VVV POSH
Dag 1
Psychiatrisch onderzoek
1. Uiterlijk (opvallende kenmerken, leeftijdsschatting, verzorgd)
2. Houding (contact, oogcontact)
3. Klachtenweergave (Met gevoel, kil, gemakkelijk)
4. Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker (bijvoorbeeld irritatie)
Psychische functies, 3 domeinen
Cognitieve functies
1. Bewustzijn, aandacht en oriëntatie (trias)
a. Hypervigiliteit, overmatige veel aandacht
b. Hypovigiliteit, minder aandacht erbij houden
2. Perceptueel-motorische functie (complexe handelingen, verminderd zicht)
3. Geheugen
a. Retrograde amnesie = alles voor ongeluk niet kunnen herinneren
b. Anterograde amnesie = alles na het ongeluk niet kunnen herinneren
c. Dissociatieve amnesie = zoveel spanning, niet meer omgaan met eigen
emoties. Weten achteraf niet meer wat er gebeurt is
4. Intellectuele functies
a. Oordeels en kritiek gestoord (BMI 10, niet weten dat je dood kan gaan)
b. Ziektebesef en ziekte-inzicht (weet wel dat hij/zij ziek is, maar weet niet wat
degene heeft)
c. Intelligentie (IQ)
d. Taal (herhaling, afasie)
5. Sociaal-cognitieve functies
6. Voorstelling
a. Waan = gedachte
b. Hallucinatie = waarneming (alle sensorische functies)
7. Zelfwaarneming
a. Morfodysforie
8. Denken
a. Tachyfrenie = sneller denken
b. Bradyfrenie = bij depressie, zo traag denken
c. Inhoud van het denken
i. Wanen (beïnvloeding en betrekkingswanen)
d. Preoccupaties
i. Suïcidale gedachten
e. Dwangmatig denken
i. Denken dat je de deur 10 keer open moet maken
Affectieve functies
1. Stemming = klimaat
a. Somber, dysfoor, suïcidaliteit
2. Affect = het weer
a. Huilen op momenten die je niet verwacht = Labiel, inadequaat affect
3. Somatische klachten
Conatieve functies
, 1. Psychomotoriek
a. Tics
b. Motorische onrust
c. Spraak
2. Motivatie en gedrag
a. Verslavingsgedrag
b. Dwanghandelingen
c. Sociaal disfunctioneren (terugtrekken in je huis)
Cluster A
- Sociaal teruggetrokken mensen
- Vreemde mensen
- Komen niet in het ziekenhuis
Cluster B
- Aandacht naar zich toetrekken
- Theatraal
Cluster C
- Sociaal onhandig
- Aanklampen
- Angst
Suïcidaliteit
Altijd als iemand binnenkomt op de SEH dan vraag je alles uit via de CASE-methode
1. Als eerste wordt gevraagd naar de actuele gedachten en gebeurtenissen, probeer een
gedetailleerd beeld te krijgen van de situatie: Hoe zag de dag eruit
• Wat is er gebeurd?
• Waar was u?
• Wanneer was dat?
• Wat dacht u toen? Hoe voelde u zich? Wat hebt u gedaan?
• Welke voorbereidingen had u getroffen?
• Hebt u (nog steeds) gedachten aan zelfmoord?
• Hebt u plannen om zelfmoord te plegen? Hoe zien die plannen eruit?
• Hoeveel haast hebt u om die plannen uit te voeren?
2. Vervolgens vraag je in detail naar de recente voorgeschiedenis (weken) om een idee te
krijgen van de omstandigheden, aanleidingen en omvang van het suïcidale gedrag:
• Hoe lang speelt dit al? Hoe was dit in de laatste weken?
• Hoe vaak (per dag) had u deze gedachten? Hoeveel tijd (per dag) bent u bezig met
deze gedachten?
• Wat zijn aanleidingen voor u om zo te denken?
• Hebt u plannen gehad/gemaakt om uzelf iets aan te doen?
• Hebt u (eerder) geprobeerd om een einde aan uw leven te maken?
,3. Vragen naar de ruimere voorgeschiedenis (en vooral naar eerder optreden van suïcidaal
gedrag):
• Bent u wel eens eerder zo wanhopig geweest?
• Hebt u ooit eerder een periode gehad waarin u deze gedachten had? Wat was er toen
aan de hand?
• Hebt u eerder geprobeerd een einde aan uw leven te maken? Wat was er toen aan de
hand?
• Wanneer was dat? Wat hebt u toen gedaan?
4. Inventariseren gedachten van dit moment en plannen voor de nabije toekomst:
• Hoe is het nu voor u?
• Hoe ziet u de toekomst? Ziet u nog enige hoop?
• Wat gaat u doen als u straks weer thuis bent? / Wat gaat u doen als ik weg ben?
5. Breng stressoren, kwetsbaarheidsfactoren en beschermende factoren in kaart die het
suïcidale gedrag mogelijk beïnvloeden (dit overlapt soms met wat er al eerder verteld is).
Voorbeelden van stressoren
• Psychiatrische aandoeningen, vooral stemming en angststoornissen, schizofrenie,
eetstoornissen, gebruik van middelen en persoonlijkheidsstoornissen
• Psychologische factoren: vooral impulsiviteit, agressiviteit, wanhoop, negatief en
dwangmatig denken en het gevoel anderen tot last te zijn
• Negatieve ingrijpende gebeurtenissen en verlieservaringen, zoals verlies van een
persoon, verlies van gezondheid, ontslag, huiselijk geweld, detentie enz.
Voorbeelden van kwetsbaarheidsfactoren
• Leeftijd (middelbaar)
• Geslacht (man)
• Suïcide in de familie
• Homo en biseksualiteit
• Persoonskenmerken zoals beperkte probleemoplossingsvaardigheden, perfectionisme,
neuroticisme
• Maatschappelijke factoren en steunsysteem, zoals alleenstaand zijn, lage
sociaaleconomische status hebben, werkeloosheid, bepaalde beroepsgroepen
Voorbeelden van beschermende factoren
• Levensovertuiging / religie
• Steunsysteem, inclusief het hebben van de zorg voor kinderen
6. Samenvatting van bevindingen maken
• Formulering suïcidale toestand: gedachten, intenties, plannen en motieven
• Samenvatting stressoren, kwetsbaarheidsfactoren en steunende factoren
• Werkhypothese over de oorzaak en in stand houdende factoren
• Oordeel over de wilsbekwaamheid ten aanzien van een eventuele somatische
behandeling (bv. een acetylcysteïne infuus bij een paracetamolintoxicatie)
• Op basis van bovenstaande: een risicoafweging maken voor suïcidaal gedrag op de
korte en de langere termijn
7. Behandelplan maken
• Bepaal o.b.v. de risicoafweging:
, o wat er gedaan moet worden
o waar dat gedaan moet worden (poliklinisch / klinisch: open of gesloten
afdeling)
• Maak afspraken over bv. veiligheid, bij wie de patiënt terecht kan, de handelswijze bij
nieuw suïcidaal gedrag, vervolgbehandeling enz.
• Stel de afspraken op schrift
Richtlijn behandeling en diagnostiek bij Suicidaal gedrag
Suï cidale toestand: De suï cidale toestand omvat suï cidegedachten en suï cidale handelingen in
de recente en ruimere voorgeschiedenis en gedachten over de nabije toekomst.
Achterliggende factoren: De achterliggende factoren van suï cidaal gedrag zijn in de richtlijn
geordend in een geïntegreerd model voor van stress-kwetsbaarheid en entrapment.
Entrapment omvat het psychologische proces waarlangs kwets- bare individuen onder invloed
van stressoren suï cidaal gedrag kunnen ontwikkelen.
Psychologische factoren: wanhoop, negatief denken, last voor een ander, angst, impulsiviteit
CASE methodiek: u vraagt eerst naar de actuele gedachten
en gebeurtenissen, dan naar de recente voorgeschiedenis (4-8 weken) en vervolgens naar de
ruimere voorgeschiedenis van eerdere episodes van suï cidaal gedrag. Tot slot vraagt u hoe de
patiënt de toekomst ziet, welke plannen hij of zij heeft, en wat er zou moeten veranderen om
het toekomstperspectief te verbeteren.
Onderzoek
1 Maak contact.
2 Bepaal de suï cidale toestand
3 Bepaal stress- en kwetsbaarheidsfactoren.
4 Betrek naasten bij het onderzoek.
5 Formuleer de structuurdiagnose.
6 Bepaal de indicatie voor verdere zorg.
E-learning Delier en fixatie
Delier: acuut ontstaande verwardheid, denk aan uren tot dagen op basis van een somatische
ontregeling. Met motorische onrust, plukkerig gedrag, oriëntatie problemen, angst, wisselend
bewustzijn en psychotische kenmerken (hallucinaties).
Stil delier: moeilijk te herkennen en komt minder voor meer eigenlijk in combinatie met een
hyperactieve delier. Reageren trager, teruggetrokken en zijn vaak somnolent.
,Lewy body dementie: heeft ook psychotische verschijnselen en kunnen heel erg lijken op een
delier.
Welke onderdelen van het psychiatrische onderzoek kunnen gestoord zijn bij een delier?
Verschil tussen een dementie, delier en depressie?
Predisponerende factoren/ kwetsbaar
- Gevorderde dementie
- Ouder persoon
o Polyfarmacie
o Infecties
- Alcoholmisbruik
- Verwaarlozing
- Delier in anamnese
- Visus en gehoorstoornissen
Precipiterende/ uitlokkende factoren
- Verhuizing naar nieuwe kamer
- Operatie
- Koorts
- Infectie
- Polyfarmacie
Diagnostiek
- 3 maal daags DOS score bijhouden
- Meerdere keren per dag wegens wisselend beloop van een delier
- Totaal score = 13
, - <3 meest waarschijnlijk niet delirant
- > 3 wel delirant
Behandeling
- Onderliggende somatiek vinden
- Niet medicamenteuze interventie (dagstructuur, rooming-in)
- Haldol
o Gecontra-indiceerd bij Parkinson, verlengd QTc syndroom en lewy body
dementie
- Lorazepam (bij motorische onrust)
- Fixatie
o WGBO
o Wel toestemming van naasten nodig
o Gedaan door verpleegkundige
Gevolgen delier
- Geheugenproblematiek
- Verergering van dementie
- Valgevaar
- Langer in het ziekenhuis
Alcoholontrekking
- Zweten, hypertensie, tachycard
- Medicatie: lorazepam, Thiamine en vitamine
Richtlijn delier
In de algemene bevolking worden, afhankelijk van de leeftijd, prevalenties van een delier
gemeld variërend van 0,4% tot 1%. Over de prevalentie en incidentie van een delier in de
huisartsenpraktijk is niets bekend.
Een delier kenmerkt zich door:
• aandachts en bewustzijnsstoornis;
• acuut begin (in uren tot dagen) en over de dag fluctuerende ernst van de symptomen;
• verandering in cognitie of waarnemingsstoornis (hallucinaties); soms ook (paranoïde)
wanen.
De stoornis wordt veroorzaakt door predisponerende (bij hoogrisico patiënten), luxerende en
onderhoudende factoren: