Samenvatting gedragsbeïnvloeding.
Hoofdstuk 1,2,3,4,5,6,7,8,9 van beïnvloeden en veranderen van gedrag .
Hoofdstuk 7 van sociale psychologie
Hoofdstuk 1
Nature, nurture en de invloed van mensbeelden op gedragsverandering
1,1 mensbeelden
Nature
- Genen
Nurture
- Opvoeding/leerprocessen
Impliciete theorieën
- Theorieën waar mensen zich niet bewust van zijn.
Genetische determinatie en predispositie
- Genetische determinatie: een bepaalde eigenschap ligt vast vanaf je conceptie (bijv,
geslacht, oogkleur, lengte)
- Genetische predispositie: ergens een bepaalde aanleg voor hebben. Dit kan doordat
genen in interactie met de omgeving tot expressie komen. (bijv, aanleg voor
schizofrenie, overgewicht, alcoholverslaving)
1,2 impliciete theorieën: incremental versus entity theories
Incremental theory
- Een geloof dat iets te ontwikkelen is
Entity theory
- Een geloof dat iets vaststaat en dus niet ontwikkeld kan worden
Als gedragswetenschapper is het belangrijk om te weten of iemand gelooft dat gedrag te
veranderen is.
Het geloof in de veranderbaarheid van bepaalde eigenschappen kan er toe leiden dat
mensen ook daadwerkelijk succesvoller zijn in hun veranderingspogingen.
1,3 In hoeverre zijn eigenschappen en gedrag beïnvloedbaar?
Lichamelijke kenmerken& prestaties
- Voor groot deel genetisch bepaald (lichaamsbouw)
- Lichaam is echter te beïnvloeden door oa. Sport en eetgewoontes
Verschillen in temperament
- Stabiele, vroegoptredende individuele verschillen in emotionaliteit, energie,
aandacht en volharding, reactiviteit en vriendelijkheid.
- In deze gehanteerde definitie zit besloten dt het om ‘stabiele kenmerken’ gaat
(kenmerken die niet snel veranderen).
, - Uit onderzoek naar de specifieke invloed van genen op temperament blijkt dat
temperament voor 40% toegeschreven kan worden aan genetische variëteit.
- De andere 60% wordt toegeschreven aan ‘specifieke omgevingsvariabelen’ (contact
met vrienden en leraren, ziekten en ongelukken enzovoort)
Big Five
- Extraversie, neuroticisme, toegeeflijkheid, conscientieusheid en openheid.
Het is dus wel een mogelijkheid om persoonlijkheidskenmerken bij te sturen. Maar, iemands
persoonlijkheid veranderen kan niet zomaar. In plaats van persoonlijkheid veranderen, kan
er beter gericht worden op gedrag in concrete situaties.
Gedrag is echter afhankelijk van je ideeën daarover. Als je volhoudt ‘zo ben ik nou eenmaal’ ,
zul je je niet anders opstellen/ gedragen.
Cognitieve capaciteiten en prestaties
- Bij bijvoorbeeld het IQ is er spraken van aangeboren potentieel. IQ is voor 50 tot 80%
genetisch bepaald. Intelligentie moet zich echter ontwikkelen.
Deliberate practice (bewuste oefening)
- Deliberate practice van 10.000 uur is nodig om expert te worden. (Malcolm Gladwell)
- Dient aan 5 criteria te voldoen om van deliberate practice te spreken
1. Het dient een taak te zijn die de persoon zelf kan uitvoeren
2. Het doel moet duidelijk zijn en de persoon dient het doel te begrijpen
3. Er moet sprake zijn van directe, duidelijke en informatieve feedback
4. De persoon moet de taak meerdere keren kunnen oefenen.
5. De taak en het leerproces moeten op maat zijn en begeleid worden door een
coach/ leerkracht.
Het geloof in het al dan niet kunnen verbeteren van cognitieve prestaties hangt niet alleen af
van of je al dan niet gelooft dat genen bepalend zijn voor je ontwikkeling, maar ook van je
zelfbeeld. Ook lidmaatschap van een bepaalde groep kan invloed hebben.
Stereotiepe bedreiging
- De angst die een stereotype bij een persoon kan oproepen.
, Hoofdstuk 2
Leren als basis voor gedragsveranderingen.
2,1 leren als aanpassing aan de omgeving
Leren kan beschouwd worden als een soort aanpassingsproces. Door te leren kan men
adequater reageren op de omgeving en de omgeving zelfs naar de eigen hand zetten.
Leren is niet zo zeer het vergaren van wijsheid.
2,2 Klassieke conditionering
Verbinding leggen tussen stimuli en responsen. (Pavlovs)
Bij klassieke conditionering wordt een neutrale stimulus
vlak voor of tegelijkertijd met een ongeconditioneerde
stimulus aangeboden. Zodra deze koppeling tot stand is
gebracht, iets wat vaak automatisch gebeurt, wordt de
neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus
genoemd.
Extinctie
- Uitdoving van een geleerde associatie.
- Gebeurt bij herhaaldelijk uitblijven van koppeling tussen geconditioneerde en
ongeconditioneerde stimulus.
Generalisatie
- Wanneer er op dezelfde manier gereageerd wordt op een nieuwe stimulus die lijkt
op de originele, geconditioneerde stimulus als er op de geconditioneerde stimulus
gereageerd zou worden.
Discriminatie
- Het moment wanneer je onderscheid leert maken tussen twee stimuli die op elkaar
lijken.
2,3 Operante conditionering
Operant gedrag (Skinner)
- Spontaan optredend gedrag
- Operant gedrag kan bekrachtigd worden, wat inhoudt dat geleerd wordt dat het
gedrag positieve consequenties heeft.
- Het kan ook bestraft worden, wat inhoudt dat geleerd wordt dat het gedrag een
negatieve consequentie heeft.
Naast een beloning of straf geven kan de beloning of straf ook juist achter wegen blijven.
Een verwachte beloning die niet verkregen wordt, wordt een negatieve straf genoemd. Als
de beloning wel plaatsvindt, wordt dit een positieve bekrachtiging genoemd.
Een verwachte straf die achterwege blijft wordt een negatieve bekrachtiging genoemd en
een straf die gegeven wordt, wordt een positieve straf genoemd.