Economie samenvatting ‘’arbeid’’
Hoofdstuk 1.
Allereerst; wat betekent arbeid eigenlijk? Onder arbeid verstaan we alle mogelijke prestaties die een
bijdrage leveren aan het voorbrengen van producten. Het gaat alleen betaald werk, en de prijs van
arbeid heet loon.
Je kunt de arbeidsmarkt verdelen in de aanbieders van arbeid en de vragers naar arbeid:
Aanbod van arbeid Vraag naar arbeid (= werkgelegenheid!!)
Beroepsbevolking (=iedereen tussen de Bedrijven
18-67 jaar oud die wil, kan én mag
werken)
Werkenden: zij bieden zich nog wel Overheid
dagelijks aan, maar zij hebben al wel
een vrager gevonden.
Werklozen: ze bieden zich immers wel Vacatures: het is de onvervulde vraag
aan op de arbeidsmarkt, maar vinden naar arbeid.
geen vragers tegenover zich.
Zelfstandigen
Veruit de meeste mensen zijn in dienst van een werkgever. Het merendeel van de werknemers heeft
een contract voor onbepaalde tijd, een zogenaamd vast contract. een werknemer met een vast
contract kan niet zomaar ontslagen worden. Een groeiend aantal werknemers werkt zonder vast
contract; zij werken bijv. via een uitzendbureau. Dan kunnen ze op elk moment hun baan verliezen.
Wordt er gewerkt met een tijdelijk contract, dan hoeft de werkgever deze niet te verlengen als het
afloopt; de werknemer wordt dan ontslagen.
Werknemers zonder een vast contract noemen we werknemers met een flexibel contract. De
werknemers die niet in loondienst zijn, noemen we zelfstandigen. Deze groep kan worden verdeeld
in zelfstandigen met personeel (zmp’ers) en de groep zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
Maar niet iedereen wil, kan en mag werken. Daarom telt de beroepsbevolking een aantal
uitzonderingen:
Wil: studenten, huisvrouwen, rijke mensen.
Deze groepen mogen en kunnen wel werken, maar willen dat niet (allemaal om andere
ryedenen).
Kan: mensen met een beperking.
Deze groep mag wel werken (en dat willen ze ook wel), maar door hun beperking is dat niet
mogelijk.
Mag: mensen zonder verblijfsvergunning of gevangenen.
Deze mensen willen en kunnen wel werken, maar dat mag officieel niet in Nederland.
Je kunt zeggen dat de aanbod van arbeid gelijk is aan de beroepsbevolking, het zijn dus een
synoniemen van elkaar. Het betekent exact hetzelfde.
Om niet in de war te raken tussen de vraag en het aanbod van arbeid, gebruik je altijd het woord
‘’arbeid’’ en nooit werk: dan ga je het namelijk andersom doen!
De vraag naar arbeid kunnen we samenvatten in de volgende formule, onthoud deze goed:
Vraag naar arbeid = werkgelegenheid + vacatures
,Het aanbod van arbeid kunnen we samenvatten in de volgende formule, onthoud deze goed:
Aanbod van arbeid = werklozen + werkenden + zelfstandigen
Zoals eerder gezegd, is de prijs van arbeid loon. In theorie (niet in praktijk, want: in NL hanteren we
een bepaald minimumloon. Ook al is het aanbod enorm, het loon kan nooit verder dalen dan het
minimumloon) wordt dit loon dan bepaald door vraag en aanbod. Dit heeft dan te maken met een
ruime en krappe arbeidersmarkt.
Krappe arbeidersmarkt Ruime arbeidersmarkt
De vraag naar arbeid is groter dan het aanbod Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag
ervan. van arbeid.
Gevolg (theorie): stijging van de lonen Gevolg (theorie): daling van de lonen
Gevolg (praktijk): veel vacatures, geen Gevolg (praktijk): geen vacatures, veel
werklozen. werklozen.
Voor ons is het dus voordeliger om een baan te hebben bij een krappe arbeidsmarkt (kans op het
behouden van de baan is groter, omdat er weinig aanbod is), ook al heeft ‘krap’ een negatieve
bijklank.
, Hoofdstuk 2
De welvaart wordt niet vanzelfsprekend groter als we langer werken. Werken kost tijd. Werk
concurreert vrije tijd. Wie langer werkt ontvangt weliswaar een hoger inkomen waarmee hij meer
goederen en diensten kan aanschaffen, maar heeft minder tijd om van die goederen en diensten te
genieten.
‘’Vrije tijd’’ wordt bedoeld in een ruime betekenis, mits onbetaald!
Door loonstijging, stijgen de opofferingskosten van vrije tijd. Opofferingskosten zijn de kosten van
het beste, niet gekozen alternatief. Je kunt je steeds de vraag stellen ‘wat mis ik?’ Het antwoord
daarop, als je voor werk kiest, is vrije tijd. Daarom is vrije tijd de opofferingskosten van werk.
Wanneer de lonen stijgen, is het voor niet-werkenden aantrekkelijker om een baan te vinden.
Groepen mensen uit de niet-beroepsbevolking, die zich aanvankelijk niet aanboden omdat ze het te
loon te laag vonden of weinig kans maakten op het vinden van een baan, bieden zich nu wel aan op
de arbeidsmarkt. De toename van het arbeidsaanbod als gevolg van de grotere kans op werk en een
hoger loon noemen we het aanzuigeffect op de arbeidsmarkt. Bij een neergaande economie ontstaat
een ontmoedigingseffect. Dit is de afname van het arbeidsaanbod als gevolg van een loondaling en
de kleine kans op het vinden van een baan.
Iemand met een deeltijdbaan werkt een gedeelte van een voltijdbaan. Als we het aantal uren dat
iemand werkt uitdrukken in het aantal uren van een voltijdbaan, vinden we de deeltijdfactor, bijv.:
als iemand een deeltijdfactor heeft van 0,6 dan werkt deze persoon 60% van een voltijdbaan.
Een voltijdbaan gedurende een heel jaar noemen we een arbeidsjaar. Als iemand een jaar lang een
halve voltijdbaan heeft, werkt hij een half arbeidsjaar. De verhouding tussen het aantal werkende
personen en het aantal arbeidsjaren, de p/a-ratio, geeft aan hoeveel personen gemiddeld per
arbeidsjaar werken. Is de p/a-ratio bijv. 1,3 dan wil dat zeggen dat 130 personen samen 100
arbeidsjaren werken.
De werkgelegenheid is het aantal
ingevulde banen!
De werkgelegenheid in personen
bereken je vaak de beroepsbevolking
– werklozen te doen!