Sociale psychologie
Hoofdstuk 2 Het zelf
2.1 zelfkennis
Zelfkennis: je kijkt naar jezelf, wie ben ik? Dit kan zowel expliciet als impliciet en onbewust zijn.
Zonder zelfkennis zou je niet kunnen functioneren. Je zou geen meningen en overtuigingen hebben.
Kortom je weet dan niet wat voor persoon je bent.
Zelfbewustzijn: over jezelf nadenken.
Het bewustzijn gaat omhoog wanneer je jezelf ziet of wanneer je jezelf hoort. Hierdoor kunnen
mensen het vertrouwde beeld van zichzelf herkennen en afwijkingen opmerken.
Mensen beschikken vanaf 9 à 12 maanden over zelfbewustzijn.
Functies van zelfbewustzijn:
- Doordat je eigen gedrag te observeren en aan te nemen dat soortgenoten net zo zijn als jij
leer je ook van alles over je omgeving.
- Het stelt mensen in staat zich aan te passen aan normen en idealen.
- Ze zien hun eigen gedrag en kunnen dit aanpassen aan hoe ze graag willen zijn of wat er van
ze verwacht wordt.
Een verhoogd zelfbewustzijn zorgt ervoor dat mensen zich meer volgens hun persoonlijke normen
gedragen.
Een verhoogd zelfbewustzijn kan ook nadelig zijn, het kan ervoor zorgen dat mensen slechter
presteren op taken die men normaal gesproken automatisch afhandelt.
Vb: voetballers missen de penalty’s of strafschoppen. Ze staan zo onder druk dat hun zelfbewustzijn
is verhoogd en ze de taak niet goed kunnen uitvoeren.
Ook kan een verhoogd zelfbewustzijn zorgen voor angst of depressieve gevoelens. Je wilt graag
perfect zijn en aan alles voldoen, maar geen enkel mens is volmaakt en dat roept bij sommige
mensen somberheid of bezorgdheid op.
Publiek zelfbewustzijn: je bekijkt je eigen gedrag door de ogen van een denkbeeldig publiek. Dit komt
vaak voor bij pubers.
Privé zelfbewustzijn: ze denken na over wie ze zijn, wat ze voelen en wat dat betekend “gericht op
eigen binnenkant”
Een verhoogd zelfbeeld is niet altijd gezond.
Piekeren: piekeren is niet gezond en houd zichzelf in stand. Je bent de hele tijd aan het tobben en het
nadenken, waardoor je passief wordt. Het neemt een deel van je werkgeheugen in beslag waardoor
je minder gaat presteren.
Zelfreflectie: je bekijkt op een beschouwende, accepterende manier zonder jezelf te veroordelen. Dit
is een gezonde manier.
Mindfulness: een open, receptieve houding waarbij je met aandacht in het hier-en-nu bent. Je wilt
niks veranderen en je oordeel niet.
Introspectie: we kunnen bij onszelf naar binnen kijken. Toch is onze eigen innerlijkheid niet zo
betrouwbaar als we denken, omdat we onszelf wel eens voor de gek houden en bepaalde dingen
impliciet en onbewust zijn.
Het is cognitief efficiënt dat bepaalde zaken automatisch gaan. Als we overal over na moesten
denken zouden we gek worden. Het adaptieve onbewuste.
,De innerlijke processen kennen we niet, omdat die onbewust zijn, maar we beseffen ons wel het
resultaat ervan. Zo lijkt iemand ons aardig of je hebt zin in een biertje. We weten de onze voorkeuren
zijn, maar niet waarom.
Zelfperceptie/zelfwaarnemingstheorie: mensen leren zichzelf kennen door op een objectiverende
manier naar zichzelf te kijken en daaruit kun persoonlijke eigenschappen herkennen.
Deze theorie is vooral relevant wanneer je op de een of andere manier twijfelt aan je innerlijke
gevoelens of niet precies weet wat je gevoelens betekend.
Zelfschema: bestaat uit een abstract stukje zelfkennis dat geassocieerd is met allerlei meer concrete
attributen en voorbeelden.
Doordat mensen meerdere zelfschema’s hebben, heeft het zelf vele kanten. Informatie over jezelf
dat gerelateerd kan worden aan een schema wordt sneller verwerkt en beter onthouden.
Een zelfschema ontstaat op jonge leeftijd op basis van ideeën die je over jezelf leert.
Zelf-concept: het geheel aan zelfschema’s van een persoon.
Zelf-complexiteit: de manier waarop de verschillende zelfschema’s binnen het zelf-concept zijn
georganiseerd.
Een hoge zelf-complexiteit biedt bescherming tegen stress bij negatieve ervaringen, omdat je 1 zelf-
domein makkelijker kunt afschermen van andere domeinen.
Vb: Als je een onvoldoende haalt op school, dan tast dat het schema aan van jezelf als succesvolle
student, maar het heeft dan niet invloed op de andere schema’s.
Een persoon met een simpel zelf-concept zal zich daarentegen sneller een totale mislukking voelen,
omdat dat gevoel zich snel verspreid over andere zelf-domeinen.
Zelfwaardering: de algemene evaluatie. Hoe vind je jezelf, ben je tevreden met jezelf.
Een veel gebruikte theorie is de self-esteem-schaal van rosenberg.
Expliciet: dat wat mensen antwoorden als je ze vraagt hoe ze over zichzelf nadenken.
Impliciet: de onbewuste assiociaties die mensen hebben over zichzelf. Hier kun je achter komen door
middel van testen en goede observaties.
Een hoge expliciete, maar lage impliciete zelfwaardering is een overcompensatie: onzeker van
binnen, waardoor je onbewust je zelfvertrouwen opklopt.
Mensen met een instabiele zelfwaardering hebben een schommelde zelfwaardering.
Narcisme: narcisten zijn erg voldaan over zichzelf, maar ze overschreeuwen hiermee hun onzekere
binnenkant.
Contingentie van zelfwaardering: de mate waarin iemands zelfwaardering afhankelijk is van een
bepaalde standaard, zoals prestatie, sociale goedkeuring of uiterlijk.
Heb je een hoge contingentie op een bepaald gebied dan heb je waarschijnlijk ook een goed
ontwikkeld zelf-schema op dat gebied.
Wetenschappers veronderstellen dat ‘echte’ niet-contingente(onvoorwaardelijke) zelfwaardering
meer van binnen komt, het is een basis vertrouwen dat je een waardevol mens bent.
Het ene contingentie-domein maakt je kwetsbaarder dan de ander.
Extern: uiterlijk en goedkeuring. Gebieden waar jezelf weinig invloed op hebt.
Intern: hebben te maken met je eigen innerlijke standaard.
,2.2 zelfevaluatie-motieven
1. zelfverheffingsmotief: we hechten grote waarde aan informatie die ons in een positief daglicht
stelt, info die onze zelfwaardering ten goede komt.
Illusoire superioriteit: de illusie dat je beter bent dan anderen, die wordt gevoed door het positieve
zelfbeeld.
Self-enhancement: jezelf rooskleurig bekijken: vb.
Mensen onthouden vooral positieve dingen en vergeten liever de negatieve dingen;
Mensen besteden meer aandacht aan positieve dingen;
Mensen vergelijking zich sneller met mensen die slechter af zijn dan zij zelf;
Above-average-effect: mensen beoordelen zich vaak als beter dan anderen.
Zelf-dienende vertekening(selfserving bias): de neiging om successen aan jezelf toe te schrijven en
mislukkingen aan anderen.
Zelfbedrog is op korte termijn positief, want je voelt je gelukkig en na mislukkingen probeer je het
gewoon nog een keer, maar op lange termijn is het erg nadelig:
- Mensen leren onvoldoende en komen onvoldoende tot zelfontwikkeling;
- Het ondermijnt je intrinsieke motivatie, je bent vooral gemotiveerd om jezelf te bewijzen. Je
motivatie wordt dus gevoed door de behoefte aan waardering en erkenning.
- Belemmerd een gevoel van verbinding met anderen.
Mensen die er in eerste instantie populair uitzien, worden vaak door hun hoge zelfwaardering
negatiever beoordeeld.
Mensen met een lage zelfwaardering reageren heel anders op negativiteit en kritiek dan mensen met
een hoge zelfwaardering.
Mensen met een lage zelfwaardering trekken zich terug en houden zich gedeisd. Zij gaan ook sociaal
contact uit de weg. Terwijl mensen met een hoge zelfwaardering het sociale contact juist meer
aangaan.
Cognitieve capaciteit: sommige processen in ons lichaam gaan automatisch en onbewust. Ze kosten
geen enkele cognitieve capaciteit. Zo is zelfverheffing makkelijker dan bescheidenheid.
2. consistentiemotief
Als iets niet overeenkomt met dat wat mensen van zichzelf denken is er sprake van cognitieve
dissonantie. Mensen gaan dan hun gevoel van consistentie beschermen. Ze beschermen zich tegen
de informatie die het bestaande beeld verstoort.
Het verlangen naar consistentie is vaak moeilijk los te zien van het zelfverheffingsmotief: wanneer je
eenmaal een positief zelf-concept hebt, dan is positieve info over jezelf ook consistent met je
zelfbeeld. Het verschil in consistentie en zelfverheffing blijkt bij mensen met een negatief beeld over
zichzelf. Als deze mensen positieve info over zichzelf krijgen is dat niet consistent met hun eigen
beeld.
Mensen met een negatief zelfbeeld vinden het bij korte ontmoetingen prettig dat ze positieve info
krijgen, maar ze gaan vaak liever om met mensen die negatief over hen oordelen en dus hun
negatieve zelfbeeld bevestigen.
Als een relatie langer duurt gaat de angst spelen dat ze de ander telleurstellen. Ze willen in en relatie
echt geliefd worden en geaccepteerd worden zoals ze echt zijn.
Als er een lage kans is op afwijzing dan krijgt het consistentiemotief meer ruimte.
, 3. accuraatheidsmotief
Mensen verwerken niet altijd op een accurate, realistische manier informatie over zichzelf, ze vinden
het belangrijker om een positief zelfbeeld te hebben en dit bevestigd zien.
Wel bevat het zelfbeeld van mensen altijd een stukje waarheid.
Er bestaat een verband tussen de oordelen die je over jezelf geeft en de oordelen die anderen over je
geven. Je oordeelt eigenlijk precies hetzelfde over jezelf als over mensen met wie je je verwant voelt.
4. zelfverbeteringsmotief
Je hebt behoefte aan info die je kan helpen bij het ontwikkelen, ontplooien en verbeteren van jezelf.
Opwaartse sociale vergelijking: kankerpatiënten kregen een goed gevoel als ze zichzelf vergeleken
met medepatiënten die beter af waren. Ze kregen zo hoop en kregen goede motivatie. Als ze zich
met mindere patiënten vergeleken dachten ze dat het nog veel erger met ze kan worden en dat
zorgde voor veel zorgen.
Mensen willen alleen aan die zwakke punten werken als ze er van overtuigd zijn dat ze die ook echt
kunnen verbeteren. Mensen willen zo weinig mogelijk weten over die zwakke punten die ze niet
kunnen verbeteren.
Entiteitstheorie: mensen zien hun persoonlijkheid als een vastliggend iets die je niet kunt veranderen.
Groeitheorie: mensen geloven dat je je persoonlijkheid kunt verbeteren en ontwikkelen in de loop
van je leven.
Door self-fulfilling prophecy werkt het zelfverbeteringsmotief goed bij aanhangers van de
groeitheorie. Zij geloven dat je je kunt ontwikkelen en verbeteren, dus zij gaan op die manier om met
de info dat de verbetering ook mogelijk maakt.
Performance vs mastery: heb je een prestatiedoel dan gaat het om het resultaat en wil je graag beter
zijn dan de ander en is de info over iemand anders die beter is bedreigend voor je. (neerwaartse
vergelijking)
Heb je een leerdoel dan gaat het om het proces en wil je vooral jezelf verbeteren. Iemand die juist
beter als jou is zie je dan als inspiratiebron. (opwaartse vergelijking)
Samenspel tussen de motieven:
Zelfverheffing gaat samen met consistentie, iets wat vanzelf gebeurd wanneer mensen een positief
zelfbeeld hebben.
Accuraat en zelfverbetering, wanneer je concrete info over jezelf vergaart met het doel jezelf te
verbeteren.
De 4 motieven:
Zelfverheffingsmotief: is het meest automatisch bij de mens en is het meest aan je gevoel
gekoppeld. Als mensen kritiek krijgen, zijn ze ook erg geneigd om aan zelfverheffing te doen, om de
bedreiging voor hun zelfbeeld te verweren en hun gevoel te beschermen.
Consistentiemotief: dit helpt om een samenhangend beeld te hebben van jezelf en de wereld om je
heen en een bepaalde mate van voorspelbaarheid te waarborgen.
Het consistentiemotief werkt het sterkst voor eigenschappen waar jezelf erg zeker bent.
Accuraatheidsmotief: dit helpt je bij het vermijden van verkeerde beslissingen, dat je bijv. dingen
gaat doen die je niet kunt of niet leuk vind.
Vooral van invloed wanneer mensen een belangrijke beslissing moeten nemen.
Zelfverbeteringsmotief: gericht op persoonlijke ontwikkeling en zal het sterkst zijn wanneer mensen
gunstig gestemd zijn over hun mogelijkheden.( je aandacht gericht op toekomstige zelf)