Pathologie
Hoofdstuk 7: Oncologie
Inleiding
Cellen kunnen onder invloed van inwendige en uitwendige prikkels veranderen.
Zelfs zo dat ze de bestaande regels van groei en functie, zoals die erfelijk in de
cellen zijn bepaald, niet meer volgen.
De groei van die veranderde cellen raakt ontregeld en de cellen gaan woekeren.
Daardoor ontstaat een massa weefsel, een zogenoemd gezwel of tumor.
De wetenschap die gezwellen bestudeert, heet de oncologie.
Sommige factoren vergtoten het risico op tumoren: de risicofactoren. Voor
tumoren bestaan steeds meer behandelmogelijkheden.
Oncologie
Oncologie of kankerkunde is de medische kennis en behandeling van kanker.
Wat is kanker?
o Een verzamelnaam voor meer dan honderd verschillende ziekten.
o Een ongeremde deling van lichaamscellen.
o Tumor.
o Nieuwvormingen (neoplasma).
Het ontstaan van gezwellen
Het menselijk lichaam bestaat uit 60 biljard cellen.
Er ontstaan de gehele tijd nieuwe cellen ter vervanging van de oude en
beschadigde cellen.
Het DNA in de kern van de cel bepaald de deling, groei en ontwikkeling van de
cel.
Schadelijke invloeden in de omgeving of in het lichaam kunnen het erfelijk
materiaal echter zodanig beschadigen en veranderen dat de deling, groei en
ontwikkeling ernstig verstoord raakt.
De veranderde cel gaat zich delen in meerdere cellen en na verloop van tijd
ontstaat een groepje cellen dat niet meer groeit zoals de andere cellen in dat
weefsel.
o Het groepje autonoom groeiende cellen met een overmatige celdeling
vormt een gezwel of een tumor.
o Afhankelijk van de eigenschappen die in deze cellen aanwezig zijn, kan het
gezwel goedaardig of kwaadaardig zijn.
Tijdens de celdeling (mitose) verdubbelen de celkernen zich en maken de
chromosomen zichzelf precies na.
o De chromosomen zijn dan extra gevoelig voor beschadiging.
o Een chromosoom met veel beschadigingen ontstaat een cel met hele
andere eigenschappen.
Eigenschappen van gezwellen
Gezwellen kunnen goedaardig (benigne) en kwaadaardig (maligne) zijn.
, Je kunt onderscheid maken tussen deze twee groepen gezwellen aan de hand van
hun groeikenmerken. Alleen bij kwaadaardige tumoren is er sprake van kanker.
Benigne gezwellen
Cellen groeien langzaam
Groeit binnen een kapsel (expansief)
Cellen lijken op oorspronkelijke cellen
Veroorzaakt druk op omringende weefsel
Glad van oppervlak
Tast omliggend weefsel niet aan
Zaait niet uit
Is niet dodelijk (tenzij de tumor groeit op een bedreigende plek)
Voorbeelden: poliepen (woekering slijmvlies), lipomen (vetbulten), myomen
(vleesbomen)
Benigne gezwellen heten naar het weefsel met het achtervoegsel -oom. Bij
maligne gezwellen is dat carcinoom of -sarcoom.
Soorten goedaardige gezwellen
Adenoom – klierweefsel
Chondroom – kraakbeen
Fibroom – bindweefsel
Lipoom – vetweefsel
Meningeoom – hersenvliezen
Myoom – spierweefsel
Neurioom – zenuwweefsel
Osteoom – botweefsel
Papillom – epitheel, dekweefsel
Maligne gezwellen
Cellen groeien snel
Groeit door het kapsel heen en dringt ander weefsel, bloed en lymfevaten binnen
(infiltratief).
Lijken niet op oorspronkelijke cellen
Zaait uit
Onregelmatige vorm
Is dodelijk indien niet (tijdig) behandeld
Soorten maligne gezwellen
Adenocarcinoom – klierweefsel
Plaveiselcelcarcinoom – dekweefsel
Basaalcelcarcinoom – dekweefsel
Osteosacroom – botweefsel
Chondrosacroom – kraakbeen
Myosacroom – spierweefsel
, Fibrosacroom – bindweefsel
Lymfosacroom – lymfevaten
Kaposisarcoom – bloedvaten van de huid en slijmvliezen
Carcinomen (uitgaande van bedekkend weefsel bijv. huid, slijmvliezen en
klieren).
Sarcomen (uitgaande van steunweefsel bijv. bindweefsel, spieren en botten).
o Sarcomen zijn in hun groei kwaadaardiger dan carcinomen.
Kwaadaardige systeemziekten (uitgaande van het rode beenmerg en het
afweersysteem).
Solide en niet solide kanker
Solide kanker:
o Is een abnormale celdeling in een bepaald orgaan (in vast, stevig en hecht
weefsel). Bijv. long, darm of borst.
o Door de ongecontroleerde celdeling ontstaat er een gezwel of tumor.
Niet solide kanker:
o Is een abnormale celdeling in weefsels die zich op verschillende plaatsen
in het lichaam bevinden. (vloeibaar of los weefsel).
o Deze cellen bevinden zich niet in organen maar in het bloed, het
lymfevatenstelsel of in het vloeibare gedeelte van het beenmerg.
(transportsystemen van ons lichaam) bijv. leukemie of lymfeklierkanker.
Uitzaaiingen
Infiltratie: dit is een agressieve doorgroei in omliggende weefsels en organen,
waardoor grote verwoesting in de omgeving van het gezwel ontstaan. De functies
van verschillende weefsels raken verstoord.
Hematogene metastasering: het gezwel groeit door in de bloedvaten die rondom
het weefsel liggen. Eenmaal in de bloedbaan gekomen, kunnen de kwaadaardige
cellen via het bloed door het hele lichaam versleept worden. In andere organen
groeien deze cellen weer uit tot dochtergezwellen.
Lymfogene metastasering: via de lymfe die door het weefsel stroomt, bereiken de
kwaadaardige cellen de lymfebanen. De kwaadaardige cellen blijven steken in de
eerstvolgende lymfeklieren. Soms kunnen metastasen zich in een bepaald weefsel
uitbreiden, waarbij de lymfe zich ophoopt (lymfeoedeem): lymfangitis
carcinomatosa.
In de meeste gevallen is het mogelijk om de goedaardige gezwellen dan operatief
te verwijderen.
o Een andere reden om goedaardige gezwellen te verwijderen, is dat ze op
den duur kunnen veranderen in kwaadaardige gezwellen, zoals bij blaas-
en darmpoliepen, een pigmentvlek in de huid (naevus) en het
fibroadenoom in de borst bij een vrouw.
Gezwellen kunnen zich ook verspreiden bij een naaldbiopsie of punctie. Dan
komen maligne cellen in andere weefsels terecht (entmetastasen) of kunnen ze
doorgroeien in bijzondere ruimte.
Stadium indeling
T = Tumoruitbreiding
o Varieert van Tcis tot T4 of T5
, o Hoe hoger het getal hoe uitgebreider
N = Nodes = lymfogene metastasering
o Varieert van N0 tot N3 of N4
o N0 wil zeggen niet aantoonbaar
M = Metastasen = Hematogene metastase
o M0 (niet aantoonbaar) of M1 (aanwezig)
Verdubbelingstijden
Een tumor begint als 1 tumorcel
Na 1 verdubbelingstijd zijn er 2 cellen
Na 20 verdubbelingen zijn er ongeveer 1000000 (miljoen) cellen (1 mm)
Na 30 verdubbelingen zijn er ongeveer 1000000000 (miljard) cellen (2 cm dus
palpabel)
Na 33 – 34 verdubbelingen is er ongeveer een tumormassa van 1 kg
Risicofactoren
Erfelijke factoren: Ongeveer 5% van alle mensen met kanker heeft aanleg om een
bepaalde vorm van kanker te krijgen.
Virussen: bepaalde virussen zijn instaat om een tumor te veroorzaken. Zo kan hiv
leiden tot Kaposisarcoom (zeldzame vorm van huidkanker) (bij aids) en het
humaan papillomavirus tot baarmoederhalskanker.
Chemische stoffen: Dit zijn bijvoorbeeld cytostatica, benzeen, teer, dioxine en
asbest.
Straling: Dit betreffen ultraviolet licht (zonnestralen), röntgenstraling en
radioactieve straling. De kans op een melanoom (huidkanker) neemt toe bij
teveel blootstelling aan UV- straling.
Voedingsgewoonten: Het eten van veel rood vlees geeft verhoogd risico op
dikkedarm- kanker (coloncarcinoom). Overgewicht verhoogt het risico op
baarmoederkanker, slokdarmkanker, borstkanker (bij de overgang) en
darmkanker bij mannen.
Roken: Roken verhoogt niet alleen de kans op longkanker, maar ook op onder
andere maagkanker, leverkanker, alvleesklierkanker en nier- en blaaskanker.
Alcohol: Te veel alcohol drinken verhoogt het risico op borstkanker en tumoren
in de mond, keelholte, slokdarm, lever en dikke darm.
Hormonen: Hormonen als oestrogeen, progesteron en testosteron. Deze
hormonen verhogen het risico op borstkanker (bij mannen en vrouwen).
Alarmsymptomen
Blijvende veranderingen in de stoelgang
Ongewoon vaginaal bloedverlies of abnormale afscheiding
Nieuwe of veranderde moedervlekken
Blijvende heesheid en hardnekkige hoest en bloed in opgehoest slijm
Gezwel of knobbel, gezwollen klieren
Slikklachten
Gewichtsverlies zonder reden
Schilferend plekje of knobbeltje op de huid
Urineweg problemen of verandering bij plassen