Geosystems
Hoofdstuk 8
Water heeft met het vermogen om warmte op te nemen en vrij te laten een belangrijke rol in vele
atmosferische processen. Het weer is de korte termijn conditie van de atmosfeer. Omstandigheden
die bijdragen aan het weer zijn temperatuur, luchtdruk, relatieve luchtvochtigheid, windsnelheid en
windrichting. Ook seizoensgebonden factoren spelen mee, zoals de daglengte en hoek van de zon op
het oppervlak.
Meteorologie = De wetenschap van de atmosfeer de fysische kenmerken en bewegingen van de
atmosfeer.
Weer-gerelateerde vernieling/verwoesting zorgt voor miljoenen euro’s aan schade. Sinds 1975 zijn
de kosten hiervan met 500% gestegen. Deze kosten voor de schade komen voornamelijk door
uitdroging, overstromingen, hagelbuien, tornado’s, tropische stormen, stormvloeden,
sneeuwstormen, ijsstormen en bosbranden.
Luchtmassa’s = Een onderscheidende deel van lucht over een bepaald gebied boven het
aardoppervlak. Het effect van het oppervlakte van de locatie op de lucht creëert een homogene mix
van temperatuur, vochtigheid en stabiliteit, die zich uitbreidt tot de onderste laag van de atmosfeer.
De verschillende luchtdelen boven het aardoppervlak werken op elkaar in en vormen zo het
weersysteem op aarde.
Luchtdelen zijn onder te verdelen door te kijken naar luchtvochtigheid en temperatuur:
M = Maritiem (nat)
C = Continentaal (droog)
A = Arctisch
P = Polair
T = Tropische
E = Equatoriaal
AA = Antarctisch
Hoe langer een luchtmassa stil hangt boven een regio, hoe duidelijker de fysieke kenmerken ervan
worden. Met de beweging van een luchtmassa veranderen de eigenschappen ervan langzaam naar
de eigenschappen van het oppervlak eronder.
Wanneer een luchtmassa wordt gelift, koelt het adiabatisch door expansie. Wanneer het koelen het
dauwpunt temperatuur bereikt, condenseert de vochtigheid en vormt het een wolk met wellicht
neerslag. Er zijn vier vormen van het liften van lucht:
1. Convergent liften Lucht stroomt naar een gebied van lage druk
2. Convectioneel liften Lucht voor gestimuleerd door lokale oppervlakte warmte
3. Orografisch liften Lucht wordt over een barrière geforceerd, bijvoorbeeld een gebergte
4. Frontaal liften Lucht wordt omhoog gestuurd tegen een andere luchtmassa aan
Geheel langs de regio van de evenaar stroomt lucht van verschillende kanten naar het
lagedrukgebied, waar het convergeert en de intertropische convergentie zone (ITCZ).