Hoorcolleges Brein en Omgeving – Deeltentamen A
Hoorcollege 1 – introductie
Zijn eigenschappen (intelligentie, temperament etc.) aangeboren of aangeleerd?
Is ontwikkeling het resultaat van genetische of omgevingsfactoren: nature vs.
nurture debat.
Nature = aangeboren, rijping, biologisch, evolutie, genetisch
1880, 1890, nog steeds belangrijk
Nurture = aangeleerd, omgeving, opvoeding, ervaring, belonen en straffen
1950 en 1960, nog steeds belangrijk
Waarom de eerste 1001 dagen?
Beginnen bij de conceptie – tot 2 jaar oud.
Cruciaal voor hersenontwikkeling, ontwikkeling van cognitieve, emotionele,
sociale en fysieke vaardigheden.
- Grote plasticiteit van de hersenen, grote kansen, grote kwetsbaarheid
Er worden heel veel synaptische verbindingen worden aangemaakt en dit
geeft heel veel kansen om nieuwe vaardigheden te leren, maar brengt ook
grote kwetsbaarheid met zich mee.
Ook de periode erna is belangrijk (hersenontwikkeling gaat door tot ca. 25 jaar),
dus de eerste 1001 dagen zijn belangrijk maar bepalen niet alles.
Wat is ontwikkeling?
Ontwikkeling = groei, ontplooiing
De beschrijving, verklaring en beïnvloeding van intra-individuele verandering in
gedrag gedurende de levensloop en met interindividuele verschillen en
overeenkomsten in intra-individuele verandering (Baltes, Reese, & Nesselroade,
1977).
Ieder persoon ontwikkelt individueel, maar het proces lijkt meestal wel op elkaar.
- Hoe verandert een persoon over de levensloop?
- In hoeverre zijn deze veranderingen vergelijkbaar of verschillend tussen
personen?
Zijn alle veranderingen in gedrag ook ontwikkeling?
NEE
Wat is geen ontwikkeling?
- Cyclische veranderingen (bv slaap-waakritme)
- Tijdelijke veranderingen, die gemakkelijk ongedaan kunnen worden (bv iets
opslaan in je geheugen en daarna weer vergeten)
- Regressieve veranderingen (bv het verlies van vaardigheden)
Uitzondering is het verlies van synaptische verbindingen gedurende de
ontwikkeling.
5 kenmerken van ontwikkeling (Overton, 2010):
1. Organisatie van de processen:
Processen gaan van eenvoudig naar complex.
Ontwikkeling van taal: eerst hoort een baby alleen een geluid, maar later
vormen ze klankgroepen en woorden.
, 2. Volgorde en sequentie:
Latere vormen komen voort uit eerdere vormen, die ingebouwd zijn in het
proces. Ontwikkeling verloopt in stadia.
Je kan niet lopen voordat je genoeg nekspieren hebt om te leren zitten etc.
3. Richting:
Ontwikkeling voltrekt zich in meerdere richtingen (bv eerder ontwikkelde
vaardigheden kunnen verloren gaan en plaatsmaken voor nieuwe en meer
adaptieve vaardigheden).
Eerst gaan baby’s kruipen, maar daarna gaan ze lopen.
4. Epigenese en emergentie:
Epigenese = de wederzijdse interacties tussen verschillende niveaus van
het organisme en de omgeving.
Emergentie = het proces waarin de interacties met de omgeving zorgt
voor het ontstaan van nieuwe systeemeigenschappen (deze
eigenschappen zijn niet terug te voeren tot de oorspronkelijke situatie) =
kwalitatieve verandering (een vlinder wordt nooit weer een rups)
Grondlegger van Dynamic System Theory
= ontwikkeling wordt beïnvloed door de interactie tussen verschillende
componenten binnen een complex systeem, zoals individuen, omgevingen en
contextuele factoren.
Gottlieb’s probabilistic epigenesis
Epigenese = interactie tussen genen
en omgeving
Probabilistisch = niet
gedetermineerd/vooraf bepaald; het
is mogelijk of waarschijnlijk
Horizontal and vertical coactions
Alle factoren beïnvloeden elkaar,
continu, maar wisselend (=
dynamisch)
Alle factoren zijn belangrijk!
,Omgeving beïnvloedt gedrag, maar ook andersom. Zo geldt dat ook voor de rest
van de factoren.
Niet vooraf bepaald, maar het is waarschijnlijk (het gaat om kansen).
Bij het voorbeeld met loopreflex:
Loopreflex is genetisch bepaald. De groei van de baby komt door
omgeving/voeding. Dit kan ervoor zorgen dat het loopreflex verdwijnt. Maar door
te oefenen (gedrag) kunnen de nekspieren weer sterker worden en gaat het kind
weer lopen.
Dus er is interactie tussen genen, omgeving en gedrag.
5. Relatieve permanentie en onomkeerbaarheid:
Ontwikkeling leidt tot een min of meer blijvende toestand, terugkeer naar
de oorspronkelijke toestand gebeurt niet (hoewel kortdurende regressies
mogelijk zijn).
Een peuter leert nieuwe woorden, maar kan reeds geleerde woorden
tijdelijk weer vergeten zijn, maar de peuter zal nooit terugkeren naar de
toestand waarin het geen woorden kent (behalve als er sprake is van een
ontwikkelingsstoornis).
Key findings = raamwerk voor deze cursus (Cantor et al., 2018)
1. De menselijke ontwikkeling is afhankelijk van de voortdurende, wederzijdse
relaties tussen individuele genetica, biologie, relaties, en culturele en
contextuele invloeden.
2. De ontwikkeling van elk individu is een dynamische voortgang in de tijd.
3. De menselijke relatie is een primair proces waarin biologische en
contextuele factoren elkaar wederzijds versterken.
4. Alle kinderen zijn kwetsbaar. Naast risico's en tegenslagen bieden micro-
en macro-ecologieën middelen die veerkracht bevorderen en gezonde
ontwikkeling versnellen.
5. Kinderen zijn actieve deelnemers in hun eigen leren, waarbij meerdere
neurale, relationele en contextuele processen samenkomen om hun unieke
ontwikkelingsbereik en prestaties te produceren. Het holistische,
dynamische begrip van leren heeft belangrijke implicaties voor het
ontwerpen van gepersonaliseerde leeromgevingen die de ontwikkeling van
het hele kind kunnen ondersteunen.
Belangrijke theorieën over ontwikkeling:
Meeste grand theories leggen verschillende nadruk op nature of nurture.
1. Evolutiepsychologie
nature
Darwin
Gedrag van ouder en kind zijn het product van een evolutionair proces (=
natuurlijke selectie)
- Mensen vertonen gelijkenissen met andere diersoorten
Vanuit een evolutionair perspectief begrijpen waarom ouders op een bepaalde
manier opvoeden.
Welk doel dient opvoeden?
- Direct doel = kind tot volwassenheid brengen
- Ultieme doel = overleving genetisch materiaal via volgende generaties
, Hierbij zijn eigenschappen die via natuurlijke selectie ontstaan en de
overlevingskans verhogen:
- Natuurlijk angst voor hoogte en slangen
- Uiterlijk baby’s en huilen
- Liefde voor de baby
- Investering in opvoeding
2. Hechtingstheorie nature
(en nurture)
Bowlby en Ainsworth (attachment theory)
Bolwby: baby heeft een natuurlijke neiging tot hechting (=nature)
Hechting is de stabiele emotionele relatie tussen kind en ouder/verzorger
Ainsworth: kwaliteit van de relatie hangt af van sensitiviteit ouders (=nurture)
3. Sociale leertheorie en sociaal cognitieve theorieën
nurture
Leertheorie, behaviorisme
John Watson
Gedrag is aangeleerd en kan dus veranderd worden door conditionering.
- Fout gedrag afleren door straf
- Goed gedrag stimuleren door beloning
Sociale leertheorie
Bandura
Kinderen ontwikkelen zich via interacties met hun omgeving, waardoor een
gevoel van controle ontstaat (self-efficacy)
Imitatie, modeling (ouder als rolmodel)
Sociale cognitieve theorie
Vygotsky
Kinderen ontwikkelen zich in een sociaal-culturele context, met anderen die meer
ontwikkeld zijn.
Volwassenen bieden taken aan die in de ‘zone van de naaste ontwikkeling’
liggen (= taken die het kind zonder hulp nog niet kan, maar met hulp van ander
kan het kind het wel) = scaffolding
Cultureel leren
4. Genetische theorieën nature
(and nurture)
Plomin
De ontwikkeling is het resultaat van genetische en omgevingsfactoren.
Klassieke kwantitatieve methode.
Veel kritiek op de pedagogiek… (verschillende boeken).
Kritiek op grand theories:
- Evolutiepsychologie – onderschat de invloed van cultuur
- Hechtingstheorie – geen verklaring hoe kinderen leren
- Sociale leertheorie – houdt geen rekening met individuele kenmerken en
negeert de actieve rol van individuen