Mondelinge taalvaardigheid
Theorieën over taalverwerving
● Behaviorisme → kinderen leren hun taal door imitatie. Ze bootsen de taal die ze in hun omgeving
horen na. Meest gebruikte (frequente) woorden als eerst.
● Creatieve constructietheorie → men gaat ervan uit dat kinderen taal niet imiteren, maar zelf
beschikken over een aangeboren taalvermogen waarmee ze op creatieve manier zinnen kunnen
bouwen. Aanwijzing is dat een kind elke willekeurige taal kan leren.
● Interactionele benadering → onderschrijft belang aangeboren taalvermogen, maar benadrukt dat
taalaanbod van omgeving en interactie tussen kind en andere moedertaalsprekers wel van belang is
bij het leren van een taal.
Eerstetaalverwerving
Kind is met alle niveaus tegelijk bezig.
Fonologisch niveau Het vormen van spraakklanken. (ah, buh)
Morfologisch niveau De manier waarop woorden gevormd worden. Ze maken zich geleidelijk aan de
regels voor de opbouw van woorden. Worden in de loop van taalontwikkeling
correcte woorden. (gevald, geloopt)
Semantisch niveau Betekenis van woorden, dit ontwikkelt zich. (alle dieren zijn een paard)
Syntactisch niveau Regels die er zijn voor het combineren van woorden. Langzamerhand inzicht in
grammatica. (waar bal? waar is de bal?)
Pragmatisch niveau Regels gebruik eigen maken. (‘zou ik er even langs mogen?’ ipv van ‘aan de kant
jij!’)
Taalverwervingsproces heeft 2 perioden
● De prelinguale periode (0 tot 1 jaar) → de periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt. Het
zijn onsamenhangende reeksen klanken zoals bababa. Een kind oefent in deze periode met articulatie,
klankstructuur, zinsmelodie en communicatie met anderen.
○ Huilen: eerste vorm communicatie.
○ Vocaliseren: na zes weken actief met taal, zelf klanken produceren, klinkers.
○ Vocaal spel: na vier maanden experimenteren, klanken worden gevarieerder en verschillen in
toonhoogte, luidheid en duur. Ook medeklinkers.
○ Brabbelen: na zes maanden. Herhalen van klankgroepen die klinken als taal.
● De linguale periode
De vroeglinguale - Brabbelen gaat over naar betekenisvol taalgebruik. Eerste woorden, maar
periode vaak laatste klanken weglaten.
(1 tot 2,5 jaar) - Zegt vaak alleen ‘auto’, zeggen ze het ook zonder er een te zien, dan
verwijzende functie ontdekt.
- Eenwoordzin vanaf 1 jaar. Personen, dieren etc uit de omgeving.
- Tweewoordzin vanaf 1,5 jaar. Woorden combineren (telegramstijlfase), regels
gaan zorgen voor volgorde woorden ‘mama zitten’, klankvorm nog niet
correct, twee medeklinkers vooral lastig.
- Meerwoordzin snel vanaf tweewoordzin. Woordenschat groeit enorm.
De - Kind leert morfologische en pragmatische aspecten van taal. Woorden
differentiatiefase kunnen van vorm veranderen.
(2,5 tot 5 jaar) - Ze gaan woorden los van context gebruiken en niet alleen uit de directe
omgeving.