SAMENVATTING SOCIOLOGIE JAAR 1 VU
Hoorcollege 1:
sociologie = bronwetenschap van de criminologie
→ theorieën, onderzoeksmethoden en wetenschappers van criminologie komen uit
sociologie
→ criminologie is een maatschappelijk probleem, dus ALTIJD een sociologisch element
criminaliteit
→ criminologie = een object wetenschap, criminaliteit (object) is de verbindende factor, om
dat te begrijpen maken we gebruik van andere wetenschappen
sociologie = systematisch onderzoek van de menselijke samenleving
sociologische verbeeldingskracht (sociological imagination) → Wright Mills: met je
sociologische verbeeldingskracht lukt het om persoonlijke problemen te transformeren tot
maatschappelijke vraagstukken, zoals armoede, criminaliteit, verslaving.
Hij stelde ook dat de tijd waarin je leeft van invloed is op je biografie (bijv. door corona,
technologie, klimaatcrisis).
Hij zei ook ‘sociology als mythejager’: dat iets als normaal of gewoon wordt gezien, zegt niet
dat dat niet anders kan (mannen hadden vroeger als enige macht, is nu heel anders).
- het algemene in het bijzondere
→ algemene patronen ontdekken in specifieke gevallen
→ bijv. zelfdoding studie Dürkheim
- hoger zelfdodingscijfer onder mannen, protestanten, ongehuwden en
welvarenden: hij zocht daar een verklaring voor. De groepen bleken
minder sociale banden/sociale integratie te hebben (dus eenzamer).
- het ongewone in het bekende
→ ter discussie stellen van wat wij als normaal beschouwen
→ het zien van de invloed van sociale structuren op individuen, bijv.
studiekeuze (voelt als individuele keuze, maar door allerlei factoren
beïnvloed, zoals grote hoeveelheid criminaliteit series op streamingdiensten)
opkomst van de sociologie:
- eind 19e eeuw komt het op, in Nederland later.
- Nederland:
- in eerst instantie vooral juristen, economen, georgraden
- rond 1900 zelfstandige discipline (wetenschap)
- Bonger (1922) eerste hoogleraar sociologie
- invloed grote sociale veranderingen en processen:
- industrialisering (nieuwe technologische ontdekkingen)
- urbanisatie (groei van steden)
- democratisering (politieke veranderingen)
- denken over de samenleving is veel ouder → klassieke filosofen China, Griekenland,
maar nieuw dat het empirisch werd.
- Comte: ‘sociologie’ (1838)
- ontwikkeling in 3 fasen
- theologische fase (tot 1350) → nadenken over de samenleving als
Gods wil, het is wat het is, God heeft het zo gemaakt.
, - metafysische fase (14e-15e eeuw) → samenleving toegeschreven
aan natuurlijke manier, hoe gaat het in de natuur, dit wordt op het
sociale gelegd, geen ruimte voor een sociologische wetenschap.
- wetenschappelijke fase (vanaf eind 15e eeuw)
→ opkomst positivisme = inzicht verwerven obv
wetenschappelijk onderzoek.
- historische context
- renaissance (15e en 15e eeuw
- ruimte voor empirische wetenschap
- reformatie (16e eeuw)
- ruimte voor het individu
- verlichting (17e en 18e eeuw)
- vooruitgangsdenken
- modernisering = proces van sociale veranderingen, in gang gezet door de
industrialisering.
- veranderingen:
- verdwijnen kleine traditionele gemeenschappen
- uitbreiding individuele keuzemogelijkheden
- oriëntatie op toekomst (niet meer alles baseren op tradities en
verleden) en groeiend tijdsbesef (tijd wordt steeds belangrijker, we
spreken tijdstippen af en houden ons daaraan)
- grotere sociale diversiteit (niet meer iedereen leidt hetzelfde leven)
Grote denkers (hebben allemaal nagedacht over de modernisering)
- Tönnies: orde in de samenleving, sociale cohesie (Gemeinschaft → hechte lokale
gemeenschappen, en Gesellschaft → mensen zijn vreemden voor elkaar, in grote
wereld waar individualisme centraal staat)
- Durkheim: orde in de samenleving, sociale cohesie (mechanische solidariteit (zelfde
als gemeinschaft) → organische solidariteit (wederzijdse afhankelijkheid, want
mensen krijgen meer gespecialiseerde banen) → zag de overgang positiever in als
Tönnies.
- Weber: rationalisering, verdwijnen van tradities, de moderne wereld is ‘onttoverd’ →
de dingen waar men vroeger vanuit ging dat ze waar waren, werden nu met het
verstand gediscussieerd.
- Marx: kapitalisme → individuele belang, winst maken, veel ongelijkheid.
- Simmel: urbanisering
*Denken over de samenleving verandert met de samenleving mee: sociale veranderingen
als katalysator voor sociologische ontwikkelingen.
*4 blanke mannen, maatschappelijke situatie gereflecteerd in de wetenschap
Lang weinig oog voor bijdrage minderheden:
- mensen die zich hier wel voor inzetten:
- Martineau, Addams, Du Bois, Barnett (feminisme/gelijke
rechten/afro-amerikanen)
Hoofdvragen van de sociologie
1. sociale (wan)orde [Durkheim]
→ wat houdt de samenleving bij elkaar?
, 2. sociale (on)gelijkheid [Marx]
→ hoe worden schaarde en begeerde zaken verdeeld in de samenleving?
3. proces van rationalisering [Weber]
→ waarom voltrekken rationaliseringsprocessen zich in verschillende mate in
verschillende samenlevingen?
4. identiteit en interactie [Simmel] (staat niet in boek)
→ hoe beinvloeden maatschappelijk verhoudigngen de identiteit van
Individuen en groepen?
Analyseniveaus:
1. macro
- focus op samenleving als geheel
- totaalbeeld van sociale structuren in de samenleving
2. meso
- focus op middelgrote analyse eenheden
- groepen
3. micro
- focus op individuen
- interactie
Theoretische benadering/perspectief/paradigma
- fundamenteel beeld van de samenleving
- richtsnoer voor theorie en onderzoek
- daarbinnen: allemaal theorieën
Theorie = stelsel van uitspraken die met elkaar samenhangen
- verklaart de sociale werkelijkheid
- toetsbaar dmv onderzoek
Sociologische perspectieven:
→ verschillende mens- en maatschappijbeelden aan ten grondslag
1. structureel functionalisme (macroniveau)
- samenleving wordt gezien als complex geheel, waarbinnen alle onderdelen
een functie hebben voor het voortbestaan van die samenleving
- nadruk op solidariteit en stabiliteit
- focus op:
- sociale structuur → stabiele gedragspatronen
- sociale functies
- hoofdpersonen:
- Compte, Durkheim, Spencer, Parsons
- Merton: (straintheorie)
- manifeste functie: onderkend & beoogd gevolg (doel)
→ [vb werk: geld]
- latente functie: niet-onderkend & onbedoeld gevolg
→ [vb werk: sociale contacten]
- sociale disfunctie: sociaal patroon dat functioneren van de
samenleving verstoort. Functioneel voor een onderdeel
(bepaalde groepen), maar niet voor de hele samenleving
, → [vb werk: vergroten sociale ongelijkheid, want verschillende
inkomens]
- maatschappijbeeld = consensus → hele samenleving denkt zelfde over goed
en fout etc. geen afwijkende meningen.
- kritiek: conservatief (verzetten tegen veranderingen), geen oog voor
conflicten, gebruik van algemene categorieën.
2. conflictbenadering (macroniveau)
- samenleving wordt gezien als constant strijdtoneel, groepen zijn altijd in
conflict.
- conflicten zorgen voor ongelijkheid (bijv. machtsonderdrukking, etc.)
- hoofdpersonen:
- Marx, Engels, Chambliss, Dahrendorf
- activistische wetenschap: doel = verbetering aanbrengen in de problemen die
gezien worden. Sociale werkelijkheid veranderen.
- focus op:
- ongelijkheid
- dominante en ondergeschikte groepen
- sekseconflict en rassenconflict → zijn voorbeelden van de conflictbenadering.
- maatschappijbeeld = conflict
- kritiek: weinig oog voor eenheid/consensus binnen samenleving, gebrek aan
wetenschappelijke objectiviteit en gebruik van algemene categorieën.
3. symbolische interactionisme (microniveau)
- samenleving wordt gezien als een resultaat van interacties
- werkelijkheid wordt gecreëerd: (staat niet vast, voor iedereen anders)
- door interpretatie en definitie van de situatie
- binnen sociale interacties
- hoofdpersonen:
- Weber, Simmel, Mead, Goffman
- samenleving = een proces (staat niet vast, verschil met de theorien
hierboven)
- focus op: betekenis geven door individuen (niet objectief, maar hoe beleef je
het als persoon?), wordt veel gebruikgemaakt van symbolen.
- maatschappijbeeld = interactie (samenleving verandert steeds, dus niet OF
conflict OF consensus, maar verschilt per situatie waar je in zit en hoe je het
interpreteert)
- kritiek: weinig oog voor structurele context op samenlevingsniveau (macro),
weinig ook voor langdurige structuren
4. rationele keuzebenadering (micro/macroniveau)
- samenleving is opgebouwd uit rationeel handelende actoren
- verschil met andere 3: mensbeeld ipv maatschappijbeeld!!!
- samenleving is het resultaat van nutsmaximalisatie door individuen
- van oorsprong economische benadering: mensen zijn gericht op het hoogste
genot en de laagste kosten: kosten-baten afweging
- focus op:
- afwegingen van mensen
- ruilrelaties → je doet iets voor een ander, omdat je d’r iets voor terug
krijgt, zo kan de samenleving bestaan.
- hoofdpersonen