Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 2.3
De begrippen van dit hoofdstuk zijn onder te verdelen in:
Onderwijs didactische termen Leefwereld en belevingswereld
Ontwikkelingspsychologische termen Klassieke ontwikkelingspsychologie
Levenslooppsycholgie, ontwikkeling
Ervaring
Rijping
Ecologische benadering
Narratieve benadering
Termen uit de persoonlijkheidstheorie Identiteit en meervoudige intelligentie
Leefwereldà het totaal van de sociale, culturele en etnische achtergronden van de
kinderen.
Het gezin en de buurt waar kinde ren wonen is voor basisschoolkinderen het belangrijkste
milieu. De verschillen in sociaal milieu die erin nagenoeg elke schoolklas zijn, komen onder
meer tot uitdrukking in taal, en in de samenstelling van de gezinnen. Daarnaast spelen grote
verschillen in woonomstandigheden, aantal kinderen in het gezin, verschillen in inkomen,
verschillen in culturele belangstelling. Verschillen in betrokkenheid van de ouders bij de
school, een grote rol.
Sociaal-culturele factorenà het geheel van sociaal-culturele factoren vormt ook de
leefwereld van een kind. Intussen is er al veel geschreven over de invloed van deze sociaal-
culturele factoren op de ontwikkeling van kinderen.
Onderscheid van de leefwereld:
Etnische verschillenà Verschillen van volksgroepen/ bevolking. Bijvoorbeeld Marokkanen.
Sociale verschillenà verschillen in taal. Factoren die te maken hebben met de thuissituatie,
de erfelijkheid en het sociale milieu.
Culturele verschillenà verschillen in normen en waarden.
Belevingswereldà wanneer we kinderen willen motvieren om te leren, is het van belang
rekening te houden met hun belevingswereld. We verstaan hier onder de wijze waarop ze
hun leegwereld ervaren. Kinderen die in vergelijkbare leefwerelden wonen kunnen diezelfde
leefwereld totaal verschillend ervaren.
Kenmerken van kleutersà animisme, egocentrisme, gerichtheid op aanshouwelijke wereld
Kenmerken van middenbouwkinderenà scheiding van fantasie en werkelijkheid, meer
ordening en structuur.
Bovenbouwkinderen à realiteit staat voorop, ze vormen een eigen mening.
,Klassieke ontwikkelingspsychologieà in de klassieke ontwikkelingspsychologie zien we een
regelmatige opeenvolging van stadia, waarbij elk stadium een vooruitgang van het vorige
stadium betekent. Aanvankelijk bestond het hoofddoel van de ontwikkelingspsychologie in
een zo nauwkeurig mogelijk beschrijven van leeftijdsverschillen op de verschillende
gebieden van de persoonlijkheid.
De klassieke ontwikkelingspsychologie gaat er ook van uit dat er een eindpunt van
ontwikkeling is. Ontwikkeling werd zodoende synoniem met het proces van
volwassenwording. Voor de ontwikkeling van de mens zijn in deze manier van denken een
drietal factoren van belang:
- De chronologische leeftijd: op een bepaalde leeftijd mag je bepaalde gedragingen en
veranderingen verwachten.
- De biologische leeftijd: de menselijke ontwikkeling wordt min of meer bepaald door
fysieke factoren.
- De sociale context: uitgangspunt is dat ontwikkeling bepaald wordt door invloeden
van de omgeving.
Levensloop psychologieà wanneer je werk of in contact komt met ouderen, dan houdt dat
in dat je met mensen in contact komt die een geschiedenis achter de rug hebben. Hun
gedrag wordt mede bepaald door de manier waarop hun leven is verlopen. Ieder mens
maakt een individuele levensloop door. Iedereen heeft zijn eigen verleden. De levensloop
psychologie heeft ervoor gezorgd dat we anders zijn gaan denken dan de kinderlijke
ontwikkeling. Er wordt hier veel meer aandacht besteed aan de interactie tussen kinderen
en hun omgeving en de impact daarvan op het verdere levensverloop.
m.a.w.-à er wordt niet enkel gekeken naar wat er zich bij het kind van binnenuit
ontwikkeld, maar wat door het kind wordt ontwikkelt in relatie met zijn omgeving.
Ontwikkeling – ervaring – rijpingà Ieder kind is anders, met 30 kinderen in de klas zie je
verschillen in karakter. Maar globaal gezien zie je wel universele ontwikkelingspatronen
(dezelfde trekjes).
De omgeving moet voor een goede ontwikkeling stimulerende factoren bevatten.
Nature- nurture tegenstellingà de theorie die de nadruk legt op de biologische ontwikkeling
heeft daarbij als invalshoek ‘nature’, aanleg en genen. In deze visie ontwikkeld het kind
zichzelf.
Narture theorieà hecht het meeste belang aan de omstandigheden waaronder iemand
opgroeit. Er is sprake van ontwikkeling en rijping. De mens komt ter wereld als een
onbeschreven blad (tabula rasa) dat na de geboorte ingevuld gaat worden. De mens kan in
potentie alles. Opvoeders kunnen er ook alles instoppen. Wie je bent en wat je wordt, is dus
volledig afhankelijk van de omstandigheden (behaviorisme).
Een derde stroming is de interactie het belangrijkste aspect van ontwikkeling. Hier wordt
groot belang toegekend aan de culturele omgeving. Vorming aan de persoonlijkheid komt
tot stand, onder invloed van enerzijds de erfelijke gegevens die ieder mens in zich heeft, en
anderzijds de culturele omgeving waarin hij opgroeit.
, Naast de aanleg van het kind en de omgevingsfactoren kan als bepalend voor de
ontwikkeling van het kind de rijping van het centrale zenuwstelsel genoemd worden. De
ontwikkeling ban de hersenen gebeurt vanuit interactie met de omgeving. Ontwikkeling is
dus niet alleen een kwestie van ervaring, maar ook van rijping. Beide spelen in een
wisselwerking met elkaar een grote rol.
De ecologische benaderingà gedrag van een mens komt door de omgeving. De ecologische
pedagogiek gaat uit van interacties van mensen met hun omgeving. De ontwikkeling wordt
voor een belangrijk deel door de interacties bepaald. Het individu past zich aan, aan de
omgeving maar kan de omgeving ook beïnvloeden. Hierbij maak je onderscheid tussen:
- Processen die te maken hebben met e rechtstreekse interacties van een kind met zijn
directe omgeving (gezin, buurt, vrienden).
- Factoren die verder van het kind af liggen (werkloosheid, onderwijsbeleid etc).
Voor de stimulering van de ontwikkeling van kinderen is het belangrijk om ze te betrekken
bij activiteiten die toenemend complex zijn. De opvoeder is een van de belangrijkste
factoren voor de kwaliteit van de interacties. Om de ontwikkeling te bevorderen moet de
opvoeder letten op:
- De activiteit van het kind: niet alleen wat het kind doet maar vooral ook hoe het kind
iets doet.
- De interacties van het kind. Om individuele ontwikkeling te stimuleren, zijn
wederkerige interacties nodig. Het gaat er dus op dat opvoeder en kind positief op
elkaar reageren.
- De rol van het zich ontwikkelend kind in interacties. Ontwikkeling wordt namelijk
bevordert als er sprake is van interacties in verschillende rollen.
De narratieve benaderingà benadering waarbij bewust gebruik wordt gemaakt van
verhalen die mensen zelf hebben geschreven of die ze bijvoorbeeld aan onderzoekers
vertellen.
Identiteità identiteit is niet eenvoudig te definiëren. Je zou kunnen stellen dat elk mens op
zoek is naar een eigen identiteit en daar ook behoefte aan heeft.
Heeft een kind een negatief zelfbeeld opgebouwd, dan kan dat negatieve effecten hebben
zoals: onderpresteren, leer en gedragsstoornissen. Als een kind succes ervaart en zich dus
competent voelt, dan ontwikkelt het ook een gevoel van autonomie.
Als leerkracht moet je dus voor impulsen zorgen die tot een positief zelfbeeld bij het kind
leiden. Het organiseren van succes, zou je het kunnen noemen. Positieve en negatieve
feedback zijn van belang en hebben invloed op gevoelens en gedrag van mensen.
Het gaan bij identiteit om het aannemen van waarden, principes en maatschappelijke rollen,
om de zogenoemde ‘eigen stijl’. In de persoonlijke identiteit worden ervaringen uit het
verleden, de eisen die de maatschappij stelt en toekomstverwachtingen tot een
samenhangend geheel gevormd.
Adolescentieà de fase die begint met de puberteit en eindigt met volwassenheid.