Samenvatting inkomstenbelasting 2018/2019 plus tentamen 2017/2018 1 e kans met
uitwerkingen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het boek, de collegeaantekeningen en alle oude
tentamens. Alle artikelen, tenzij anders vermeld, staan in de wet inkomstenbelasting.
Belangrijke arresten zijn geel gemarkeerd.
De artikelen zijn niet letterlijk overgenomen uit de wettenbundel. Ik heb geprobeerd ze uit te
leggen in begrijpelijk Nederlands en waar nodig uitleg gegeven over de toepassing van het
artikel.
ALGEMEEN
De drie bronvereisten in de IB:
1. Voordeel beoogt – dit is subjectief
2. Voordeel was redelijkerwijs te verwachten – objectief, geeft aan dat het voor een
redelijk denkend mens te verwachten was. Speculatief voordeel hoort hier dus niet toe.
3. Deelname aan het economisch verkeer – Bankovervallersarresten: al hetgeen zich buiten
de privésfeer afspeelt. Uit deze arresten werd duidelijk dat ook activiteiten in de
criminele sfeer onder ROW kunnen vallen.
Art. 1.1: Inkomstenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen.
Art. 2.3: Bepaalt wat de boxen zijn.
Rangorderegeling
Art. 2.14:
1. Als je een voordeel onder meerdere bepalingen zou kunnen belasten of
vrijstellen moet je in beginsel het eerste opgenomen wetsartikel gebruiken.
2. Als een vermogensbestanddeel box 1 of 2 inkomen genereert kan hij niet in
aanmerking worden genomen voor box 3.
3. uitzonderingen:
- Schulden die worden uitgesloten van aftrek in box 1 en 2 mogen toch naar
box 3. Als de schuld dus in box 1 en 2 niet aftrekbaar is kan het toch naar 3
worden geplaatst om daar de grondslag te verlagen, zodat er toch minder
belasting betaald hoeft te worden.
- Sub b weerhoudt mensen ervan om rond de jaarwisseling hun vermogen van
box 3 naar de andere boxen te schuiven, door te stellen dat vermogen uit de
andere 2 boxen dat daar maximaal drie maanden inzat ook meetelt voor box
3.
- Sub c stelt dat dit hetzelfde is als de periode 3-6 maanden bedraagt, maar dat
de belastingplichtige dan aannemelijk mag maken dat het zakelijk was.
,De rangorderegeling is niet van toepassing als er in een wet uitdrukkelijk voor een bepaalde
heffing wordt bepaald dat hij daar in aanmerking moet worden genomen.
Woonplaatsbegrip
Art. 2.1: BP is natuurlijk persoon die in NL woont, of niet in NL woont maar wel
Nederlands inkomen geniet
art. 4 AWR: Woonplaats wordt naar omstandigheden beoordeelt. Je moet kijken naar het
centrum van iemands verblijf. Onder andere kan je kijken naar de woning,
woonplaats echtgenote of gezin, locatie arbeidsplaats. Bij een schip geldt voor de
bemanning de woonplaats de thuishaven.
Art. 1 uitvb. AWR: Uitbreiding voor binnenschippers. Zij kunnen in bepaalde gevallen
gehouden zijn hun woonplaats te moeten kiezen.
Art. 2.2: Woonplaatsfictie. Als je weggaat en binnen 12 maanden terugkomt word je
geacht de hele tijd in NL te hebben gewoond. In lid 2 staat dat een Nederlander
wordt geacht in Nederland te wonen indien hij een diplomaat is of
werkzaamheden op grond van een verdrag verricht.
Partnerbegrip
Art. 2 AWR: lid 6: huwelijk wordt gelijkgesteld aan een geregistreerd partnerschap
Art. 5a AWR:
1. Partner is: Echtgenoot of Ongehuwde met samenlevingscontract op zelfde
adres
2. Een deel van het kalenderjaar partner betekend het hele jaar partner als je op
hetzelfde adres ingeschreven staat. Dit kan als je bijvoorbeeld in de loop van
het jaar trouwt of scheidt. Je wordt dan aangemerkt als partner zo lang je
maar op hetzelfde adres ingeschreven staat.
3. Een persoon van tafel en bed gescheiden wordt aangemerkt als ongehuwd
Een scheiding van tafel en bed moet aangevraagd en toegewezen worden. De
rechter zal dit toewijzen als de relatie duurzaam ontwricht is. Een scheiding
van tafel en bed houdt in dat de gemeenschap wordt beëindigt.
4. Het partnerschap eindigt als een verzoek tot echtscheiding of scheiding van
tafel en bed is ingediend en partners niet meer op hetzelfde adres staan
ingeschreven.
5. Je kan slechts 1 partner hebben
Art. 1.2:
1. Onder partner wordt mede verstaan iemand op hetzelfde adres en:
, - Die een kind heeft met belastingplichtige
- Die een kind erkend van belastingplichtige
- Die voor pensioen partner is van belastingplichtige
- Die een woning heeft met belastingplichtige
- Die samen woont met belastingplichtige met een kind
- Die in het vorige kalenderjaar reeds partner was; dit is volgens de auteurs van
het boek discutabel, omdat je dan maar 1 jaartje partner hoeft te zijn om
voor altijd als fiscale partners te worden aangemerkt. Dit is mogelijk in strijd
met het gelijkheidsbeginsel en het kan mensen ook gevangenhouden in hun
partnerschap.
2. Een deel van het jaar partner volgens lid 1 betekend het hele jaar partner
3. Je kan slecht 1 partner hebben
4. Uitzonderingen wie er niet als partner worden aangemerkt
Art. 2.17:
1. Inkomensbestanddelen worden in aanmerking genomen bij degene door wie
ze zijn genoten of degene op wie ze drukken.
2. Gemeenschappelijke bestanddelen, de grondslag sparen en beleggen en de
als voorheffing bedoelde dividendbelasting van de partners worden in
aanmerking genomen als de onderlinge verhouding waar de partners voor
kiezen.
3. Als er geen keuze wordt gemaakt is de verhouding 50/50.
4. –
5. Als je het hele jaar dezelfde partner hebt zijn de gemeenschappelijke
bestanddelen het belastbare inkomen uit eigen woning, inkomen uit
aanmerkelijk belang en persoonsgebonden aftrek.
6. –
7. Als je voor een deel van het jaar partner bent kan je ervoor kiezen om het
hele jaar te worden aangemerkt als partner. Hiervoor moet je een verzoek
doen.
Koude uitsluiting houdt in dat je op huwelijkse voorwaarden bent getrouwd en ook alles in de
toekomst gescheiden blijft.
Worden de inkomsten uit de eigen woning bij een van de partners toegerekend, dan wordt bij
diezelfde partner de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld in rekening gebracht.
Daarnaast worden de kosten dan op grond van art. 3.120 toegerekend aan degene op wie ze
drukken.
Op grond van 3.111 lid 8 kunnen partners niet meer dan één eigen woning hebben.
,Einde partnerschap
OGV 5a AWR eindigt het partnerschap als een verzoek tot echtscheiding is ingediend en
partners niet meer op hetzelfde woonadres ingeschreven staan. Aan deze twee vereisten moet
allebei voldaan zijn! Deze twee voorwaarden gelden als er alleen nog maar een verzoek is
ingediend en de echtscheiding dus nog niet is uitgesproken.
Als een van de partners dan na de scheiding in de eigen woning blijft wonen kan het verstrekken
van het woongenot van 50% van de woning worden aangemerkt als een alimentatie, ofwel een
periodieke uitkering. Voor de ene geldt dan dat hij een half eigenwoningforfait krijgt en voor de
ander geldt dat hij die helft in aanmerking kan nemen als persoonsgebonden aftrek.
Als de partners uit elkaar gaan en de woningverlater blijft de hypotheekrente betalen, mag hij
deze niet aftrekken omdat de kosten niet op hem drukken. Als de rente voor rekening van de
achterblijver komt en er verder geen afspraken zijn gemaakt dan drukt de rente slechts voor het
eigen deel op de achterblijver.
Ook bij het einde van het partnerschap kunnen de partners op verzoek worden geacht het hele
jaar partner te zijn, zodat ze inkomensbestanddelen aan elkaar kunnen toerekenen om fiscale
voordelen te krijgen, art. 2.17 lid 7.
Huwelijk en AB
Als een AB-pakket tot een huwelijksgemeenschap hoort dan zijn beide partners AB-houder. Als
de gemeenschap dan wordt ontbonden en één partner krijgt alle aandelen is dit ook een
vervreemding van de helft van de aandelen van de ene partner aan de andere.
Heffingskorting + berekening belasting
Art. 2.10: Tarief belasting, tenzij geboren voor 1946. Het IB-tarief van de eerste en tweede
schrijf wordt aangevuld met een percentage voor de premie volksverzekeringen,
mits de belastingplichtige die moet betalen. Als het gaat om een binnenlands
belastingplichtige moet die dit sowieso betalen. De gecombineerde tarieven voor
deze schijven staan onder de tabel.
Lid 2: optellen van 2.75% bij het inkomen, zodat je niet aftrekt tegen 51.75 maar
tegen 49%, zodat je steeds minder voordeel hebt van je eigen woning
Art. 2.12: Tarief box 2 is 25%
Art. 2.13: Tarief box 3 is 30%
Art. 9.2 De geheven loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting.
Art. 9.4 Er wordt een aanslag vastgesteld indien de belasting meer bedraagt dan €46. Als
je dus maar €45 hoeft te betalen krijg je geen aanslag opgelegd waardoor je niks
hoeft te betalen.
Lid 5: als het voorheffingssaldo de aanslag niet, of met niet meer dan €15 te
boven gaat wordt de aanslag gesteld op nihil.
,Bij toepassing van art. 9.4 verdien je al zo weinig dat je de volledige algemene heffingskorting
krijgt van art. 8.10. deze bedraagt 2265. Het totale bedrag aan belasting dat je moet betalen
voor heffingskorting mag dan dus 2265 + 45 = 2310 zijn, zonder dat je iets hoeft te betalen. Het
kan ook zo zijn dat iemand al een vooraanslag heeft betaald die te hoog is, waardoor hij geld
terugkrijgt bij de definitieve aanslag. Als deze definitieve aanslag niet komt, omdat de grens van
art. 9.4 niet wordt bereikt kan deze persoon verzoeken om een T-aanslag, T staat voor
teruggave. Zie ook art. 9.4 lid 5.
De tekst van art. 9.4 noemt verder alleen aanslagen, dit houdt in dat dit artikel niet van
toepassing is op conserverende aanslagen.
Objectieve draagkracht: de uit het inkomen van een persoon voortvloeiende draagkracht,
zonder rekening te houden met de behoeften en inkomens van de personen waarmee hij is
verbonden.
Subjectieve draagkracht: de uit de bestedingsruimte van een individu blijkende draagkracht.
Draagkrachtbeginsel: sterkste schouders dragen de zwaarste lasten
Kritiek op het systeem: Iemand die slechts een half jaar belastingplichtig in NL is ondervindt
eigenlijk maar de halve tariefsprogressie. Dit is niet eerlijk, maar wordt uit praktische gronden
noodzakelijk geacht.
Verzamelinkomen-PGA = belastbare inkomen. Belastbaar inkomen plus de bijtelling van 2.10 lid
2. Over het belastbare inkomen bereken je de belasting en daarna haal je de heffingskortingen
eraf.
Te conserveren inkomen
Dit zijn inkomsten die er nu nog niet zijn en er vermoedelijk ook nooit gaan komen. Over de
conserverende aanslag bestaat recht op belastinguitstel en hij hoeft alleen te worden betaald
als de belastingplichtige binnen die termijn bepaalde handelingen verricht die de wetgever
onwenselijk acht. Een voorbeeld is een aanslag die wordt opgelegd voor het geval dat een AB-
houder naar het buitenland vertrekt, ofwel emigreert. Dit wordt gezien als een fictieve
vervreemding van zijn AB-vermogen (art. 4.16 lid 1 onderdeel h) naar het buitenland en middels
de conserverende aanslag behoudt de belasting zo het recht om daarover te heffen.
Let op dat je bij emigratie van de belastingplichtige in dat jaar nog wel het inkomen en de
belasting in Nederland moet berekenen. Dit inkomen moet je dan naar tijdsgelang herrekenen,
dus vermenigvuldigen met het deel van het jaar dat de belastingplichtige Nederlands
belastingplichtig was (bijvoorbeeld 6/12 maanden).
Art. 2.8: lid 1: Bij de berekening van de belasting telt de belasting moet je geen belasting
berekenen over het te conserveren inkomen.
lid 2: als te conserveren inkomen wordt aangemerkt positieve inkomens uit:
3.58lid 1: staking door overlijden
3.64 lid 1: doorschuiving van stakingswinst
3.83: pensioen in grensoverschrijdende situaties
, 3.133: lijfrenteverplichting in grensoverschrijdende situaties
3.136: emigratie
4.16: fictieve vervreemding van je aanmerkelijk belang door het
ophouden binnenlands belastingplichtige te zijn.
lid 3: Op verzoek kan inkomen in de zin van 3.58 niet als te conserveren inkomen
worden aangemerkt.
Art. 2.9: Een conserverende aanslag wordt opgelegd op de voet van dit artikel.
Art. 9.1: lid 2: Belasting als bedoeld in 2.9 wordt geheven bij wege van conserverende
aanslag.
Art. 25 Invorderingswet: lid 5: Uitstel van betaling ter zake van conserverend inkomen als
bedoeld in 3.83, 3.133 en 3.136
lid 8: uitstel van betaling voor IB verschuldigd ter zake van
geconserveerd inkomen als bedoeld in art. 2.8 lid 4567 IB en art.
4.16.
Uitstel van betaling wordt beëindigt als de aandelen worden
vervreemd.
lid 17: uitstel van betaling voor belasting verschuldigd voor te
conserveren inkomen als bedoeld in 3.58.
Art. 26 Invorderingswet: lid 2: er worden regels gesteld krachtens waarvan de belasting kan
worden kwijtgescholden als de termijn van 25 lid 5 Inv. (10 jaar) is
verstreken. De belastingplichtige dient dan bijvoorbeeld 10 jaar
lang zijn AB vermogen niet te hebben vervreemd.
lid 4: er worden regels gesteld krachtens waarvan de belasting kan
worden kwijtgescholden als de termijn van 25 lid 8 inv. is
verstreken.
Art. 28 Invorderingswet: lid 3: Er wordt bij uitstel van betaling geen invorderingsrente in
rekening gebracht.
Art. 3.62: Art. 3.58 vindt geen toepassing als degenen krachtens wie de onderneming
toekomen via erfrecht of huwelijksvermogensrecht, de onderneming voortzetten
en een verzoek doen
Met betrekking tot box 3 is het lucratief om het conserverende inkomen aan de minst
verdienende partner toe te rekenen, om zo maximaal te profiteren van de algemene
heffingskorting.
Heffingskortingen
Art. 2.7: lid 2: Als een belastingplichtige een tijd van het jaar geen binnenlands
belastingplichtige of kwalificerend buitenlands belastingplichtige is, vindt een
tijdsevenredige vermindering van zijn heffingskorting plaats. Dus als je slechts
een half jaar belastingplichtig bent, kan je ook maar de helft van de korting
krijgen.