Rechtseconomie Criminologie jaar
2
Week 1: ontwikkeling criminaliteit in het licht van de RKT
Hoorcollege + werkgroep + verplichte literatuur: H1, H2, H4 & H5
WERKGROEP + BOEK H1: economie van misdaad en straf in vogelvlucht
Economie van misdaad en straf houdt zich bezig met vier vraagstukken:
1. De verklaring van crimineel gedrag
2. De efficiënte en effectieve aanpak van criminaliteitsbestrijding
3. De politieke en justitiële besluitvorming ter zake
4. De strafbaarstelling en legalisering van activiteiten
Maatschappelijke rationaliteit:
In Nederland wordt bij fietsendiefstalzaken minder politie en justitie ingezet en is het
ophelderingspercentage (5%) laag, terwijl bij moordzaken juist meer politie en justitie
wordt ingezet en het ophelderingspercentage (80%) hoog is. Vanuit economisch
perspectief is dit verschil aanvaardbaar en begrijpelijk, door de afweging van kosten en
baten:
a. Kosten: bv. door inzet middelen voor politie en justitie moeten andere dingen worden
opgeofferd, want de middelen zijn beperkt. Als al veel politie en justitie wordt ingezet
bij moord, kan dit niet ook nog bij fietsendiefstal. Waar kun je dan beter inzetten?
b. Baten: bv. inzet van politie en justitie brengt effecten met zich mee die samenleving
als positief waardeert. Dit is hoger bij moord dan bij fietsendiefstal, omdat de inzet
van politie en justitie hier meer materiële en immateriële schade voorkomt.
Hierboven is dus een goed voorbeeld van een maatschappelijke kosten-baten
analyse, wat economen vaak uitvoeren vooraf of achteraf aan een beslissing om advies
te geven:
1. Gekeken of de beslissing werkt
2. Gekeken of de beslissing lonend is: maatschappelijke baten > maatschappelijke
kosten
Efficiënte keuze: als voldaan aan bovenste twee punten, zullen economen positief
advies geven en wordt ook wel gesproken van toename maatschappelijke welvaart.
Alle kosten en baten moeten meegenomen worden, dus je mag niet op basis van analyse
van slechts een van de kosten een conclusie trekken.
Individuele rationaliteit:
Vanuit economisch perspectief wordt ook gekeken naar individuen met de
rationaliteitsveronderstelling: individuen zullen de keuze maken iets te doen als de
baten de kosten overtreffen en iets niet te doen als kosten baten overtreffen (zie meer
H5).
o Dit houdt niet in dat:
a. Alle individuen gelijk zijn: preferenties
Betrekking op materiele zaken: waarde.
Betrekking op immateriële zaken: beleving en opvattingen.
Betrekking op tijdstip: korte-termijn of lange-termijn.
Betrekking op (on)zekerheid: risico-aversie of risico-minnend.
b. Alle individuen altijd perfecte beslissingen nemen: bound rationality
Informatiekosten: het kost tijd om informatie te verzamelen, dus is het
volledig rationeel niet volledig geïnformeerd te zijn alvorens een beslissing te
nemen.
, Onbewust: menselijke aard volgens economie zo in elkaar dat beslissingen
nemen op automatische piloot of aan de hand van vuistregels gebeurd.
Emoties: worden niet uitgesloten door de economie en vormen onder andere
een referentiepunt, doordat verlies zwaarder ervaren wordt dan een even
grote winst, waarvan uit mens een beslissing maakt.
Grosso modo: bovenstaande betekent niet dat menselijk gedrag willekeurig is; volgens
economen kan verklaart en voorspelt worden hoe gemiddelde mens (dus niet gekeken
naar individu) zou beslissen en relaties tussen wijziging in omstandigheden en gedrag.
↓
Gedrag van individuen opgevat als stochastische grootheid. Deze kent een verdeling met
een bepaald gemiddelde en zekere spreiding. Maatschappelijke ontwikkelingen
(werkloosheid, inkomen, overheidsmaatregel etc.) veranderen structuur in kosten en baten
en zal de verdeling in geheel doen schuiven waardoor het gemiddelde verandert.
Dit is te achterhalen met behulp van statistische analyses
Beslissingstheoretische benadering: veronderstelling dat overheid een of meer factoren
van criminaliteit beïnvloedt en daarom zodanig precies aan knoppen kan draaien om een
maatschappelijk optimum van criminaliteit tot stand te brengen.
Dit optimum tussen alles en niets in:
o Criminaliteit geen vrij spel vanwege maatschappelijke schade (lage baten)
o Criminaliteit ook niet uitgebannen vanwege hoge handhavingskosten (hoge kosten)
Dit optimum is afhankelijk van:
o Productiviteit politie en justitie
o Stuurbaarheid en ernst crimineel gedrag
Gaat uit van hiërarchische, maakbare samenleving, maar werkelijkheid is weerbarstiger
en de benadering gaat voorbij aan een aantal complicaties:
a. Besluitvorming overheid gevoelig voor politieke processen, heeft namelijk prioriteiten
waarvan criminaliteit niet altijd een onderdeel is.
Strategische daders en overheid: als criminaliteit stijgt, dan strengere aanpak,
dus criminaliteit daalt, dus minder strenge aanpak, dus criminaliteit stijgt etc.
b. Overheid is niet volledig centraal bestuurd, want wetgevers geven hoofdregels en
budget, maar uitvoerders hebben ruimte voor nadere invulling, welke kan verschillen.
Strategische interactie wetgevers, uitvoerders en daders: wanneer wetgevers
straf op bepaalde criminaliteitsvorm verhogen, ontstaat hierop een rem, waardoor
uitvoerders focussen op andere criminaliteitsvorm, waardoor oorspronkelijke rem
weer daalt en wetgevers en uitvoerders moeten afvragen hoe nu verder.
c. Potentiele slachtoffers spelen ook een rol van betekenis, nu zij niet passief zijn maar
juist actief preventieve maatregelen kunnen nemen.
Strategische interactie daders, slachtoffers en overheid: overheid minder
budget aanpak criminaliteit, dus stijgt, waardoor potentiele slachtoffers noodzaak
hebben maatregelen te nemen en als zij dit massaal doen, daalt de criminaliteit
weer en is particuliere preventie dus in plaats gekomen van private preventie.
↓
Deze strategische interacties zijn voor economen:
1. Theoretisch interessant: meegenomen worden voor realistischer beeld; leiden de
strategische interacties tot een cyclus of tot een evenwichtssituatie?
o Speltheorie: tak wiskunde die zich bezig houdt met bestuderen van strategische
interactie, bekendste is prisoners’ dilemma.
, De beste strategie van de een is afhankelijk van die van de ander, zodat sprake is
van een echte interactie. De speltheorie methoden bepalen of de interactie tot een
evenwicht leidt en zo ja, wat voor soort evenwicht.
2. Empirisch interessant: meegenomen worden voor betrouwbare statistische resultaten.
o Regressieanalyse: methode om te bepalen of tussen een of meer variabelen
verbanden zijn en wat die verbanden dan zijn. Zie hierover meer in week 2.
o In economie van straf en misdaad verwacht dat lager strafrisico, ceteris paribus (als
alles verder gelijk) leidt tot meer criminaliteit.
Economie van misdaad en straf kan ook bijdrage leveren kritische beschouwing regels zelf:
↓
Nut en noodzaak strafrechtelijke sancties?
Alleen als negatieve externe effecten (dus handelen individu invloed anderen)
o Verdelingsprobleem: dader heeft baten, slachtoffer heeft kosten
o Welvaartsprobleem: individuele kosten-batenafweging dader gunstiger dan die op
maatschappelijk niveau, waardoor die vaker criminaliteit dan maatschappelijk
gewenst
Alleen als ultimum remedium (want zwaarste vorm overheidsinterventie)
o In de gevallen dat schade niet gecompenseerd kan worden, sanctie opleggen in
plaats van of als aanvulling op compensatie zodat de kosten van plegen hoog blijven.
o In de gevallen waarin identiteit dader onbekend en schuldige opgespoord moet
worden, zal in de gevallen dat de pakkans lager dan 100% is, de kans op een sanctie
de verwachte kosten van een dader meer in lijn brengen met de maatschappelijke
kosten dan alleen de kans voor een civiele rechter te komen en te compenseren.
Volgens economen dus goede redenen voor strafbaarstelling, waarde strafrecht:
o Voorkomt schadelijke gedragingen
o Voorkomt eigeninrichting (als allen tegen allen, geen maatschappelijke welvaart)
o Schaalvoordelen door specialisatie (als iedereen zelf zou opsporen, veel kosten)
↓
Strafbaarstelling levert wel handhavingskosten, dus vanuit economisch perspectief moet
telkens per gedraging gekeken worden of het wel meer maatschappelijke baten oplevert dan
maatschappelijke kosten en of er niet alternatieven zijn met een gunstigere afweging.
HOORCOLLEGE + BOEK H2: criminaliteit in Nederland
Vaak beschreven aan de hand van het aantal misdrijven (zwaardere delicten) omdat
hierover meer cijfermateriaal beschikbaar is dan bij overtredingen (lichtere delicten)
↓
Twee verschillende bronnen
1. Geregistreerde criminaliteit 831.000 (2017)
, o Gebaseerd op officiële politieregistratie; betrekking op proces-verbalen van
misdrijven via aangifte of eigen opsporingsactiviteit. Ontwikkeling afgelopen jaren
(per 1000 inw.):
Breuk 2005 komt door nieuwe methode gegevensverzameling, namelijk van
centrale politiedatabank in plaats van afzonderlijke korpsen samengenomen.
o Onder geregistreerde misdrijven vier verschillende categorieën:
a. Geweldsdelicten (2015: 9.4%)
b. Vermogensdelicten (2015: 63,1%)
c. Vandalisme (2015: 12.7%)
d. Overig (2015: 14.8%)
o Verdeling over deze categorieën is niet constant, maar verandert door de jaren heen
door verschil in mate daadwerkelijke criminaliteit per categorie, alsook andere
factoren:
1. In welke categorie een delict valt, kan veranderen.
2. De aangiftebereidheid van bepaald delict in categorie, kan veranderen.
3. De politieregistratie van bepaald delict in categorie, kan veranderen.
o Levert echter geen volledig beeld criminaliteit (dark number), want:
a. Aangiftebereidheid: slachtoffers kiezen soms om niet aangifte te doen:
Delict niet ernstig genoeg
Angst repercussies
Zelf oplossen
Geen bewijs
Geen vertrouwen politie
b. Registratie:
1. Politie kiest soms geen proces-verbaal te maken:
Onvoldoende middelen ter beschikking
Slachtoffer wil alleen informele hulp en bijstand
Incident niet makkelijk in welomschreven juridische categorie te
brengen
Waarschuwing volstaat in situatie
2. Politie beter of slechter registreren, waardoor vertekening beeld criminaliteit
c. Slachtofferloze delicten: betreft haaldelicten (opsporing) in plaats van
brengdelicten (aangiftes) en altijd maar een deel wat aan het licht gebracht
wordt.
↓
2. Feitelijke gepleegde delicten 6.600.000 (2017)
o Gebaseerd op slachtofferenquêtes waarin aan steekproef bevolking of bedrijfsleven
gevraagd wordt naar de mate waarin men slachtoffer is geworden van misdrijf.
Ontwikkeling afgelopen jaren (systematiek steeds veranderd) (delicten per 1000
inw.):
, o Geeft andere verdeling onder de categorieën dan bij geregistreerde misdrijven:
a. Geweldsdelicten (2015: 7%) (aangiftebereidheid:
b. Vermogensdelicten (2015: 60%) (aangiftebereidheid: 34.7%)
c. Vandalisme (2015: 20%) (aangiftebereidheid: 12.7%)
d. Overig (2015: 13%) (aangiftebereidheid: onbekend)
Dit verschil kan worden toegewezen aan verschil aangiftebereidheid per categorie (*).
o Levert nog steeds geen volledig beeld criminaliteit (dark number), want (*):
a. Vertrouwelijkheid: niet alle slachtoffers zullen victimisatie toegeven.
b. Niet alle personen en bedrijven komen aan bod: personen jonger dan 15 jaar,
niet-ingezetenen en bepaalde bedrijfssectoren worden niet bevraagd.
c. Slachtofferloze delicten: komen uiteraard niet aan bod in een slachtofferenquête
b en c vaak nog geschat door op basis van wat we wel weten, gemiddeldes
vast te stellen van hoeveel bedrijven slachtoffer zouden zijn geweest en
hoeveel slachtofferloze delicten plaatsgevonden (vangst/hervangst
methode) zouden hebben en dit laten meewegen, maar onzeker of schatting
accuraat is.
o Toch schatting enquêtes wel aangehouden, want geen betere schatting vast te
stellen.
Ondanks dat beide bronnen geen volledig beeld geven, zijn ze toch goed bruikbaar:
a. Ervan uitgaande dat de dark number ongeveer gelijk blijft is, kan aan de hand van de
bronnen gesteld worden dat criminaliteit gestegen of gedaald is in een bepaalde periode.
b. Geregistreerde misdrijven en feitelijk gepleegde delicten kunnen vergeleken worden om
de verhouding hiertussen te beschrijven en proberen verklaren.
↓
* = Kanttekeningen bij vergelijken van deze twee bronnen die leiden tot vertekening:
1. Overschatting van criminaliteit in slachtofferenquêtes:
Kwalificatie delicten doen slachtoffers op gevoel in plaats van dat zij de wet
aanhouden zoals de politie, waardoor overtredingen wel is overdreven als
misdrijf.
Aangeven slachtofferschap soms gedaan door respondenten die eigenlijk niet
zelf slachtoffer waren, maar vrienden of familieleden die dicht bij hun staan.
Telescoping: soms denken slachtoffers dat een gebeurtenis recenter plaatsvond
(binnen onderzoeksperiode) dan daadwerkelijk geval (buiten
onderzoeksperiode).
2. Onderschatting van criminaliteit in slachtofferenquêtes:
Non-respons voornamelijk in de groepen met de meeste slachtoffers.
Niet alle personen en bedrijven komen aan bod.
3. Slachtofferenquêtes niet systematisch alle denkbare type misdrijven meegenomen.
4. Slachtofferenquêtes vaak verandering systematiek, dus over tijd moeilijk vergelijken,
Deze kanttekeningen verklaren ook hoe het komt dat hoe vaak slachtoffers aangeven
aangifte gedaan te hebben (kan ook overschat zijn) verschilt met dat wat geregistreerd is.