100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Werkgroepen en jurisprudentie staatsrecht semester II €3,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Werkgroepen en jurisprudentie staatsrecht semester II

 52 keer bekeken  5 keer verkocht

Bevat alle werkgroepen van semester II en alle verplichte jurisprudentie van semester II uitgewerkt. Er missen een paar opdrachten: actualiteit week 16, opdracht week 19, actualiteit week 21 en actualiteit week 23.

Voorbeeld 8 van de 62  pagina's

  • Onbekend
  • 20 mei 2019
  • 62
  • 2018/2019
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (31)
avatar-seller
marevisser
Werkgroepen staatsrecht
semester II
Werkgroep 14 t/m 18: rechtspraak
Werkgroep 19 t/m 25: grondrechten


Mist: actualiteit werkgroep 16, opdracht werkgroep 19, actualiteit werkgroep 21 en
actualiteit werkgroep 23

,Werkgroep 14: rechtspraak, rechterlijke organisatie
Werkgroepopdrachten
Voorbereidingsvragen
1. Breng de leer van de machtenscheiding in verband met de begrippen checks and
balances en de organisatorische en functionele scheiding van de rechterlijke macht.
De machtenscheiding wordt gekenmerkt door drie gelijkwaardige, afzonderlijke en
onafhankelijke ambten die de drie belangrijkste overheidsfuncties in het centrale
overheidsverband uitoefenen (bestuur, wetgeving en rechtspraak). De
machtenscheiding is niet absoluut. Dit betekent dat de machten elkaar controleren
door middel van checks and balances. Een voorbeeld hiervan is de voordracht van
potentiële leden van de Hoge Raad door de staten generaal (art. 118 lid 1 Gw).
De organisatorische en functionele scheiding van de rechterlijke macht houdt in dat
de rechterlijke macht qua organisatie niet geheel onafhankelijk is van de andere
machten. De organisatorische kant ziet op het instellen van de ambten, wie benoemd
en ontslaat de ambtenaren, die is de financiering geregeld, etc.
- Bij wet worden de gerechten vastgesteld (art. 116 lid 1 Gw).
- De rechterlijke macht wordt gefinancierd uit de begroting van het ministerie van
Justitie en Veiligheid.
- De minister van Justitie staat boven de Raad van de Rechtspraak.
Functioneel staat de rechterlijke macht wel geheel los van de andere
overheidsambten. Het bestuur en de wetgever kunnen niet in een geschil direct
rechters beïnvloeden. De functionele kant van de rechtspraak is het oplossen van een
geschil. De wetgever en bestuur hebben dus daar geen invloed op (art. 112 en 113
Gw).
Hoewel de administratieve rechter niet onder de rechterlijke macht valt (ingevolge
art. 2 Wet RO) moet ook deze rechter (de ABRvS, CBb en CRvB) onafhankelijk zijn
ingevolge art. 6 EVRM.
2. Wat houdt de functie rechtspraak in? Gebruik bij uw antwoord waar passend artikel
6 EVRM, artikel 11 en 12 Wet AB en jurisprudentie.
Rechtspraak is in essentie een concrete beslissing in een geschil over burgerlijke
rechten en schuldvorderingen, geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen
zijn ontstaan en de berechting van strafbare feiten (art. 12 Wet AB, art. 112 en 113
Gw, de rechter maakt dus geen algemene regels maar beslist in concrete gevallen)
door een overheidsambt dat daarbij de feiten vaststelt in een met bijzondere
waarborgen omklede rechtsgang (art. 6 EVRM) en op grond van
rechtmatigheidscriteria (art. 11 Wet AB, afbakening door de wetgever, die bepaald
wat billijk is) een bindend oordeel uitspreekt.
3. In het arrest Benthem oordeelt het EHRM dat noch de Kroon, noch de toenmalige
Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State voldoet aan de eisen van
artikel 6 EVRM. Welk aspect of kenmerk mankeert bij de Kroon, waardoor deze niet
kan worden aangemerkt als rechterlijke instantie? En welk aspect of kenmerk
mankeert bij de Afdeling geschillen van bestuur, waardoor deze niet kan worden
aangemerkt als rechterlijke instantie?

, De Kroon voldeed niet aan de eisen die art. 6 EVRM stelt. Dit omdat de kroon niet
onafhankelijk en onpartijdig is (r.o. 43) maar een politiek orgaan is. De Raad van State
voldeed ook niet omdat het advies van de Raad van State aan de Kroon niet bindend
is (r.o. 40).
4. Wat is het verschil tussen objectieve en subjectieve onpartijdigheid? Bespreek de
objectieve onpartijdigheid onder meer aan de hand van de
arresten Kleyn en Hauschildt. Geef aan voor elk van deze twee zaken wat er volgens
klager mis is en of het EHRM oordeelt dat er wel of geen sprake is van een schending
van het beginsel van onpartijdigheid.
Subjectieve onpartijdigheid heeft betrekking op de persoonlijke instelling en
overtuiging van een individuele rechter in een bepaalde zaak. De objectieve
onpartijdigheid houdt in dat de rechter/rechterlijke instantie als geheel voldoende
waarborgen moet bieden om bij partijen elke gerechtvaardigde twijfel aan
onpartijdigheid uit te sluiten, ongeacht of er daadwerkelijk sprake is van
vooringenomenheid.
- EHRM Hauschildt: volgens klager was er geen sprake van objectieve
onpartijdigheid omdat de rechter die zijn vaak op zitting behandelde eerder in het
verloop van de zaak al bij de zaak betrokken was geweest. Het EHRM oordeelde
dat dit in beginsel geen probleem hoeft te zijn tenzij er bijzondere
omstandigheden zijn. Hiervan was in casu sprake omdat de rechter de Deense
variant van voorlopige hechtenis had uitgesproken en hierbij had bepaald dat de
verdenkingen jegens verwachte gegrond waren.
- EHRM Kleyn: volgens de klager was de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van
State niet objectief onpartijdig omdat de Raad van State advies had uitgebracht in
het wetgevingsproces van de wet waartegen klager in beroep ging. Volgens het
EHRM hoeft dit niet perse een probleem te zijn, en in casu was het ook geen
probleem, tenzij er sprake is van eenzelfde zaal of eenzelfde beslissing.
5. De begrippen wraking en verschoning zien op de (on)partijdigheid van de rechter. Leg
uit wat het verschil is tussen wraking en verschoning. Bespreek de begrippen en
noem ook de desbetreffende wetsbepalingen.
Wraking is een procedure bij de rechtbank die bedoeld is om de objectiviteit van een
rechter te beoordelen. Wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat een rechter
vooringenomen is kan degene die daar een nadeel van denkt te kunnen ondervinden
een verzoek tot wraking indienen.
Verschoning is een bevoegdheid van de rechter die, wanneer hij voorziet dat zijn
onpartijdigheid in het geding komt, een verzoek kan doen om zich te mogen
verschonen. Dit is dus eigenlijk het omgekeerde van wraking.
Het toetsingskader van wraking en verschoning is hetzelfde. Een verschoningsverzoek
of wrakingsverzoek wordt toegewezen op grond van ‘feiten of omstandigheden
waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden’. Dit ziet dus
allemaal op de objectieve onpartijdigheid.
Verschoning en wraking is geregeld in art. 512 t/m 158 Sv, art. 36 t/m 41 Rv en art.
8:15 t/m 8:20 Awb.

Opdracht
Hoogleraar migratierecht Ulli Jessurun d’Oliveira heeft enige tijd geleden aangifte gedaan
tegen de Hoge Raad wegens het schenden van het geheim van de raadkamer. Het komt

,geregeld voor dat rechters van de Hoge Raad reservisten toelaten tot het proces van
raadkameren. Reservisten zijn personen die lid zijn van de Hoge Raad, maar niet als rechter
betrokken zijn bij een bepaalde zaak. Door deelname van deze reservisten aan de
beraadslaging, zou het geheim van de raadkamer geschonden worden. Het Openbaar
Ministerie heeft echter besloten de zaak te seponeren: het achtte creëren van
rechtseenheid, wat zou ontstaan door reservisten toe te laten tot de raadkamer, zwaarder
wegen dan het geheim van de raadkamer.
De heer Jebbink was vorig jaar als advocaat betrokken bij een zaak die in cassatie voorlag bij
de Hoge Raad en vroeg daarom aan de desbetreffende rechters van de Hoge Raad of ook
reservisten zouden deelnemen aan de beraadslaging van zijn zaak. De Hoge Raad gaf aan
daarover geen uitspraken te willen doen. Hierom besloot de heer Jebbink een
wrakingsverzoek in te dienen. Volgens hem is deze handelswijze onder meer in strijd met
artikel 75 van de Wet op de rechterlijke organisatie en leidt dat mogelijk tot oneigenlijke
beïnvloeding en daarmee tot partijdigheid. Voor meer informatie over de beweegredenen
van Jebbink om de Hoge Raad te wraken, kunt u het wrakingsverzoek via de volgende link
inzien:
https://www.njb.nl/Uploads/2018/10/Wrakingsverzoek.pdf .

Stel, u bent lid van de wrakingskamer die over dit wrakingsverzoek dient te oordelen: wijst u
het wrakingsverzoek wel of niet toe en om welke redenen?

Ik ga er voor deze opdracht vanuit dat de reservisten horen bij de desbetreffende Kamer van
de Hoge Raad. In dat geval vind ik dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. Uit art.
75 Wet RO blijkt dat de Hoge Raad zelf de bezetting van de kamers bepaald en bepaald wie
welke zaak doet. Dit wordt in de collegevergadering besloten. Het mee laten kijken is niet in
strijd met art. 75 Wet RO omdat lid 2 alleen bepaald dat vijf leden van de kamer de zaak
behandelen en beslissen. Dit sluit niet uit dat er geen raad mag worden gevraagd aan andere
rechters van dezelfde kamer van de Hoge Raad.

Actualiteit
Lees het artikel [Geschillen als handelswaar: Over cliffhangers en e-court-soap] uit de Ars
Aequi van november 2018. Geef aan of het vellen van een oordeel over een zaak door een
in dit artikel beschreven ‘robotrechter’ in uw ogen voldoet aan de functie rechtspraak.
Definitie van rechtspraak:
 Rechtspraak is in essentie een concrete beslissing van een geschil of berechting
van een strafbaar feit door een overheidsambt dat daarbij de feiten vaststelt in
een met bijzondere waarborgen omklede rechtsgang en op grond van
rechtmatigheidscriteria een bindend oordeel uitspreekt.
Duidelijk mag zijn dat e-court niet aan deze definitie voldoet. Het is een programma
opgezet door een commercieel bedrijf dat geen openheid geeft in de manier waarop
beslissingen worden gemaakt. Er is geen sprake van een met waarborgen omklede
rechtsgang omdat e-court alle schijn erop tegen heeft niet objectief onpartijdig te zijn. Ze
is namelijk afhankelijk van alle contracten met firma’s die incassozaken aanstellen bij e-
court. Er is ook geen sprake van een overheidsambt en geen concrete beslissing omdat
een uitspraak wordt gebruikt om een hele buts zaken af te handelen.

,Jurisprudentie
EHRM Benthem (p. 168 AA)
Art. 6 lid 1 EVRM, toegang tot rechter
Feiten: Benthem had een garage. Hij had een vergunning gekregen van de gemeente. De
inspecteur van de gemeente zegt later dat deze moet worden ingetrokken, omdat het een
gevaar zou opleveren voor de huizen die om het tankstation stonden. De inspecteur gaat in
administratief beroep op de Kroon tegen de vergunning. De Afdeling geschillen van de Raad
van State brengt advies uit aan de Kroon, de Kroon bepaalt dan dat de vergunning wordt
ingetrokken. Hij gaat naar het EHRM, klaagt o.a. dat hij geen toegang had tot een
onafhankelijke rechter.
EHRM:
 Is er een civil right: art. 6 EVRM geldt niet voor alle geschillen, alleen bij burgerlijke
rechten of geschillen of een criminal charge. Het EVRM is dus opgesteld voor civiel-
en strafrecht. Maar, het bestuursrecht dat later opkomt heeft ook grote invloed op
bijv. het eigendomsrecht. Het EHRM gaat dus eerst kijken of er sprake is van een civil
right, en komt tot de conclusie dat die vergunning zo belangrijk is voor het bedrijf van
Benthem dat er sprake is van civil right is (r.o. 34 – 36).
 Wordt voldaan aan art. 6 EVRM: art. 6 EVRM garandeert toegang tot de rechter bij de
vaststelling van burgerlijke rechten en plichten en bij strafvervolging. Het EHRM geeft
een autonome uitleg aan de invulling van deze begrippen, waardoor een
bestuursrechtelijke beschikking ook hieronder kan vallen. Ingevolge hiervan kon het
administratief Kroonberoep in Nederland niet worden aangemerkt als een gerecht in
de zin van ar. 6 EVRM. Dit omdat de Kroon (die besloot) niet onpartijdig en
onafhankelijk was (vereisten die volgen uit art. 6 EVRM) en de Raad van State (wel
onpartijdig) slechts advies gaf wat niet bindend was. (R.o. 40 – 43).

EHRM Hauschildt (p. 215 AA)
Art. 6 lid 1 EVRM, objectieve onpartijdigheid
Feiten: iemand had een onderneming en werd vervolgd omdat hij bepaalde belastingwetten
zou hebben overtreden. Eerst werd hij in voorlopige hechtenis gezet en daarna werd zijn
zaak door diezelfde rechter behandeld.
EHRM: de objectieve onpartijdigheid vereist dat de rechter voldoende waarborgen biedt om
bij de partijen elke gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid uit te sluiten. Deze
onpartijdigheid kan ter discussie komen te staan als de rechter al eerder betrokken is
geweest bij de zaak. Maar de eerdere bemoeienis op zichzelf is niet genoeg om partijdigheid
aan te nemen. Wel kunnen bijzondere omstandigheden spelen, bijvoorbeeld als de rechter
een oordeel heeft gevormd over de gegrondheid van de verdenking tegen de gedachte (bijv.
bij voorlopige hechtenis). Zie r.o. 48 – 52.

EHRM Kleyn (p. 401 AA)
Art. 6 lid 1 EVRM, objectieve onpartijdigheid en Raad van State
Feiten: een wetsvoorstel werd gewijzigd, de Raad van State had twee keer advies gegeven.
Er werd beroep ingesteld hiertegen. De kamer die beoordeelde over dit beroep bevatte een
raadslid die ook had geadviseerd over het wetsvoorstel.
EHRM: vraag is of de gecombineerde adviserende en rechtsprekende rol van de Raad van
State ervoor kan zorgen dat er strijd is met art. 6 EVRM, omdat wanneer de RvS heeft

,geadviseerd over een wetsvoorstel en hier later een geschil over is, ze niet meer onpartijdig
kunnen rechtspreken. Uit EHRM Kleyn komt naar voren dat de gecombineerde rol geen
probleem is, tenzij er sprake is van ‘eenzelfde zaak of eenzelfde beslissing’. In dat geval moet
een staatsraad die heeft meegewerkt aan het advies zich verschonen in de rechtsprekende
kamer.

Aantekeningen
Kenmerken functie rechtspraak
1. Beslissing in concreet rechtsgeschil/over strafvervolging (art. 112 en 113 Gw)
2. Definitief (EHRM Benthem)
3. Bindend
4. Onafhankelijk (van andere staatsmachten) (art. 112 en 113 Gw, art. 2 Wet RO)
5. Onpartijdig (neutraliteit tegens procespartijen/vooringenomenheid)
6. O.g.v. het recht, rechtsregels, rechtmatigheidscriteria (art. 12 Wet AB)

,Werkgroep 15: de onafhankelijkheid van de rechter, de
bestuursstructuur van de rechterlijke macht en het
openbaar ministerie

Werkgroepopdrachten
Voorbereidingsvragen
1. Wat houdt rechterlijke onafhankelijkheid in? Bespreek de drie verschillende vormen
van rechterlijke onafhankelijkheid. Bespreek deze vormen onder meer aan de hand
van het arrest Yakiş vs. Turkey.
- Persoonlijke/rechtspositionele onafhankelijkheid: wordt o.a. geregeld in art. 117
lid 1, 3 en 4 en art. 116 lid 4 Gw. Dit zijn bijzondere rechtspositionele waarborgen
voor overheidsrechters die indirecte beïnvloeding van de andere staatsmachten
moeten voorkomen.
- Zakelijke/functionele onafhankelijkheid: dit berust op art. 6 EVRM en de wet. De
rechter heeft beslissingsvrijheid tegenover de ambten van de wetgevende en
uitvoerende macht. Het EHRM omschrijft dit in Yakis v. Turkey als (1) ‘safeguards
against outside pressures’ en (2) ‘an appearance of independence (justice must
also be seen to be done)’. De Wet RO regelt dit in art. 23, 24, 96 en 109 (er mag
bemoeienis zijn bij de bedrijfsvoering en rechtseenheid, maar dit is alleen t.a.v.
categorieën van zaken en niet t.a.v. een specifiek geschil.
- De institutionele onafhankelijkheid: deze is vooral in de doctrine ontwikkeld en
staat in verband met de machtenscheiding. De institutionele onafhankelijkheid is
vooral terug te vinden in de onverenigbaarheid van functies/incompatibiliteiten.
Dit is in Nederland niet strikt doorgevoerd, in art. 57 Gw staat bijv. niet dat je niet
tegelijkertijd lid van de Staten-Generaal kan zijn en rechter. Maar in de praktijk
leggen rechters meestal hun functie neer als ze de Staten-Generaal in gaan.
In EHRM Yakis v. Turkey beschrijft het EHRM hoe moet worden gekeken naar de
rechterlijke onafhankelijkheid. Deze moet worden beoordeeld aan de manier waarop
leden worden benoemd, de ambtsperiode, het bestaat van bescherming tegen druk
van buitenaf en de vraag of het gerecht de indruk van onafhankelijkheid opwekt (r.o.
36). Volgens het EHRM hoeft een rechter ook niet perse voor het leven worden
benoemd, dit mag best voor een bepaalde tijd zijn. Deze termijn moet wel
onafhankelijk worden beslist en niet aan te passen zijn.
2. Beschrijf de huidige bestuursstructuur van de rechterlijke macht en de kritiek die
daarop mogelijk is. Neem in uw antwoord mee de verhouding tussen de
gerechtsbesturen, Raad voor de rechtspraak en de minister van Justitie en Veiligheid.
Illustreer daarnaast aan de hand van de relevante voorschriften uit de Wet RO dat de
gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak in een gezagsverhouding staan tot
de minister van Justitie.
Er is een bestuur van een gerecht dat is samengesteld uit een voorzitter, een
rechterlijk lid en een niet rechterlijk lid (art. 15 lid 1 Wet RO). Het bestuur is belast
met de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van het gerecht (art.
23 Wet RO). Het bestuur kan op het punt van bedrijfsvoering aan alle ambtenaren

, (ook rechterlijke) algemene en bijzondere aanwijzingen geven (art. 24 Wet RO). Het
bestuur wordt voor 6 jaar bij koninklijk besluit benoemd. Dit kan eventueel met drie
jaar verlengd worden. De taak van het bestuur staat verder omschreven in art. 23 en
24 Wet RO.
De Raad voor de Rechtspraak is belast met het toekennen van de budgetten aan de
afzonderlijke gerechten (art. 97 Wet RO). De besturen hebben een
verantwoordingsplicht jegens de raad (art. 36 Wet RO). De Raad van de Rechtspraak
kan verder aanwijzingen geven aan gerechtsbesturen (art. 37 Wet RO) besluiten
vernietigen van gerechtsbesturen (art. 92 en 93 Wet RO). De Raad voor de Recht
wordt benoemd voor 6 jaar (art. 84 Wet RO) bij koninklijk besluit op voordracht van
de minister van justitie. Dit kan eventueel met drie jaar verlengd worden. De taak
staat verder omschreven in art. 91 Wet RO.
De minister oefent weer via de Raad zeggenschap uit over de besturen. Hij kan
besluiten van de Raad aan de regering voordragen voor vernietiging (art. 106 Wet
RO) en beschikt over aanwijsbevoegdheid jegens de Raad (art. 93 Wet RO). Omdat de
minister aanwijzingen kan geven aan de Raad en de Raad weer aan de
gerechtsbesturen staan deze drie in een hiërarchische gezagsverhouding met elkaar.
Op grond art. 38 en 107 Wet RO is de minister bevoegd tot schorsing en ontslag.
3. Welke positie neemt het openbaar ministerie in de rechterlijke organisatie in?
Bespreek daarbij of de officier van justitie een rechterlijk ambtenaar is, het openbaar
ministerie onder het gezag van de minister van Justitie en Veiligheid valt en of de
norm van onafhankelijkheid ook geldt voor de officier van justitie.
Het openbaar ministerie wordt geregeld in art. 124 e.v. Wet RO. Het is geen ambt dat
met rechtspraak is belast maar een ambt van de rechterlijke macht dat is belast met
de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Art. 127 Wet RO bepaald dat de
ambtenaren van het OM verplicht zijn om algemene en bijzondere aanwijzingen van
de minister van Justitie en Veiligheid op te volgen. Het OM is een bestuursambt.
Omdat het OM geen gerecht is in de zin van de Gw en geen ‘tribunal’ in de zin van
het EVRM is geldt de norm van onafhankelijkheid niet voor een officier.

Opdracht
In 2018 werd een wet aangenomen waardoor de verschillende disciplinaire maatregelen die
tegen een rechter genomen kunnen worden, worden uitgebreid. Zie Stb. 2018, 298.
Geopperd wordt dat deze maatregelen in strijd zouden zijn met een aantal bepalingen uit de
Grondwet. Met welke bepalingen zijn deze maatregelen denkt u mogelijk in strijd, en wat is
de redenatie daarachter?
De regeling van toezicht op rechters is gebaseerd op art. 116 lid 4 en art. 117 lid 3 Gw. Het
toezicht vindt plaats door de leden van de rechterlijke macht zelf, behorende tot een tot de
rechterlijke macht behorend gerecht. Hoofdstuk 6a Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren (Wrra) bevat de wettelijke bepalingen waar art. 117 en 117 Gw naar verwijzen.
In de nieuwe Wrra zijn er allemaal sancties bijgekomen en met name art. 46ca lid 5 Wrra is
problematisch. De functionele autoriteit wordt belast met het toezicht op de naleving van
eventuele maatregelen. Dit is het gerechtsbestuur. In het gerechtsbestuur zitten ook leden
die niet met rechtspraak zijn belast. Hiermee is de regeling van disciplinaire maatregelen niet
meer een louter interne aangelegenheid binnen de rechterlijke macht.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper marevisser. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 53920 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,49  5x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd