1 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
Aantekeningen Locomotie
Te kennen Termen
Practicum 2
▪ fascia thoracolumbalis ▪ musculus biceps brachii
▪ musculus brachialis
▪ scapula ▪ musculus anconeus
▪ spina scapulae ▪ musculus triceps brachii
▪ acromion o caput longum
▪ clavicula o caput laterale
▪ humerus o caput mediale
▪ radius o caput accessorium
▪ ulna ▪ synsarcosis
▪ musculus trapezius ▪ aorta
▪ musculus omotransversarius ▪ truncus brachiocephalicus
▪ musculus brachiocephalicus ▪ arteria subclavia sinistra et dextra
▪ musculus latissimus dorsi ▪ arteria axillaris
▪ musculi pectorales superficiales ▪ arteria subscapularis
▪ musculus pectoralis profundus ▪ arteria brachialis
▪ musculus rhomboideus ▪ arteria mediana
▪ musculus serratus ventralis
▪ musculus subclavius ▪ plexus brachialis
▪ musculus supraspinatus ▪ nervus suprascapularis
▪ musculus infraspinatus ▪ nervus musculocutaneus
▪ musculus subscapularis ▪ nervus axillaris
▪ musculus coracobrachialis ▪ nervus radialis
▪ musculus deltoideus ▪ nervus ulnaris
▪ musculus teres major ▪ nervus medianus
▪ nervi subscapularis
Practicum 3
▪ schoudergewricht = articulatio ▪ articulationes carpeae
humeri ▪ handwortel = carpus
▪ humerus ▪ os carpi accessorium
▪ epicondylus lateralis ▪ ossa sesamoidea
▪ epicondylus medialis ▪ furcula (vogel)
▪ foramen supracondylare (kat) ▪ coracoid (vogel)
▪ foramen supratrochleare (hond) ▪ carina = crista sterni = kiel (vogel)
▪ ellebooggewricht = articulatio cubiti
▪ ulna ▪ supinatie
▪ processus anconeus ▪ pronatie
▪ processus coronoideus medialis
▪ radius ▪ nervus medianus
,2 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
▪ nervus ulnaris ▪ musculus extensor digitorum
▪ nervus radialis communis
▪ musculus extensor digitorum lateralis
▪ arteria brachiali ▪ musculus ulnaris lateralis (= m.
▪ arteria mediana extensor carpi ulnaris)
▪ vena jugularis ▪ musculus flexor carpi radialis
▪ vena cephalica ▪ musculus flexor carpi ulnaris
▪ musculus flexor digitorum profundus
▪ musculus triceps brachii ▪ musculus flexor digitorum superficialis
o caput laterale
o caput accessorium (hond) ▪ musculus pectoralis superficialis
o caput longum (vogel)
o caput mediale ▪ musculus supracoracoideus (vogel)
▪ musculus tensor fasciae antebrachii ▪ sesamschede/digital sheath
▪ musculus anconeus
▪ musculus brachioradialis = musculus ▪ musculus biceps brachii
supinator longus (kat) ▪ lacertus fibrosus (paard)
▪ musculus supinator
▪ musculus pronator teres (kat, hond) ▪ ligamentum accessorium = check
▪ musculus pronator quadratus ligament (paard)
▪ tendo interosseus = middelste m.
▪ musculus extensor carpi radialis interosseus (paard)
▪ musculus extensor carpi obliquus
Practicum 4
▪ ossa coxae ▪ musculus gluteus profundus
▪ os ilium ▪ musculus gluteobiceps (rund)
▪ tuber coxae ▪ musculus gluteofemoralis (kat)
▪ os pubis ▪ musculus tensor fasciae latae
▪ os ischii (ischium) ▪ musculus quadriceps femoris
▪ tuber ischiadicum o vastus intermedius
▪ symphysis pelvina o vastus lateralis
▪ foramen obturatum o vastus medialis
▪ acetabulum ▪ rectus femoris
▪ labrum acetabulare ▪ broekspieren (“hamstrings”)
▪ os femoris (femur) o bekkenhoofden
▪ caput ossis femoris o wervelhoofden (Ungulata)
▪ fovea capitis ▪ musculus biceps femoris
▪ articulatio coxae (heupgewricht) ▪ musculus semitendinosus
▪ trochanter major ▪ musculus semimembranosus
▪ musculus gracilis
▪ ligamenta sacroiliaca ▪ musculus adductor
▪ ligamentum sacrotuberale ▪ tendo symphysialis
▪ ligamentum capitis ossis femoris ▪ musculus pectineus
▪ ligamentum accessorium ossis femoris ▪ tendo prepubicus
(paard) ▪ musculus obturator externus
▪ ligamentum inguinale ▪ musculus sartorius
▪ musculus gluteus superficialis ▪ aorta
▪ musculus gluteus medius ▪ arteria iliaca externa
,3 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
▪ arteria femoralis
▪ arteria saphena ▪ plexus lumbosacralis
▪ arteria poplitea ▪ nervus femoralis
▪ arteria iliaca interna ▪ nervus saphenus
▪ vena femoralis ▪ nervus obturatorius
▪ nervus ischiadicus
▪ lacuna musculorum et vasorum ▪ nervus gluteus cranialis et caudalis
▪ musculus iliopsoas
Practicum 5
▪ kniegewricht (articulatio genus; “stifle ▪ musculus tibialis cranialis
joint”) ▪ musculus peroneus tertius (paard)
▪ fabellae (ossa sesamoidea musculi ▪ musculus peroneus longus
gastrocnemii) ▪ musculus peroneus brevis
▪ patella ▪ musculus extensor digitorum longus
▪ mediale en laterale meniscus ▪ musculus extensor digitorum lateralis
▪ ligamenta cruciata genus ▪ musculus extensor hallucis longus
▪ ligamenta collaterale genus (hallux = grote teen)
▪ ligamentum meniscofemorale
▪ musculus gastrocnemius
▪ tibia ▪ musculus soleus
▪ tuberositas tibiae ▪ musculus flexor digitorum superficialis
▪ malleolus medialis (tibia) ▪ musculus flexor digitorum profundus
▪ fibula o tibialis caudalis
▪ malleolus lateralis (fibula) o flexor digitorum lateralis
o flexor digitorum medialis
▪ enkelgewricht (articulatio tarsi;
“hock”) ▪ retinacula extensoria
▪ talus (os tarsi tibiale; sprongbeen)
▪ calcaneus (os tarsi fibulare; hielbeen) ▪ nervus saphenus
▪ sustentaculum tali (draagt talus en ▪ nervus ischiadicus
begeleidt m. flexor digitalis profundus) ▪ nervus peroneus communis
▪ bursa calcanei ▪ nervus tibialis
▪ achillespeesformatie (tendo ▪ arteria femoralis
calcaneus communis) ▪ arteria saphena
▪ arteria poplitea
▪ spanzaagmechanisme (paard) ▪ arteria tibialis cranialis et caudalis
▪ vena saphena
Practicum 6
▪ musculus splenius ▪ musculus longissimus lumborum
▪ musculus longissimus thoracis
▪ epaxiaal ▪ musculus longissimus cervicis
o longissimussysteem: ▪ musculus longissimus capitis
,4 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
▪ musculus longissimus atlantis ▪ cartilago costalis
o iliocostalissysteem: ▪ sternum
▪ musculus iliocostalis ▪ manubrium sterni
o transversospinalissysteem: ▪ processus xiphoideus
▪ musculus semispinalis capitis
(=biventer en complexus) ▪ pijpbeen = os metacarpale III ( en IV
bij het rund) (cannon bone)
▪ hypaxiaal ▪ phalanx I = kootbeen bij paard ▪
o musculus psoas major phalanx II = kroonbeen bij paard ▪
▪ m. iliopsoas phalanx III = hoefbeen bij paard (coffin
o musculus psoas minor bone)
o musculus iliacus ▪ metacarpophalangeaal gewricht =
▪ m. iliospoas kootgewricht bij paard = kogel ▪
o musculus quadratus lumborum proximaal interphalangeaal gewricht =
o musculus longus capitis kroongewricht (pastern joint)
o musculus longus colli ▪ distaal interphalangeaal gewricht =
hoefgewricht bij paard (coffin joint) ▪
▪ vertebrae cervicales proximale sesambeentjes ▪ distaal
▪ vertebrae thoracales sesambeentje = straalbeen (navicular
▪ vertebrae lumbales bone)
▪ sacrum ▪ dorsale sesambeentjes
▪ vertebrae caudales
▪ corpus vertebrae ▪ bursa podotrochleare
▪ arcus vertebrae ▪ podotrochlea=hoefkatrol
▪ foramen vertebrale ▪ ligamentum anulare
▪ canalis vertebralis ▪ ligamentum sesamoïdea
▪ processus spinosus ▪ ligamentum accesorium= check
▪ processus transversus ligament (paard)
▪ foramen intervertebrale ▪ tendo interosseus
▪ discus intervertebralis ▪ musculus flexor digitorum superficialis
▪ processus articularis cranialis et ▪ musculus flexor digitorum profundus
caudalis (facetgewricht) ▪ sesamschede
▪ manica flexora
▪ atlas ▪ ligamentum nuchae
▪ ala atlantis ▪ ligamentum supraspinalis
▪ axis ▪ tori (phalangeaal, carp/tarsaal,
▪ dens metacarp/tarsaal) = zoolkussens
▪ costa ▪ passief sta apparaat
▪ arcus costalis
,5 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
Hoorcolleges
HC1 Introductie
Hoe is beweging eigenlijk ontstaan?
Dieren zijn vanuit het water overgestoken naar het land. Die lagere diersoorten
maken undulerende bewegingen met het lichaam, waarbij de poten dienen als
ankerpunten. Daarna ontstond er meer snelheid, gemaakt met rechte rug zoals bij
zoogdieren. Er is beweging in het sagitalle vlak, met flexie/extensie van de
lendenwervels om de achterhand ‘eronder’ te brengen. De paslengte wordt
bepaald door de lengte van de benen en de mogelijkheid tot verlenging via flexie-
extensie van de wervelkolom.
In de evolutie was er een verandering van de pootstand van reptielen (boven) naar
zoogdieren (onder). Een vergelijkbare ontwikkeling wordt gezien bij de pootknop
van het zoogdierembryo. Dit heeft ook consequenties voor de naamgeving van de
spieren die in dat gebied lopen.
Oorsprong bewegingsapparaat
Er zijn 2 verschillende onderdelen van het bewegingsapparaat. Er is een axiaal deel
(midden) en een appendiculair deel (appendix – aanhangsel – ledematen). Het
axiale deel ontstaat voor een groot deel uit de somieten en het appendiculaire deel
uit de laterale plaat van het mesoderm.
Allereerst het midden, met de somieten. Via de
gastrulatie ontstaan er 3 kiembladen. Helemaal
craniaal via de knop van hensen wordt het axiale
mesoderm gevormd, ook wel chorda mesoderm.
Deze induceert het overliggende ectoderm tot de
vorming van neuraal weefsel en hiermee vorming
van de neurale buis. Het overige mesoderm
verdeelt zich tussen ectoderm en endoderm over
het embryo heen. Het eerste mesoderm is het
paraxiale mesoderm (bij de axis) wat de somiet
wordt. Dit is onder te verdelen in het sclerotoom (wervels),
myotoom (spieren) en derma(myo)toom (huid).
Er moet ook beweeglijkheid mogelijk zijn. Wanneer uit één
somiet zowel de spier als de wervel ontstaan, is er niet
zoveel mogelijk. Er moet dus een soort herverdeling plaats
gaan vinden zodat het zinnig is dat de spieren ontwikkeld
worden. De vorming van de zenuwen zal hier bij gaan
helpen zoals op het plaatje te zien is. De wervel wordt niet
uit één somiet gevormd, maar dat ze delen en het
spierweefsel een eigen segmentje blijft houden.
,6 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
Het axiale deel wordt dus gekenmerkt door segmentale bouw:
- Het caudale deel van het sclerotoom vergroeit met het craniale deel van het
volgende sclerotoom (regsegmentation)
- Het craniale deel wordt het wervellichaam
- Het caudale deel wordt de wervelboog
- De wervel ontstaat uit verschillende ossificatiecentra
- De chorda wordt de nucleus pulposus uit de tussenwervelschijf
Bij het vergroeien van de sclerotoom is het belangrijk te beseffen dat helemaal
craniaal, de eerste halswervel, enkel een caudaal deel zit. Het craniale deel zit
namelijk aan de schedel. De eerste halswervel bestaat dan ook enkel uit een
wervelboog, en heeft geen lichaam (de atlas).
In de wervel zitten verschillende
uitsteeksels – dwars, spinaal.
Daaromheen zitten spieren.
Erboven liggen de epaxiale
spieren, er onder zijn de
hypaxiale spieren (ook bijv. de
buikspieren vallen daar onder).
Voorover buigen = flexie van
de rug = hypaxiaal
Hol maken van de rug =
extensie = epaxiaal
Het appendiculaire deel van het bewegingsstelsel bestaat zoals gezegd uit de
ledematen. Er is hierin veel variatie tussen de diersoorten, maar er is wel een
basisbouwplan. Er is hiervan adaptatie naar functie.
Bij het embryo ontstaat op een gegeven moment een pootknop die dus de poot zal
gaan vormen. De pootknop bestaat uit lokale mesenchymcellen, bedekt met
ectoderm. Het ontstaat onder invloed van FGF10-expressie door somieten en het
ontbreken van Wnt ter plaatse. Lokaal worden de bloedvaten en bindweefsels
inclusief bot gevormd, en uit de somieten ontstaat de musculatuur met dorsaal de
strekkers en ventraal de buigers. De zenuwen komen vanaf centraal.
- Voorpoot innervatie
o Craniodorsaal → C5-C7
o Caudoventraal → C8-T2
- Achterpoot innervatie
o Craniaal → L3-L6
o Caudaal → L5-S3
De pootknop gaat uitgroeien. Op het uiteinde, distaal, ontstaat een verdikking. Dit
wordt de AER genoemd – apicale ectodermale richel. Die richel induceert het
onderliggende mesenchym tot uitgroei/lengtegroei langs de proximo-distale as. Als
die aan het groeien is, en de AER dus actief blijft, gaan structuren rondom de richel
nog niet differentiëren. Er is dus enkel een stompje aan het uitgroeien. Het meest
proximale deel gaat wél differentiëren (schouderblad etc). Dit gaat zo door tot de
invloed van de AER ophoudt. Dit komt omdat er invloed is van FGF – fibroplastic
,7 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
growth factor. Dit is een diffusiefactor, en zonder deze zal er duidelijk zijn dat de AER
niet meer actief is wat dus gaat zorgen voor de differentiatie.
Er is niet enkel lengtegroei nodig, maar ook in andere richtingen moet bepaald
worden hoe of wat. Er zijn dus meerdere bepalingen mogelijk:
- Proximo-distaal
o AER → FGF
- Cranio-caudaal
o ZPA (caudaal) → retinoic acid → Shh expressie (gradiënt)
o Shh houdt ook AER in stand
- Dorso-ventraal
o Wnt → dorsaal en ventraal onderdrukking van En1
Dorso-ventraal is een moeilijk verhaal en nog niet heel erg veel over bekend. Cranio-
caudaal is meer bekend. Aan de caudale zijde van de voor- en achterpoot ontstaat
een ZPA (zone of proliferated activity) die sonic hedgehog tot expressie brengt. Dit is
óók een diffusiefactor. Deze houdt ook AER in stand waardoor de uiteindelijke
lengtegroei met duidelijke voor en achterkant ontstaat.
Als je dus wil dat er verschil is in de verschillende botdelen is er positionele identiteit
nodig. Dit gaat weer terug naar de Hox genen waarmee duidelijk gemaakt wordt
welk soort bot er gevormd gaat worden. Als er afwijkingen zijn, en er bijv. onderdelen
ontbreken, kan dit worden teruggeredeneerd naar de Hox genen.
Bij dieren zijn er een aantal adaptaties t.o.v. de mens. Allereerst bij het voorbeen:
- Zijdelings afgeplatte thorax
- Geen sleutelbeen
- Schouderblad op laterale vlakte thorax
- Verbonden d.m.v. synarcosis (met spieren)
- Verlenging i.v.m. efficiëntie
- Reductie in beweging (schoudergewricht, elleboog)
- Reductie in aantal tenen
Ook bij het achterbeen zijn er adaptaties om de stuwende werking te bevorderen:
- Stevige verbinding met romp i.v.m. voortstuwende krachten bij afzet
- Aanpassingen om waar mogelijk passieve stabilisatie toe te passen, ook in de
flexie – extensie richting
- Reductie in gewicht (kuitbeen, ondervoet)
Meer snelheid → verlenging hand en voet. Er zijn meerdere soorten voeten →
zoolgangers (mensen), teengangers (kat), topteengangers (paard).
, 8 Locomotie 2022-2023 Pernilla Krans
HC2 Beweging
Gewrichten
Bij het bewegen spelen de gewrichten een essentiële rol. Gewrichten zijn de
verbindingen tussen 2 botten, waarbij de ene meer beweegt dan de ander. Voor de
échte beweging hebben we eigenlijk alleen te maken met synoviaalgewrichten.
Andere soorten zijn de fibreuze gewrichten en de kraakbeengewrichten.
De synoviaalgewrichten zijn dus twee
botdelen die bekleed zijn met hyalien
kraakbeen. Daaromheen zit een kapsel om
te zorgen dat de vloeistof die in het gewricht
zit daar ook blijft. Het kapsel kan lokaal
versterkt zijn door gewrichtsbanden. De
binnenkant van het kapsel is het
synoviaalmembraan die de synovia
produceert – de gewrichtsvloeistof.
Afhankelijk van hoe de gewrichten gevormd
zijn, zijn er nog allerlei structuren ín het
gewricht om te zorgen dat het beter past.
Een voorbeeld daarvan is de meniscus.
Rotatie assen
De gewrichten kunnen dus bewegen – ook wel rotatie. Dit doen ze om een draaias
→ een verzameling van punten die bij de beweging van het gewricht niet van
plaats veranderen. Afhankelijk van het gewricht zijn er 3 assen. Er is de latero-
mediale as om te kunnen buigen en strekken (flexie/extensie), een as van voor naar
achter voor abductie/adductie, en een dorso-ventrale as voor endo-/exorotatie. In
principe is elk van die bewegingen een rotatie, ook al zit het niet in de naam.
Een andere manier van beweging is translatie. Hierbij ga je evenwijdig aan de as.
Voorbeeld is het naar voren bewegen van de kaak, of pathologisch gezien bij het
scheuren van de kruisband dat de knie naar voren kan schuiven.
Bij een echt scharniergewricht is er slechts 1 as en kan maar 1 beweging gemaakt
worden, zoals de schouder van een paard. Er kunnen ook 2 assen aanwezig zijn, dit
is een ei- of zadelgewricht. Als laatst kunnen er 3 assen aanwezig zijn, dit wordt een
kogelgewricht genoemd.
Beweging in het sagittale vlak
Wanneer je bewegingen moet maken in het sagittale
vlak wil je zoveel mogelijk scharnierbewegingen van de
poten. Alle andere bewegingen moeten worden
tegengegaan. Dit kan bijvoorbeeld door de banden
(zoals de mediale collateraalband bij het groene pijltje).
Hiermee voorkom je dat het bot gaat uitbreken in het
gewricht. Dit kan je gebruiken bij de klinische diagnostiek → welke (abnormale)
bewegingen kunnen worden gemaakt? In de bewegingsrichting wil je zoveel
mogelijk actieve stabilisatie, dit gebeurt vooral door spieren. Dit betekent dat de