10 Colleges Wetenschapstheorie inclusief Leerdoelen
College 1
Leerdoelen
- Demarcatie, falsificatie en falsifieerbaarheid
- Inductie en deductie
- Modus tollens
- Het inductieprobleem
- Inference to the best explanation
- Bayesiaanse gevolgtrekking
- Hempels model van verklaren
- Reductionisme
- Realisme en anti-realisme
Twee dimensies:
- Normatief = hoe het hoort filosofen (kennis)
- Descriptief = hoe het werkt sociologen (praktijk)
Logisch empirisme: wilden van de filosofie een soort wetenschap.
- Wilden definiëren wanneer een uitspraak betekenis heeft en verifiëren of dit waar is.
o Het verificatiecentrum: de betekenis van een uitspraak is de methode van
verificatie (operationalisatie). Is er geen methode van verificatie dan heeft die
uitspraak geen enkele betekenis
Een demarcatiecriterium (streng)
o Wetenschap = directe observaties + logica leidt tot theorie
Vorm van inductie (gevolgtrekking/interference): van specifiek naar
algemeen. Je begint met observaties en die ga je veralgemeniseren naar
een theorie.
Gevolgtrekking vormen:
1. Inductie
2. Deductie
3. Inferentie
4. Bayes
1. Inductie = van specifiek naar algemeen.
- Het Inductieprobleem (Hume): inductie is niet rationeel te verantwoorden. Het is
meer een gewoonte en te verantwoorden omdat de wereld uniform is (regelmaat).
Uniformiteit als argument is ook inductie.
o Inductieve redenering is probabilistisch: het biedt waarschijnlijkheden, geen
absolute zekerheden. Gebaseerd op gewoonte; observatie en ervaring.
Voorbeeld: data is in overeenstemming met de theorie, dus de theorie is juist.
De reactie van Popper: radicaler antwoord op logisch empirisme, ging hier tegenin.
“A scientist puts forward statements, or systems of statements, and tests them step by
step.”
11
, - Niet inductie, maar deductie (andere vorm gevolgtrekking): van algemeen naar
specifiek.
- Hij vond dat de beste wetenschappers niet met observatie beginnen (inductie) maar
met theorie (deductie).
2. Deductie = van algemeen naar specifiek.
- Deductieve redenering is logisch noodzakelijk; als de premissen waar zijn, moet de
conclusie ook waar zijn. Gebaseerd op logische structuur.
Voorbeeld: alle mensen zijn sterfelijk, Socrates is een mens, dus Socrates is sterfelijk.
Andere andere vorm van deductie:
o Falsificatie: deductieve redenering gebruikt om een stelling te weerleggen
door aan te tonen dat de gevolgtrekking onjuist is.
Modus tollens = de theorie voorspelt X, X treedt niet op dus de theorie
is niet juist.
Voorbeeld:
Premisse 1: Als het regent (P), dan wordt de grond nat (Q).
Premisse 2: De grond is niet nat (niet Q).
Conclusie: Dus, het regent niet (niet P).
Karl Poppers demarcatiecriterium = wetenschappelijke beweringen zijn falsifieerbaar en
wetenschappers moeten de beweringen proberen te toetsen. Anders is het pseudowetenschap.
- Pseudowetenschap = wanneer een theorie niet falsifieerbaar is, maar zich wel
voordoet als een wetenschap
o Volgens Popper was de psychoanalyse van Freud een pseudowetenschap
Maar: de praktijk is anders dan Popper suggereert
- Wetenschappers geven hun theorie niet zomaar op
- Publicatiebias
- Wetenschap is diverser dan alleen toetsen (toetsing als een van vele manieren om
kennis te produceren)
De zogeheten wetenschapellijke methode is er niet.
Scientisme = alleen wetenschappelijke kennis is échte kennis
- Overwaardering van de wetenschap
o Nadruk op demarcatie: onderscheiden wetenschappelijke kennis en andere
vormen
o ‘Wetenschappelijk’ als eretitel (‘wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen
dat…’)
o Wetenschap = waarheid
- Artikel Susan Haak: zij vindt dat scientisme een gevaarlijk idee is, onzinnig
3. Inferentie = van data naar de beste, meest waarschijnlijke theorie (Darwin)
- ‘Inference is the best explantation’ IBE = manier om vanuit de beschikbare gegevens
de meest waarschijnlijke (plausibele) theorie te vinden
o Spaarzaamheid (parsimonie): de theorie die de observaties kan verklaren met
behulp van de minste elementen (aannames) is de beste theorie.
12
, Bijvoorbeeld Darwins origin of species
4. Bayesiaanse = vorm van inferentie
- Overtuigingen kunnen worden opgevat als subjectieve waarschijnlijkheden
o Waarschijnlijkheid in 2 vormen: frequentie en subjectief
o Idee = als we geen zekerheid kunnen krijgen via inductie, misschien dan wel
op het idee van waarschijnlijkheid.
Hoe waarschijnlijk we denken dat een theorie klopt op basis van
nieuwe gegevens.
o Gevolgtrekking: bijstellen van overtuiging op basis van data
Verklaren
Carl Hempels model van verklaren = model over hoe wetenschappelijke verklaringen
werken.
- Combinatie van empirisme en deductivisme (Popper)
- Het covering law model van verklaren
o Een verklaring heeft de vorm van een deductie:
Bestaat uit 1 of meer algemene wetten (wetmatigheden), specifieke
feiten (premissen) en het fenomeen dat je wilt verklaren.
Structuur:
Wetmatigheden: regelmatige verbanden die altijd gelden
Specifieke feiten: specifieke omstandigheden of initiële
voorwaarden
Fenomeen: het verschijnsel dat je wilt begrijpen/verklaren op
basis van wetmatigheden en specifieke feiten.
o Voorbeeld: waarom zijn er minder vrouwen in wiskunde en
natuurwetenschappen?
Negatieve stereotypen hangen samen met ‘test anxiety’. Er bestaan
negatieve stereotypen over vrouwen en over wiskunde. Daarom
onderpresteren vrouwen op wiskundetoetsen.
- Volgens Hempel zijn verklaren & voorspellen symmetrisch: als je iets kunt
voorspellen, kun je het ook verklaren.
o Altijd als het regent worden de straten nat (wetmatigheid).
o Het regent, dus dat verklaard dat de straten nat zijn (specifiek feit, deductie)
Hierbij kan je volgens Hempel de conclusie en het specifieke feit
verwisselen en dat als geldige redenering beschouwen.
- Kritiek op deze conclusie (Hume, Hempel):
o Oorzakelijkheid zien we niet.
Verklaringen zijn asymmetrisch, wat betekent dat oorzaak en gevolg
niet omkeerbaar zijn (als het regent wordt de grond nat, maar als de
grond nat is betekent het niet dat het altijd heeft geregend).
Reductie: Reductionisme.
- ‘Lagen’ van de werkelijkheid
- De verklaring voor het ene niveau ligt in de niveaus daaronder
13