Annotatie arrest HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652 (ING/Ying Yang II)
Inleiding
Deze annotatie richt zich op het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021, dat zich buigt over de
fundamentele vraag naar de verantwoordelijkheden van banken binnen het maatschappelijk verkeer.1
De kern van dit arrest is de vraag of een bank, gezien haar cruciale maatschappelijke positie, gedwongen
kan worden om aan een onderneming een betaalrekening en de faciliteit voor het storten van contant
geld te bieden. Dit wordt onderzocht tegen de achtergrond van het onmiskenbare belang van
bankrekeningen in het moderne economische leven, waarbij het functioneren zonder een dergelijke
rekening vrijwel ondenkbaar is.
Feiten en Procesverloop
Het arrest heeft betrekking op een geschil tussen ING Bank N.V. en een consortium van bedrijven,
genaamd Yin Yang c.s., die actief zijn in diverse sectoren van de economie. Deze ondernemingen
hadden bij de voorzieningenrechter geëist dat ING Bank hun bankrelaties zou voortzetten of herstellen,
met inbegrip van de dienstverlening voor het storten van contant geld in verpakte vorm.2 De
voorzieningenrechter wees deze eisen af, waarna Yin Yang c.s. hoger beroep instelden. De centrale
vraag in het geschil was of ING, gelet op haar maatschappelijke functie, verplicht kon worden om een
betaalrekening beschikbaar te stellen en onder welke voorwaarden de dienst voor het storten van contant
geld aangeboden moest worden, met inachtneming van de risico's op het gebied van integriteit en
witwaspreventie.3
Cassatieprocedure en Rechtsvraag
Beide partijen gaan in cassatie, waarbij ING Bank bezwaar maakte tegen de verplichting om een
zakelijke betaalrekening aan te bieden en Yin Yang c.s. tegen de afwijzing van hun verzoek om een
overeenkomst voor het storten van contant geld.4 De essentie van de rechtsvraag in cassatie betrof de
contractuele verplichtingen van banken onder hun bijzondere zorgplicht en of deze zorgplicht dezelfde
bescherming biedt aan rechtspersonen als aan natuurlijke personen. Er werd specifiek gekeken naar de
rechtmatigheid van de weigering door ING om een betaalrekening te verstrekken aan Yin Yang c.s. en
de afweging tussen de belangen van beide partijen.5
Juridische Beoordeling door de Hoge Raad
Bij het beoordelen of een bank gerechtigd is om een betaalrekening (een overeenkomst voor onbepaalde
tijd) te beëindigen, wordt deze evaluatie uitgevoerd binnen het kader van art. 6:248 lid 2 BW, art. 2 lid
1, en art. 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. In deze specifieke casus werd de evaluatie verricht
tegen de achtergrond van de ‘bijzondere zorgplicht’ die banken hebben, aangezien het betrekking had
op het aangaan van een nieuwe overeenkomst.
De Hoge Raad bevestigde dat het hof correct de positie innam dat banken, vanwege hun rol in de
samenleving, de verplichting kunnen hebben om een betaalrekening te verstrekken, ook aan niet-
consumenten.6 De Hoge Raad vond ook dat de beslissing van het hof dat het belang van ING onder de
gegeven omstandigheden geen belemmering vormt voor het verplicht stellen van het aanbieden van een
betaalrekening (maar wel voor het verplichten tot het mogelijk maken van contante stortingen)
rechtvaardig en begrijpelijk is.7 Overeenkomstig de richtlijnen van de Europese Bankautoriteit
concludeert de Hoge Raad derhalve dat een essentieel product zoals de zakelijke betaalrekening als
minder risicovol wordt beschouwd.8
1
HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652.
2
Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, r.o. 2.4.
3
Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, r.o. 3.7-3.8.
4
HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652, r.o. 2.2.
5
HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652, r.o. 3.1-3.4.
6
HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652, r.o. 3.2.
7
HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652, r.o. 3.3.
8
M. van der Beek & H.J.T. Kolstee, ‘Bancaire zorgplicht versus contractsvrijheid’, MvV 2022, afl. 6, p. 215.