OJW-samenvatting BT2
Aardrijkskunde gedeelte
§11.1
Kerndoelen in het basisonderwijs zijn 58 streefdoelen die door het ministerie van onderwijs
zijn vastgesteld voor het basisonderwijs in Nederland. Deze doelen beschrijven wat
leerlingen moeten kennen en kunnen aan het einde van de basisschool. Het is een
minimumeis.
Om de streefdoelen duidelijker te maken zijn er leerlijnen en tussendoelen gemaakt.
Een attitude uit zich in bepaald gedrag of een bepaalde houding. Het gaat om normen en
waarden waarop je je mening en gedrag baseert en is dus altijd subjectief.
§12.1
Kinderen zijn eerst op zichzelf gericht (egocentrisch) en daarna op hun directe omgeving.
Ruimtelijke oriëntatie wordt daarom in die volgorde geoefend. Kinderen leren lopen,
rennen enzovoorts in de ruimte.
Onderdeel van ruimtelijke oriëntatie:
- Het leren ontdekken en benoemen van ruimtelijke inrichtingselementen
- Het ordenen en lokaliseren van elementen
- Samenhang van verschillende inrichtingselementen begrijpen
§12.2
Het aanvankelijk kaartlezen start dicht bij het kind. Dus een plattegrond van een slaapkamer,
klas, de school. Daarna gaat het van eigen huis naar de straat, het dorp, de gemeente, de
provincie. Steeds groter. Dit heet expanding horizon.
Om een plattegrond te kunnen lezen moeten kinderen eerst begrijpen dat een plattegrond
een verkleinde of vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid is. Dit noemen we
plattegrondsbesef.
Kinderen leren nu ook schaalbegrip en het hanteren van (wind)richtingen.
Objecten veranderen op een kaart in symbolen.
Generaliseren = het weglaten van inrichtingselementen op een kaart. Op de landkaart zal je
geen wastafels zien bijvoorbeeld.
§12.3
Voorgezet kaartlezen (=atlasgebruik) begint vanaf groep 6.
Kaartvisualisatie = een leerling kan zich een realistische voorstelling maken van de
informatie die op een kaart weergeven staat als kleuren en symbolen.
Kaartinventarisatie = het ordenen en beschrijven (verzamelen) van gegevens op de kaart.
Kaartanalyse = het ontdekken van verbanden. Bijvoorbeeld op de kaart van Rusland is een
verband tussen klimaat en bevolkingsdichtheid.
, Leerlijn kaartlezen:
Groep 1/2 Voorbereidend kaartlezen Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de
ruimtelijke oriëntatie
Groep 3,4,5 Aanvankelijk kaartlezen De kinderen leren vaardigheden die nodig
zijn om informatie van een kaart af te lezen
Groep 6,7,8 Voortgezet kaartlezen Kinderen leren om kaartgegevens te
visualiseren.
§1.3 Schaal
Er zijn 5 verschillende schaalniveaus te onderscheiden:
Schaalniveau: Gebied: Voorbeeld:
Lokaal De straat, wijk, stad De wijk Haagse Beemden
De stad Breda
Regionaal De regio, provincie, stadsdeel De regio Twente
De provincie Gelderlan
Nationaal Het land Nederland
Continentaal Het werelddeel Europa
Mondiaal De wereld De wereld
Schaalgetal 1:1000
Schaalstok
Op een kleinschalige kaart is de werkelijkheid zeer verkleind. Bijvoorbeeld 1 : 300.000
Op een grootschalige kaart is de werkelijkheid minder verkleind. Bijvoorbeeld 1 : 100
Absolute afstand – de afstand hemelsbreed in kilometers. Deze is voor iedereen gelijk
Relatieve afstand – de tijd die nodig is om van A naar B te komen. Deze is voor iedereen
anders. Ga je met de fiets, de auto etc.
§16.2
Bewegende beelden hebben een voordeel ten opzichte van foto’s of tekeningen omdat ze
nóg realistischer zijn.
Veel beelden op schoolTV, dvd, klasseTV enzovoorts zijn daarom geschikt om de
wereldoriëntatie te verbeteren.
Aardrijkskunde gedeelte
§11.1
Kerndoelen in het basisonderwijs zijn 58 streefdoelen die door het ministerie van onderwijs
zijn vastgesteld voor het basisonderwijs in Nederland. Deze doelen beschrijven wat
leerlingen moeten kennen en kunnen aan het einde van de basisschool. Het is een
minimumeis.
Om de streefdoelen duidelijker te maken zijn er leerlijnen en tussendoelen gemaakt.
Een attitude uit zich in bepaald gedrag of een bepaalde houding. Het gaat om normen en
waarden waarop je je mening en gedrag baseert en is dus altijd subjectief.
§12.1
Kinderen zijn eerst op zichzelf gericht (egocentrisch) en daarna op hun directe omgeving.
Ruimtelijke oriëntatie wordt daarom in die volgorde geoefend. Kinderen leren lopen,
rennen enzovoorts in de ruimte.
Onderdeel van ruimtelijke oriëntatie:
- Het leren ontdekken en benoemen van ruimtelijke inrichtingselementen
- Het ordenen en lokaliseren van elementen
- Samenhang van verschillende inrichtingselementen begrijpen
§12.2
Het aanvankelijk kaartlezen start dicht bij het kind. Dus een plattegrond van een slaapkamer,
klas, de school. Daarna gaat het van eigen huis naar de straat, het dorp, de gemeente, de
provincie. Steeds groter. Dit heet expanding horizon.
Om een plattegrond te kunnen lezen moeten kinderen eerst begrijpen dat een plattegrond
een verkleinde of vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid is. Dit noemen we
plattegrondsbesef.
Kinderen leren nu ook schaalbegrip en het hanteren van (wind)richtingen.
Objecten veranderen op een kaart in symbolen.
Generaliseren = het weglaten van inrichtingselementen op een kaart. Op de landkaart zal je
geen wastafels zien bijvoorbeeld.
§12.3
Voorgezet kaartlezen (=atlasgebruik) begint vanaf groep 6.
Kaartvisualisatie = een leerling kan zich een realistische voorstelling maken van de
informatie die op een kaart weergeven staat als kleuren en symbolen.
Kaartinventarisatie = het ordenen en beschrijven (verzamelen) van gegevens op de kaart.
Kaartanalyse = het ontdekken van verbanden. Bijvoorbeeld op de kaart van Rusland is een
verband tussen klimaat en bevolkingsdichtheid.
, Leerlijn kaartlezen:
Groep 1/2 Voorbereidend kaartlezen Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de
ruimtelijke oriëntatie
Groep 3,4,5 Aanvankelijk kaartlezen De kinderen leren vaardigheden die nodig
zijn om informatie van een kaart af te lezen
Groep 6,7,8 Voortgezet kaartlezen Kinderen leren om kaartgegevens te
visualiseren.
§1.3 Schaal
Er zijn 5 verschillende schaalniveaus te onderscheiden:
Schaalniveau: Gebied: Voorbeeld:
Lokaal De straat, wijk, stad De wijk Haagse Beemden
De stad Breda
Regionaal De regio, provincie, stadsdeel De regio Twente
De provincie Gelderlan
Nationaal Het land Nederland
Continentaal Het werelddeel Europa
Mondiaal De wereld De wereld
Schaalgetal 1:1000
Schaalstok
Op een kleinschalige kaart is de werkelijkheid zeer verkleind. Bijvoorbeeld 1 : 300.000
Op een grootschalige kaart is de werkelijkheid minder verkleind. Bijvoorbeeld 1 : 100
Absolute afstand – de afstand hemelsbreed in kilometers. Deze is voor iedereen gelijk
Relatieve afstand – de tijd die nodig is om van A naar B te komen. Deze is voor iedereen
anders. Ga je met de fiets, de auto etc.
§16.2
Bewegende beelden hebben een voordeel ten opzichte van foto’s of tekeningen omdat ze
nóg realistischer zijn.
Veel beelden op schoolTV, dvd, klasseTV enzovoorts zijn daarom geschikt om de
wereldoriëntatie te verbeteren.
