BOK 2
Ontwikkelingspsychologie
5.2 De fysieke ontwikkeling
De vorm en de verhoudingen van pasgeboren baby’s lenen zich niet voor soepele bewegingen.
- Hoofd is groot en zwaar, omdat ze niet de kracht hebben om hem op te tillen.
- Ledematen zijn kort in verhouding tot de rest van lichaam, maakt bewegingen beperkt.
- Lichaam bestaat voornamelijk uit vet, met beperkte spiermassa.
Hebben snel opmerkelijke mate van mobiliteit. Bezitten bij geboorte een uitgebreid repertoire aan
vaardigheden die mogelijk worden gemaakt door aangeboren reflexen, en dat repertoire groeit snel
tijdens de eerste twee jaar van hun leven.
5.2.1 Reflexen: onze aangeboren fysieke vaardigheden
Reflex = niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatisch optreedt in de
aanwezigheid van bepaalde stimuli.
Fundamentele reflexen bij baby’s
Onderzoekers die zich richten op de evolutionaire verklaringen voor ontwikkeling schrijven het
geleidelijk verdwijnen van reflexen toe aan het feit dat baby’s steeds meer controle krijgen over hun
gedrag. Ze zijn beter in staat om hun spieren te beheersen. Bovendien vormen reflexen wellicht de
basis voor toekomstige, complexere gedragspatronen. Als deze complexere gedragspatronen
eenmaal goed zijn aangeleerd, vervangen ze de eerdere reflexen.
Het kan zelfs zo zijn dat het gebruik van reflexen delen van de hersenen stimuleert die
verantwoordelijk zijn voor complexere gedragspatronen. Volgens sommige onderzoekers helpt het
oefenen van de stapreflex de hersenschors later het loopvermogen te ontwikkelen.
Etnische en culturele variaties en overeenkomsten bij reflexen.
Hoewel reflexen per definitie genetisch bepaald en bij alle kinderen aanwezig zijn, bestaan er
culturele variaties in de manier waarop ze zich manifesteren. Neem de Moro-reflex, die geactiveerd
wordt als de ondersteuning voor de nek en het hoofd plotseling verdwijnt. De baby spreidt direct zijn
armen uit en lijkt zich vervolgens ergens aan vast te willen klampen. De Moro-reflex is extreem nuttig
voor apenbaby’s, die op de rug van hun moeder hangen. Alle kinderen bezitten deze reflex maar hij
,lijkt in verschillende graties aanwezig te zijn. Blanke baby’s vertonen bijv. een zeer uitgesproken
reactie op situaties die de moro-reflex oproepen. Ze spreiden niet alleen hun armen uit, ze
schreeuwen ook en reageren op een geagiteerde manier. Navajo-baby’s reageren veel kamper op
dezelfde situatie.
5.2.2 Motorische ontwikkeling bij baby’s: fysieke mijlpalen
Grove motoriek
De grove motoriek wordt als eerste ontwikkeld bij het. Dit zijn
alle grove bewegingen die we maken met de armen, benen en
het hoofd. Denk hierbij aan zwaaien, lopen, zwemmen, rollen,
kruipen.
Fijne motoriek
De fijne motoriek wordt later ontwikkeld. Dit zijn schrijven, tekenen, knippen, nagels lakken, ritsen
open maken, etc.
5.2.3 Dynamische systeemtheorie: Hoe de motorische ontwikkeling wordt gecoördineerd
Motorische ontwikkeling kan gemakkelijk worden gezien als een serie afzonderlijke motorische
prestaties maar eigenlijk ontwikkelt iedere vaardigheid zich in de context van andere motorische
vermogens. Daarnaast ontwikkelen non-motorische vaardigheden, zoals visuele vermogens, zich
tegelijk met de motorische vaardigheden.
Esther Thielen heeft een theorie ontwikkeld als verklaring voor de ontwikkeling en coördinatie van
motorische vaardigheden. In deze dynamische systeemtheorie wordt beschreven hoe gedragingen
worden samengesteld.
Volgens deze theorie hangt de motorische ontwikkeling op een bepaald gebied, bijv. wanneer een
baby begint te kruipen, niet alleen af van de hersenen die een ‘kruipprogramma’ starten, waardoor
de spieren de baby aanzetten om vooruit te gaan. Om te kunnen kruipen moeten het spiergebruik,
de waarneming, het begrip en de motivatie ook worden gecoördineerd. In deze theorie wordt
benadrukt hoe de verkennende activiteiten van kinderen tot nieuwe uitdagingen leiden wanneer ze
reageren op hun omgeving.
Ontwikkelingsnormen: het individu in vergelijking met de groep
Het is belangrijk om te beseffen dat de timing van de besproken mijlpalen gebaseerd is op normen.
Normen = Het gemiddelde functioneren van een grote steekproef van kinderen van een bepaalde
leeftijd.
Eén van de meest gebruikte technieken om vast te stellen hoe kinderen presenteren t.o.v. de norm is
de Bayley Scales of Infant Development (BSID-III), een meetinstrument waarmee de ontwikkeling van
kinderen vanaf 16 dagen t/m 42 manden en 15 dagen kan worden beoordeeld.
, 8.2 Motorische ontwikkeling
8.2.1 De grove motoriek
De belangrijkste grove motorische van jonge kinderen.
Driejarige Vierjarige Vijfjarige
Kan niet plotseling draaien of Heeft meer controle over Kan effectief starten, draaien en
stoppen stoppen, starten en draaien stoppen tijdens spelletjes
Springt met beide voeten tegelijk Springt gemiddeld tot 70 cm ver Springt vanuit een aanloop tot 90 cm
ver
Kan zelfstandig en trap op lopen, Kan met de ene voet na de Kan zelfstandig een lange trap af
waarbij beurtelings de ene en de andere een lange trap af lopen, lopen
andere voet worden gebruikt mits geholpen
Kan op één been minstens 5 sec Kan vier tot zes stappen op één Kan met gemak een afstand van vijf
staan been hinkelen meter hinkelen.
Activiteitniveau
De vooruitgang op het gebeid van de grove motoriek houdt wellicht verband met de ontwikkeling
van de hersenen en de myelinevorming rond neuronen in gebieden van de hersenen die te maken
hebben met evenwicht en coördinatie. Motorische vaardigheden ontwikkelen zich tijdens de peuter-
en kleuterjaren ook zo snel omdat kinderen ze heel veel oefenen. Het activiteitsniveau ligt hoog. Op
driejarige leeftijd ligt het activiteitsniveau het hoogst. Maar kinderen die in hun babytijd ongewoon
actief zijn, zijn dat in hun peuter- en kleuterjaren meestal ook, en dat geld ook voor relatief kalme
kinderen. We kunnen opmaken dat genen een belangrijke rol spelen bij het bepalen van het
activiteitniveau van een kind. Ook omgevingsfactoren spelen een rol, zoals de opvoedingsstijl van de
ouders en, algemener, de opvattingen van een bepaalde cultuur over wat gepast en ongepast gedrag
is.
Genderverschillen in grove motorische vaardigheden
Jongens zijn over het algemeen sterker dan meisjes. Zij kunnen meestal verder gooien en hoger
springen. Ook is het activiteitsniveau van jongens hoger dan dat van meisjes. Daarnaast zijn ze vaak
wel beter dan jongens in activiteiten waarvoor de coördinatie van armen en benen nodig is.
Naast genetisch verschillen op het gebied van kracht en activiteitniveau spelen er ook sociale
factoren mee. Naarmate kinderen ouder worden, wordt gender steeds bepalender voor het soort
activiteiten dat de maatschappij acceptabel vindt voor meisjes en voor jongens.
Tegen de tijd dat kinderen 5 jaar zijn, kunnen ze dankzij verbeteringen relatief gemakkelijk op ladders
klimmen, tikkertje spelen en skateboarden.
8.2.2 De fijne motoriek
Bij de fijne motoriek gaat het om subtielere lichaamsbewegingen. Voor dit soort vaardigheden is veel
oefening nodig. Toch zijn er ook hier duidelijke ontwikkelingspatronen zichtbaar. Op driejarige
leeftijd kunnen kinderen hun kleren verwijderen als ze naar het toilet gaan, en nog meer. Tegen de
tijd dat kinderen vier zijn, zijn hun motorische vaardigheden aanzienlijk verbeterd. En als ze vijf zijn,
kunnen de meeste kinderen een dun potlood op de juiste manier vasthouden en gebruiken.
Spieren spelen ook een rol bij de beheersing van de ingewanden en de blaas, iets waar veel ouders
problemen mee hebben.
Driejarige Vierjarige Vijfjarige
Knipt papier Vouwt papier in driehoeken Vouwt papier in helften en kwarten
Plakt met behulp van een vinger Schrijft naam Tekent driehoek, rechthoek en cirkel
Teken rondjes en plusjes 0 + Rijgt kralen (een voor een in een Gebruikte een potlood op de juiste