Week 1
Hijma/Van Dam, nrs. 1-42, 52-76, 81-118
1.2 De rechtshandeling
Rechtshandeling: handeling waarmee rechtsgevolg wordt beoogd
- Rechtsgevolg: het ontstaan, gewijzigd raken of tenietgaan van een bepaalde juridische relatie
- Rechtshandelingen zijn uitsluitend handelingen die, naar hun aard, gericht zijn op een of meer bepaalde
rechtsgevolgen
Onrechtmatige daad: handelen is puur gericht op feitelijk gevolg, het recht koppelt er uit eigen beweging een verbintenis
aan
Rechtsfeit: een feit waaraan rechtsgevolg is verboden
- Daaronder valt een rechtshandeling = rechtsfeit
- Onrechtmatige daad wanneer deze tot rechtsgevolg leidt = een rechtsfeit
- Blote feiten (niet-handelingen), waaraan het recht rechtsgevolg verbindt
Aan de kwalificatie rechtsfeit zijn geen rechtsgevolgen verbonden – de kwalificatie loopt andersom (deel definitie)
Meerzijdige rechtshandeling
- Een rechtshandeling (een op rechtsgevolg gerichte handeling) die door meer dan één persoon wordt verricht
- Overeenkomst: aanbod en aanvaarding
- ‘Gesamtakte’: meerzijdige rechtshandeling die geen overeenkomst is, komt niet tot stand via het model van aanbod en
aanvaarding maar door een aantal parallel lopende wilsverklaringen
Eenzijdige rechtshandeling (gericht)
- Bewuste handeling gericht tot een bepaalde andere persoon
- ‘Empfangsbedurftig’: ontvangst door een ander is noodzakelijk
- Soms toch wederpartij genoemd
Eenzijdig ongerichte rechtshandeling
- Noch instemming, noch ontvangst andere persoon is vereist
- Maken testament of aanvaarding erfenis
- Soms toch wederpartij genoemd
Schakelbepaling 3:59: regels rechtshandelingen van overeenkomstige toepassing buiten het vermogensrecht
- Personen- en familierecht
- Procesrechtelijke rechtshandelingen (voorzichtigheid geboden)
- Rechtshandelingen van publiekrechtelijke aard
1.3 De obligatoire overeenkomst
Overeenkomst – 6:213 BW
- Meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer anderen een verbintenis aangaan
o Verbintenisscheppend element / obligatoir
o Wijzigen overeenkomst: partijen gaan nieuwe verbintenissen aan
o Liberatoire of bevrijdende overeenkomst (tenietdoen bestaande verbintenissen) valt niet zonder meer onder de
begripsomschrijving
Overeenkomst en contract zijn bijna synoniem
Overeenkomst als Janus woord:
- Gebruikt om de verbintenisscheppende handeling zelf aan te geven
- Gebruikt ter aanduiding van de door die handeling in het leven geroepen rechtsverhouding (samenstel van de
ingetreden rechtsgevolgen)
Meerpartijenovereenkomsten
- Driehoeksruil
- Aanvaarde derdenbeding (6:254 lid 1)
,Artikel 6:213 lid 1 & 2 regels van overeenkomstenrecht gelden in principe ook voor de meerpartijenovereenkomst, tenzij
uitzondering (lid 2)
Gemengde overeenkomsten: voldoen aan de omschrijvingen van meer dan één in de wet genoemde bijzondere contracten
(bepalingen zijn naast elkaar toepasselijk, tenzij onverenigbaar – 6:215)
Belang onderscheid wederkerigheid of niet: toepasselijkheid laatste afdeling titel 6.5 (opschorting en ontbinding)
Bezwarende titel (anders dan om niet) > wederkering
- Wederkerige overeenkomst: prestatie en tegenprestatie moeten in hetzelfde contract tegenover elkaar gesteld zijn
o Tegenover de toezegging zal een prestatieverplichting staan (bijvoorbeeld beukenhaag snoeien voor 20 euro)
- Bezwarende titel: afspraak ‘voor het geval dat’ de beukenhaag gesnoeid wordt (geen verplichting)
Consensueel: vormvrij
Formeel: vormvereiste
Reëel: overeenkomst komt pas tot stand na overhandiging zaak (bruikleen)
Drie beginselen obligatoire overeenkomst (contractenrecht)
1. Contractsvrijheid
Bescherming partij, bescherming derde, non-discriminatie
2. Vormvrijheid (consensualisme)
Schriftelijkheidsvereisten of notariële akte
3. Verbindende kracht overeenkomst (pacta sunt servanda)
6:248 lid 1: ‘een overeenkomst heeft de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen’
Uitzonderingen: (ver)nietig(baar)heid, redelijkheid en billijkheid en wettelijke bedenktijd
4. Alle overeenkomsten worden door de redelijkheid en billijkheid geregeerd
Niet obligatoire overeenkomsten
Binnen het vermogensrecht:
- Verbintenissenrecht:
o Liberatoire overeenkomst
Partijen doen een of meer tussen hen bestaande verbintenissen teniet
Afstand van een vorderingsrecht, 6:109
- Goederenrecht
o Goederenrechtelijke of zakelijke overeenkomst
Rechtshandelingscomponent van het leveringsvereiste (3:84 lid 1)
Buiten het vermogensrecht: familierecht (huwelijk), procesrecht (bewijsovereenkomst), publiekrechtelijke overeenkomst
Niet obligatoire overeenkomsten vallen niet onder de overeenkomstentitel (6:213)
- Geregeld door titel 3.2 (rechtshandelingen)
- Schakelbepaling 6:216
o Maakt 6:248 ook buiten het terrein van de obligatoire overeenkomst van toepassing (!)
Hijma/Van Dam Hoofdstuk 2
2.1 Inleiding
Begrippen ‘rechtshandeling’ en ‘overeenkomst’
- Rechtsfeit van het handelen – het overeenkomen (oorspronkelijke betekenis)
o Een rechtshandeling bestaat slechts gedurende het moment dat zij wordt verricht
o Zinloos om van de totstandkoming van een rechtshandeling te spreken
o Enkel de gevolgen die het recht aan het feit van de rechtshandeling verbindt, strekken zich over een kortere of
langere tijdspanne uit
- Rechtshandeling: samenstel van rechtsgevolgen dat eraan verbonden is (tegenwoordige betekenis)
o In plaats van het rechtsfeit zelf
o Totstandkoming duidt het feit aan dat de rechtshandeling/de overeenkomst (samenstel van rechtsgevolgen)
doet ontstaan
,2.2 Het tot stand komen van rechtshandelingen
3:37 lid 1: ‘verklaringen, met inbegrip van mededelingen’
- Geldt dus ook voor niet rechtshandelingen / geen wilsverklaringen (3:33)
Bij interne besluiten van de rechtspersoon (eveneens rechtshandelingen) is van vertegenwoordiging geen sprake. Toch kan
de rechtspersoon ook deze besluiten slechts nemen door tussenkomst van zijn organen.
3:37 lid 4
- Bepaalt of de overgebrachte verklaring als een verklaring van de afzender geldt
- Doet er niet aan af dat de afzender de overgebrachte verklaring niet wilde in de zin van 3:33
o 3:35 bepaalt of er een overeenkomst tot stand komt
- Stel de verminkte verklaring geldt niet als een verklaring van de afzender:
o Is er dan in het geheel geen verklaring afgelegd?
o Of: moet worden uit gegaan van de verklaring zoals die is verzonden…
Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van de bepaling brengt dit laatste mee
3:37 lid 3 ontvangsttheorie
- Niet of niet tijdig bereikt = geen werking
- HR Centavos/St. Nieuwenhuis
o Bereiken = ontvangen schriftelijke verklaring
o Niet zuiver feitelijk, deels normatief
o Afzender moet in beginsel feiten of omstandigheden stellen en zo nodig bewijzen waaruit volgt dat de verklaring
door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar
door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring daar is aangekomen
- Adres: tenzij andersluidend beding, de woonplaats (1:10) of zakelijk adres geadresseerde
o Of: recent adres (email of postbus)
o Maatstaf: mocht de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde aannemen dat
deze op het adres kon worden bereikt = HR Centavos/Stichting Nieuwenhuis
Verkleint het toepassingsbereik van de risicocorrectie (!) feitelijk niet bereiken, kan wel juridisch
bereiken zijn als aan de maatstaf is voldaan
Bij schriftelijke verklaringen lijkt de risicocorrectie bijna compleet uitgesloten
Risicocorrectie nog wel bij mondelinge contracten (telefonisch)
- HR Poortvliet/Zeebeleg
- Op welk moment komt de rechtshandeling tot stand?
o Analoog toepassen 6:224 het tijdstip waarop de aanvaarding zonder storende omstandigheid zou zijn
ontvangen
Ontvangsttheorie bepaalt moment tot stand komen overeenkomst
Verworpen zijn:
- De uitingstheorie
o Wel doorslaggevend voor eenzijdig ongerichte rechtshandelingen
- De verzendingstheorie
- De vernemingstheorie
Drie verschillende totstandkomingsleren:
1. Wilsleer
o Bij uiteenlopen wil en verklaring komt geen enkele rechtshandeling tot stand, de verklaring blijft zonder gevolg
2. Verklaringsleer
o Wederpartij krijgt meer bescherming dan nodig
3. Vertrouwensleer
o Kan niet verklaren waarom ook een bekende wanbetaler aan zijn betalingsbelofte is gebonden
, In tegenstelling tot de vertrouwensleer betrekt de in 3:33/35 neergelegde wilsvertrouwensleer het vertrouwen, in plaats
van op de toegezegde prestatie, op de wil van de handelende persoon om zich te binden.
Wanneer partijen elkaar hebben begrepen geldt gewoon 3:33, hoe ongelukkig zij zich ook mogen hebben uitgedrukt
- Ook al zou men op basis van het gewone spraakgebruik zeggen dat partijen iets anders verklaarden dan zij wilden
- Van een uiteenlopende wil en verklaringen, waarbij de wilsvertrouwensleer bepalend is, is pas sprake als partijen iets
anders op het oog hadden
Oneigenlijke dwaling: verkeerde veronderstelling van de dwalende heeft betrekking op de betekenis van de door hem
afgelegde verklaring
- Verklaring die zich richt tot een niet bedoelde persoon (afdwaling) 3:33/35
Eigenlijke dwaling: verkeerde veronderstelling heeft betrekking op de eigenschappen van het object waarop de afgelegde
verklaring betrekking heeft of van de persoon tot wie de verklaring zich richt
- Verklaring die zich richt tot een persoon die bepaalde veronderstelde eigenschappen mist (persoonsdwaling) 6:228
Gevallen van oneigenlijke dwaling:
1. Inhoud van de verklaring berust op een verspreking of verschrijving
2. Inhoud verklaring wordt onjuist overgebracht door communicatiemiddel of bode
o NB: gerechtvaardigd vertrouwen komt niet aan de orde indien ontvanger zelf de wijze van overbrenging had
voorgeschreven (slot 3:37 lid 4)
3. Inhoud verklaring wordt door partijen verschillend opgevat als gevolg van dubbelzinnig woordgebruik (misverstand)
o Toetsing gerechtvaardigd vertrouwen over en weer
o Kan A noch B zich op 3:35 beroepen kan komt geen overeenkomst tot stand (aanbod en aanvaarding stemmen
niet overeen, 6:217)
4. Verklaring richt zich tot een door de afzender niet bedoelde persoon (afdwaling)
Geestelijke stoornis
- 3:34 – onweerlegbaar vermoeden dat de gestoorde de verklaring niet wilde
- Ziet op alle vormen van geestelijke stoornis: tijdelijk of blijvend en ongeacht oorzaak
o Ook opwinding of dronkenschap
o Ook een bepaalde fobie
3:35 wel van toepassing op 3:34, niet op 3:32 (wegens openbaarheid: 1:390 en 1:391)
- Ondercuratelestelling (1:378 lid 1), hetgeen tot handelingsonbekwaamheid leidt (1:381 lid 2)
- 3:34 heeft slechts in uitzonderingsgevallen nog betekenis bij de ondercuratele gestelde (1:381 lid 5)
Bewijsvoering geestelijke stoornis 3:34
Op grond van 150 Rv:
1. Aannemelijk maken dat ten tijde van het verrichten een geestelijke stoornis aanwezig was (lid 1 aanhef)
o Getuigen of deskundige
2. Verband stoornis en verklaring
o Redelijke waardering belet, (bewijs nodig) of;
o Verklaring onder invloed stoornis gedaan (vermoeden in tweede zin bij nadeel)
Beoordeling naar objectieve maatstaven: wat zou de gemiddelde persoon wiens geestesvermogens niet
gestoord is hebben voorzien ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling
Wederpartij kan het vermoeden ontzenuwen (dus verklaring niet onder invloed stoornis gedaan):
1. Geen nadeel, of;
2. Nadeel was niet voorzienbaar, of:
3. Wederpartij had al voor de stoornis het plan om de rechtshandeling te sluiten
Twee opties geestelijk gestoorde:
- Stoornis bewijzen & redelijke waardering betrokken belangen verhinderd of wilsverklaring onder invloed stoornis
gedaan
o Indien bewezen: voor de wederpartij alleen 3:35
- Stoornis bewijzen & gebruik maken van vermoeden van de tweede zin (nadeel aannemelijk maken)
o Makkelijkere bewijslast, maar: