerheid oproepen en bedreigend zijn.
5. Lange- en kortetermijngerichtheid: lange termijn wordt nagedacht over de toekomst, dat leidt tot
spaarzaamheid, zuinigheid en uitstel van bevrediging van directe behoeften. Korte termijn worden behoeften
onmiddellijk bevredigd.
Te weinig regels → anarchie (recht van de sterkste)
Te veel regels → bureaucratisering
Continuüm: de denkbeeldige lijn tussen twee
Betekenis van groeperingen en netwerken benoemen
Soorten groeperingen: sociale categorie, groep, collectiviteit en netwerk. Bij netwerk wordt uitgegaan van het individu
en van daaruit wordt gekeken naar relaties met anderen. Sociale categorie, groep en collectiviteit zijn aanduidingen
van verzamelingen mensen.
Sociale categorie: verzameling mensen die een relevant kenmerk gemeenschappelijk hebben (BV: mannen,
verpleegkundigen, katholieken, mensen uit eenzelfde sociale klasse)
Groep: vrij klein aantal mensen die regelmatig en intensief contact met elkaar hebben, een aantal
gemeenschappelijke waarden en normen delen en een zekere mate van saamhorigheid kennen.
Collectiviteit: bestaat uit een groot aantal mensen die niet allemaal contact met elkaar hebben, maar wel een aantal
gemeenschappelijke waarden en normen delen en een zekere mate van saamhorigheid kennen. BV: school,
vakbond, kerkgenootschap.
Betekenis groeperingen
- Een groep is medebepalend voor iemands sociale identiteit: identiteit heeft te maken met het bewustzijn dat
iemand tot een bepaalde groep behoort en door anderen ook als zodanig wordt gezien.
- Groeperingen zijn medebepalend voor iemands referentiekader: opvattingen die iemand heeft, ontleent hij of
zij voor een groot deel aan de groeperingen waarvan hij of zij deel uitmaakt.
- Groeperingen waaraan menen hun normen ontlenen, worden normatieve referentiegroepen genoemd. BV:
Greenpeace is belangrijk voor milieuactivist.
Daarnaast zijn er ook comparatieve referentiegroeperingen, groeperingen waarmee iemand zich vergelijkt.
Relatieve deprivatie: het gevoel iets te missen, hangt af van de vergelijking die iemand maakt. Als iemand
zich vergelijkt met een groepering die het beter heeft, voelt hij zich ontevreden. Vergelijkt iemand zijn of haar
lot met een groepering die het slechter heeft, voelt hij of zij zich ontevreden.
- Groepering geeft mensen gevoel van geborgenheid, veiligheid en bescherming.
- Lidmaatschap van een groepering leidt vaak tot een sterke identificatie met eigen groep en daarmee
samenhangend een afwijzing van andere groeperingen.
- Groeperingen kunne voorzien in specifieke behoeften, bv. schaakclub.
- Disfunctie van groeperingen is dat zij mensen kunnen aanzetten tot gedrag dat zij anders achterwege zouden
laten (bv. vandalisme)
Netwerk: groep mensen met wie iemand min of meer duurzame banden onderhoudt voor de vervulling van de
dagelijkse levensbehoeften. Mensen met wie iemand contact heeft kun je onderscheiden: