ProActive Nursing: zorgthema 12: Bewegingsapparaat
Bewegingsapparaat: het geheel van botten, gewrichten, spieren en pezen. Bewegingen worden via
de perifere zenuwen aangestuurd door het centrale zenuw stelsel.
Afferente banen: lopen van de spier af naar het CZS toe
Efferente banen: lopen van het CZS af naar de spier toe
1. Klinische aandachtspunten, belangrijk om te weten.
1.1 Aansturing
Motorische signalen vertrekken uit de motorische cortex -> cerebellum -> thalamus -> hersenstam ->
ruggenmerg.
Motorische cortex: hieruit komen de motorische signalen en gaan naar de hersenstam, en het
ruggenmerg. Verdeeld in een linker- en rechterhelft.
Cerebellum: coördinatie van het motorische proces, vooral de fijne, snelle en nauwkeurige motoriek.
Thalamus: rondom de thalamus zijn basale ganglia aanwezig. Deze zijn betrokken bij het controleren
van bewegingen, motivatie en beloning.
Hersenstam: in de medulla, verbinding tussen hersenstam en ruggenmerg, worden de signalen uit de
hersenen naar de skeletspieren gestuurd.
Ook belangrijk voor vitale functies (temp, hartslag, ademhaling en bloeddruk). Ook van belang voor
het slaapritme, huilen, plassen, kauwen en veranderen van pupilgrootte.
Piramidekruising: een onderdeel van het verlengde merg. Belangrijk schakelcentrale tussen
ruggenmerg en hersenen. Hierdoor reageert een spier aan de rechterkant op een signaal verstuurd
door het linkerdeel van de motorische cortex.
Ruggenmerg: een streng van zenuwweefsel, gelegen binnen het wervelkanaal. Het ruggenmerg
brengt het contact tussen de hersenen en de rest van het lichaam tot stand.
Perifere zenuwen, synaps: als de synaps wordt geprikkeld, komt er acetylcholine vrij, dat de
eindplaat prikkelt waarop spiercontractie volgt. Nadien zorgt acetylcholinesterase ervoor dat
acetylcholine wordt afgebroken. Dit geeft het afwisselend aan- en ontspannen.
1.2 Spieren
Skeletspieren: betrokken bij het willekeurig bewegen en de houdings- en bewegingsreflexen. Via
pezen verbonden met de botten en regelen door samentrekken of ontspannen de stand van
gewrichten.
Antagonisten: twee spieren aan een gewricht die het bot in tegengestelde richting laten bewegen.
Tonus: de spierspanning, de mate waarin een spier gespannen is, de kracht die de spier uitoefent
tussen de twee aanhechtingspunten van de spier.
Spiertonus: de kracht die de spier levert tussen de twee aanhechtingspunten in rust.
Spierkracht: de kracht van de spieren, niet bij iedereen gelijk, valt te trainen.