VERPLEEGKUNDIGE KENNIS
DOELSTELLINGEN – P2
W EEK 1
Competenties en kernbegrippen horende bij de rol van Zorgverlener en de rol van reflectieve professional
De rol van de zorgverlener: de verpleegkundige stelt op basis van klinisch redeneren de behoefte aan
verpleegkundige zorg vast op lichamelijk, psychisch, functioneel en sociaal gebied, indiceert en verleent deze zorg in
complexe situaties, volgens het verpleegkundig proces, op basis van evidence based practice.
Kernbegrippen die vallen onder de rol van zorgverlener:
• Klinisch redeneren: Het continu procesmatig gegevens verzamelen en analyseren gericht op het vaststellen
van vragen en problemen van de zorgvrager, en het kiezen van daarbij passende zorgresultaten en
interventies.
• Uitvoeren van zorg: Het verlenen van integrale zorg door zelfstandig alle voorkomende (inclusief
voorbehouden en risicovolle) verpleegkundige handelingen in complexe zorgsituaties uit te voeren met
inachtneming van de geldende wet- en regelgeving en vanuit een holistisch perspectief.
• Zelfmanagement versterken: Het ondersteunen van zelfmanagement van mensen, hun naasten en hun
sociale netwerk, met als doel het behouden of verbeteren van het dagelijks functioneren in relatie tot
gezondheid en ziekte en kwaliteit van leven.
• Indiceren van zorg: Het vaststellen, beschrijven en organiseren van de aard, duur, omvang en doel van de
benodigde (verpleegkundige) zorg, in samenspraak met de zorgvrager, op basis van gediagnosticeerde of
potentiële, nader te onderzoeken en te diagnosticeren patiëntproblemen.
• (Ook relevante kernbegrippen: onderzoekend vermogen, inzet EBP, gezamenlijke besluitvorming,
persoonsgerichte communicatie)
De rol van reflectieve professional: de verpleegkundige handelt vanuit een continu aanwezig onderzoekend vermogen
leidend tot: reflectie, evidence based practice (ebp) en innovatie van de beroepspraktijk.
Kernbegrippen die vallen onder de rol van reflectieve professional:
- Onderzoekend vermogen: Het in zorgsituaties en bij zorg- en organisatievraagstukken tonen van een
kritisch onderzoekende en reflectieve (basis)houding.
- Het verantwoorden van het handelen vanuit (verschillende) kennisbronnen
- Het hanteren van een methodische aanpak, met een gedegen probleemanalyse en het doorlopen van de
onderzoekscyclus gericht op het verbeteren van een specifieke beroepssituatie.
- Inzet EBP: Het in samenspraak met de zorgvrager (en/of diens netwerk), collega’s en andere disciplines
afwegen van actief gezochte recente verpleegkundige kennis uit (wetenschappelijke) literatuur, richtlijnen
of protocollen, professionele expertise en
- persoonlijke kennis, wensen en voorkeuren van de zorgvrager en/of diens netwerk.
- Deskundigheidsbevordering: Het tonen van actief en kritisch gedrag om de verpleegkundige
deskundigheid van zichzelf en anderen op peil te brengen en houden. Het actief bijdragen aan het
zoeken, ontwikkelen en delen van nieuwe (vormen van) kennis.
- Professionele reflectie: Het kritisch beschouwen van het eigen verpleegkundig gedrag in relatie tot
beroepscode en beroepswaarden. Het in (mono- en multidisciplinaire) besprekingen over zorgvragers
betrokkenen zorgvuldig argumenteren, rekening houdend met de emoties en belangen van de zorgvrager
vanuit het besef dat zorg een morele-ethische praktijk behelst.
- Morele sensitiviteit: Het tonen van een voortdurende gevoeligheid vanuit compassie voor de wensen en
noden en daarbij behorende emoties van de zorgvrager en het daarop reageren met passend en
persoonsgericht gedrag waarin de zorgvrager zich gehoord en begrepen voelt.
(Ook relevante kernbegrippen: persoonsgerichte communicatie, professioneel gedrag)
Vitale functies
Functies zorgen ervoor dat iemand in leven blijft.
Bij verpleegkundige kennis analyseren we de meest voorkomende verpleegkundige diagnosen die ontstaan bij het
disfunctioneren van deze functies.
Ademhaling (15-17x per minuut)
Temperatuur (36,5-37,5)
Polsfrequentie/hartslag (60-100 slagen per minuut)
Bloeddruk (120/80 mmHg)
• Te weinig zuurstof → hart niet voldoende zuurstof → spier valt uit → hartstilstand
,Cognitief functioneren
Specifieke geestelijke activiteiten die aangestuurd worden door de hersenen (bv. het geheugen, je vermogen om
dingen te leren, taalgebruik en het kunnen begrijpen en uitvoeren van complexe, dagelijkse handelingen)
Kan beargumenteren waarom je als verpleegkundige onderzoekend vermogen nodig hebt om als zorgverlener
en reflectieve professional te kunnen functioneren binnen het verpleegkundig proces
Klinisch redeneren en binnen deze stappen op zoek naar het beste besluit, vanuit kennis, ervaring en wensen van de
zorgvrager. Als je niet onderzoekend vermogen hebt en zomaar dingen overneemt van een ander worden protocollen
niet verbeterd. Juist jezelf kritisch blijven afvragen waarom iets gebeurd, of dat de enige en juiste manier is om dat te
doen, etc., zorgt dat je een goede verpleegkundige bent.
Kan beargumenteren wat meetinstrumenten toevoegen aan de anamnese en weet waar meetinstrumenten aan
moeten voldoen
Waarom meetinstrumenten?
1. Objectiveren van je observaties
2. De huidige situatie in kaart brengen
3. Bepalen waar je naartoe wilt werken (sMart)
4. Evalueren van je handelen
Meten is niet het enige
o Vragen → anamnese
o Observeren → kleur, geur, gezichtsuitdrukking etc.
o Meten → meetinstrumenten
Redeneerhulp
ABCDE – methode
A = airway; is de luchtweg doorgankelijk?
B = breathing; hoe is de ademhaling?
C = circulation; hoe is de circulatie?
D = diability; hoe is het bewustzijn?
E = exposure; hoe staat met de lichaamstemperatuur?
Kan beargumenteren wanneer richtlijnen en protocollen worden gebruikt en kan deze opzoeken
Richtlijnen: Een richtlijn kan een uitwerking zijn van een kwaliteitsstandaard. Beroepsverenigingen zoals V&VN, maar
ook bijvoorbeeld de beroepsvereniging van artsen, kunnen het initiatief nemen om een richtlijn te ontwikkelen. In een
richtlijn worden aanbevelingen gedaan over de kwaliteit van zorg. Er moet kunnen worden achterhaald hoe tot deze
aanbevelingen is gekomen (transparantie). De aanbevelingen die je terugziet in richtlijnen worden opgesteld op basis
van drie bronnen van kennis: wetenschappelijk bewijs, ervaringen van professionals en ervaringen van patiënten. Op
basis van deze informatie discussieert een multidisciplinaire werkgroep met professionals en patiënten over wat
goede zorg is. Richtlijnen moeten voldoen aan de AQUA-leidraad. Hierin staat beschreven aan welke criteria een
richtlijn moet voldoen voordat de richtlijn kan worden goedgekeurd door beroepsverenigingen.
Richtlijnen zijn bedoeld ter verbetering van de kwaliteit van zorg. Zij worden vooral geschreven om:
- De snel groeiende informatiestroom hanteerbaar te maken
- Variatie in handelen tussen zorgverleners te verminderen
- Het klinisch handelen meer te baseren op wetenschappelijk bewijs
- Om transparanter te werken
Protocollen: Een protocol is altijd gebaseerd op een onderliggende richtlijn en geeft aan hoe je in de dagelijkse praktijk
moet handelen. Als een richtlijn wordt herzien, dient het protocol die hierop gebaseerd is ook aangepast te worden.
De vrijheid van handeling is bij een protocol beperkt. Een protocol geeft namelijk stap voor stap aan hoe gehandeld
moet worden. Het zorgproces, de verschillende stappen die moeten worden doorlopen en de klinische
beslismomenten worden daarom meer in detail vastgelegd (van Everdingen et al., 2004).
Weet waarom EBP belangrijk is, welke 5 stappen daarvoor nodig zijn en wat deze stappen inhouden.
EBP in 5 stappen
(1) Formuleer een beantwoordbare vraag: PICO
P = patiënt of probleem, I = interventie, C = vergelijking, O = uitkomst.
(2) Efficiënt zoeken naar het beste bewijsmateriaal.
(3) Beoordelen van het gevonden bewijs op methodologische kwaliteit en toepasbaarheid.
(4) Toepassen van het resultaat in de praktijk.
(5) Evaluatieproces en resultaat.
(1) Actief gezochte recente (verpleegkundige) kennis uit (wetenschappelijke) literatuur, richtlijnen of protocollen; (2)
professionele expertise; en (3) persoonlijke kennis, wensen en voorkeuren van de zorgvrager en/of diens netwerk.
P = een beschrijving van de patiënt en/of het probleem.
I = een beschrijving van de toegepaste en/of onderzochte interventie.
, C = is van co-interventie of vergelijking: een eventueel andere interventie die vergeleken wordt met de interventie.
O = is van outcome of uitkomst: een beschrijving van wat de verpleegkundige hoopt te bereiken of welk effect de
interventie voor de patiënt zou moeten hebben.
W EEK 2
Normale en een afwijkende ademhaling
Normale ademhaling (gasuitwisseling tussen buitenlucht en bloed): een activiteit van het organisme, waarbij zuurstof
uit de omgeving wordt opgenomen en koolstofdioxide/koolzuurgas wordt afgestaan.
• longventilatie: het verversen van de lucht in de longen door in- en uitademen.
• distributie: de verdeling van de lucht in de longen door in- en uitademen.
• diffusie: de uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide tussen bloed en lucht in de longen en tussen bloed en
weefsels (bv. spieren)
• transport: het vervoer van zuurstof en koolstofdioxide naar en van de weefsels door circulatie van het bloed.
• celademhaling: het verbrandingsproces binnen een cel, waarbij tijdens de reactie van voedingsstoffen met
zuurstof, water en koolstofdioxide worden gevormd. (gasuitwisseling tussen bloed, in capillairen, en cellen)
Luchtweg:
• neus-/mondholte
• keelholte (pharynx)
• strottenhoofd (larynx)
• luchtpijp (trachea)
• luchtpijptakken (bronchi)
Inademen (actief)
1. Heffen van de ribben
2. Samentrekken diafragma
3. Lucht wordt ingezogen
Bij extra behoefte aan zuurstof: halsspieren en schoudergordel.
Longcapaciteit
Vitale capaciteit 4000 ml (buitenlucht bevat 21% O2)
A: 2000 ml inspiratoire reserve
B: 500 ml normale ademvolume
C: 1500 ml expiratoire reserve
D: 1200 ml residu
Observatie van de ademhaling
Vier kwaliteiten beoordelen:
1. Frequentie
2. Diepte
3. Regelmaat
4. Patroon
Daarnaast beoordeel je:
- Geluid
- Geur
- Huidskleur
Normaalwaarden bij volwassenen
- Frequentie 15-17 keer per minuut
- Diepte: wordt bepaald door de hoeveelheid in- en uitgeademde lucht per keer: 500 ml in normale situaties
- Regelmaat/patroon: steeds ongeveer hetzelfde ritme waarbij inademing iets korter is dan de uitademing.
Geen afwijkend patroon te herkennen (bv. apneu, hyperventilatie)
- Geluidloos geurloos en geen sprake van cyanose
Kenmerken en observaties bij dyspneu benoemen
Veel voorkomende ziektebeelden:
- Astma
- COPD (longemfyseem en chronische bronchitis)
- CF (Cystic Firbrosis: taaislijmziekte)
- Long- en luchtwegontstekingen
- Longembolie
- Longkanker
- Allergieën
- Chronische hoest