Methodisch werken
Deel 1 Hoofdstuk 1 Terreinafbakening
ASPIRE-model, fasen model, deze kun je lineair maar nog beter cyclisch gebruiken
Binnen de verschillende fasen staan de hoofdactiviteiten beschreven die de beroepsbeoefenaar moet
uitvoeren.
AS staat voor assessment, het verzamelen, analyseren en taxeren van relevante informatie
P staat voor plan, het met betrokkenen vaststellen van doelen: het onderhandelen over en opstellen
van een plan van aanpak om de situatie ‘te lijf te gaan’.
I staat voor implement, het implementeren / uitvoeren van het plan van aanpak en het ‘monitoren’ van
de daadwerkelijke uitvoering.
RE staat voor revieuw and evaluation, de tussentijdse en eindbeoordeling op grond waarvan een
eventuele nieuwe (bijgestelde) cyclus kan starten.
Sociaal werk ‘werkt’ met mensen, cliënten geheten. Mensen zitten op een bepaalde wijze in elkaar,
anders gezegd: een bepaalde somatische en psychische constellatie. Dankzij deze constellatie
kunnen mensen ‘functioneren’. Je lichaam stelt je in staat om te functioneren maar geeft ook zijn
grenzen aan, dit is je lichamelijke constellatie. De psychische constellatie is moeilijk te onderscheiden
van het lichamelijke, hiervoor geldt hetzelfde: ontwikkeling zorgt ervoor dat je kunt waarnemen,
denken, voelen, beleven, streven, anderen kunt aanvoelen, dat je kan communiceren, dat je
doelgericht kan handelen. Maar ook hier zijn er grenzen, selectieve waarneming.
Mensen met hun somatische en psychische ‘structuur’ leven in situaties. Die situaties bieden
überhaupt pas de mogelijkheidsvoorwaarden voor ‘functioneren’ maar geven tegelijkertijd ook grenzen
aan.
Materiële middelen (een dak boven je hoofd, voedsel, inkomen) en maatschappelijke omstandigheden
(economische, politieke, culturele / ideologische) zijn voorwaarden om überhaupt als mens, als ‘ik’ te
kunnen functioneren. Tegelijkertijd vormen deze voorwaarden de begrenzing voor ieder mens, de
wijze waarop je gesocialiseerd bent. Dit alles maakt functioneren pas mogelijk en legt ook
begrenzingen op dit functioneren.
Het functioneren van mensen heeft betrekking op die situaties: het heeft er zijn uitwerkingen op en
wordt er, deels, door bepaald. Binnen het sociaal werk wordt dan ook gesproken over ‘psychosociaal
functioneren’: psycho en sociaal, twee zijden van een en dezelfde medaille. In dat leven kunnen
mensen vastlopen. We kunnen dan spreken van controleverlies, dit controleverlies kan zijn door
gebrekkige zelfregulering binnen de persoon, binnen de directe omgeving of binnen de bredere
maatschappelijke context.
Interne afstemming: in de persoon zelf, een afstemming binnen de persoon waardoor ideeën,
gevoelens en strevingen met elkaar in harmonie zijn.
In de relatie tussen de persoon en omgeving / situatie: een afstemming tussen de persoon en zijn
gedrag (uiting van ideeën) enerzijds in de persoon en anderzijds in de situatie
In de situatie: afstemming vooral gezien in de ontoereikendheid van de situatie (privésfeer zowel als
publieke sfeer).
Communicatieve zelfsturing: een zelfsturing van het individu in verbondenheid met andere
individuen, gebaseerd op gelijkwaardigheid en met behoud van ieders eigenheid.
Hulpverlening die het sociaal werk biedt is zowel begeleidend als ondersteunend. Dit houdt in dat het
sociaal werk, voor zover de situatie het toelaat, zo min mogelijk vóór de persoon doet en zoveel
mogelijk de persoon zelf laat leren, doen, oplossen, hanteren. Sociaal werk wil mensen emanciperen.
Oplossingsgerichte benadering: gaat ervan uit dat cliënten in de toekomst zelf keuzen (kunnen)
maken als het om hun handelen gaat.
Dit ligt in overeenstemming met de strengths perspectief: op successen en sterke punten van de
cliënt en op het bevestigen daarvan. Uitgangspunt is dat het individu beschikt over talenten en
innerlijke hulpbronnen waardoor hij effectief kan reageren op de uitdagingen van het leven.
,De sociaal werker focust op talenten en hulpbronnen in plaats van op pathologie en tekorten:
dat laatste werkt verlammend op de bekwaamheid van de cliënt. De sociaal werker is daarmee gericht
op empowerment ofwel het vergroten en activeren van het probleemoplossend vermogen van de
cliënt. To empower = macht geven, in staat stellen.
Taken van het sociaal werk
Uitvoering is zeer divers en complex. Problematiek strekt zich vaak uit over meerdere gebieden
waarbij soms sprake is van welhaast onontwarbare circulaire causale verbanden. Bijna altijd is er de
ingewikkelde verwevenheid van het subjectieve, de persoon, en het objectieve, de situatie.
Psychosociale hulpverlening is cliënt-/situatiegerichte hulp- en dienstverlening.
Taakgebied 1 = directe en indirecte hulp- en dienstverlening
kerntaak 1: werken met en namens cliënten: psychosociale hulpverlening
Kerntaak 2: werken voor cliënten en potentiële cliënten
Taakgebied 2 = werken in en vanuit een arbeidsomgeving
Kerntaak 3: werken in de eigen instelling of organisatie
Kerntaak 4: werken in externe samenwerkingsverbanden
Taakgebied 3 = werken aan professionaliteit en professionalisering
Kerntaak 5: zichzelf ontwikkelen in het beroep
Kerntaak 6: bijdragen aan de ontwikkeling van het beroep
Signaleren
Analyse als in aanpak gericht op maatschappelijke omstandigheden.
Gericht op factoren binnen het cliëntsysteem zelf, risicofactoren moeten opgemerkt en in kaart
gebracht worden.
Signaleren is primair gericht op collectieve belangenbehartiging. Men wil zo het maatschappelijke in
het sociaal versterken.
Verbindingen tussen hulpverlenen en signaleren en preventie
Ten eerste: de activiteiten met betrekking tot signalering en preventie ligt vaak in het begin en in het
einde van de cliëntgerichte hulp- en dienstverlening.
Ten tweede: naast de activiteiten, willen we vooral het perspectief van waaruit signalering en
preventie plaatsvinden betrekken in de cliënt-‘situatiegerichte hulp- en dienstverlening.
Integrale hulpverlening: materiële en immateriële problemen moeten tegelijk en in relatie met elkaar
worden aangepakt. Soms lijkt het zo dat immaterieel en subjectief en materieel met objectief
samenvalt, dit is niet het geval.
Subjectief = het handelen of functioneren van de persoon, gedachten, gevoelens.
Objectief = de situatie waarbinnen dit handelen of functioneren zich afspeelt.
De situatie kent materiele (huis) / immateriële (sociaal netwerk) aspecten.
Het begrip sociaal heeft 2 facetten, namelijk: psychosociaal, functioneren heeft betrekking op het
subjectieve component, het doen en laten van de persoon (cliënt).
Als aspect van de situatie heeft het betrekking op het geheel van relaties, personen, groepen,
netwerken waarmee de persoon te maken heeft.
Je hebt dus
Aandacht voor de persoon
Aandacht voor de situatie: materiële zaken
Aandacht voor de situatie: sociale (relationele) aspecten
Aandacht voor de situatie: maatschappelijke aspecten
Het maatschappelijke van sociaal werk
Individualisering en vermaatschappelijking
* De beweging van het social work, de samenhang tussen individuele problematiek, sociale
problematiek en samenlevingsstructuren brengt echter, ook als die niet direct tot uitdrukking komt in
de vraagstelling door de hulpvrager, de noodzaak met zich mee om tot een heroriëntering te komen
, op de inhoud van het maatschappelijk werk en de opleiding.
* De organische samenhang tussen hulpverlening enerzijds en signalering / collectieve
belangenbehartiging / preventie anderzijds.
Geertsema, 2004, geeft aan dat maatschappelijk werk enerzijds functioneert als doorgeefluik van de
samenleving naar de cliënt toe, anderzijds geeft maatschappelijk werk iets terug aan de samenleving.
Waar het om draait is dat het maatschappelijke een intrinsiek bestanddeel vormt van hulpverlening:
Sociaal werk individualiseert het maatschappelijke en vermaatschappelijkt het individuele.
Cliënt is niet alleen een individueel persoon, maar ook een maatschappelijk individu met een
maatschappelijke identiteit. De social worker op zijn plaats is ook geen vrij-zwevende
beroepsbeoefenaar maar ook en maatschappelijk individu en als beroepsbeoefenaar ook een
vertegenwoordiger van die maatschappij.
De cliënt als burger
Enerzijds wordt het individu, de cliënt, niet alleen als persoon aangesproken, maar ook als
maatschappelijk persoon. Anderzijds vertegenwoordigt de sociaal werker de maatschappij, dat wil
zeggen: de gemeenschap van burgers, wanneer hij de cliënt als burger aanspreekt en begeleidt. In de
Wmo wordt gesproken over een actieve, participerende burger.
Bij burgerschap worden van oudsher drie posities of invalshoeken onderscheiden
1. Het sociaal liberaal burgerschapsvertoog, individu met nadruk op civiele rechten (wettelijke
bescherming).
2. Het communitaristisch burgerschapsvertoog, sociale en culturele gemeenschap waaraan het
individu zijn identiteit ontleent en waarbinnen het sociale rechten en plichten heeft, burgergezin.
3. Het neorepublikeinse burgerschapsvertoog, politieke gemeenschap van een stad(sdeel) of staat
waartoe een burger behoort.
De laatste jaren is hier een vierde invalshoek bij gekomen
4. Het vertoog van de zorgethiek, de aandacht wordt hier gevestigd op het feit dat er een
ongelijkheid bestaat in de mogelijkheid van burgerparticipatie, realiseren van rechten, nakomen van
plichten) door de ongelijke verdeling van zorg tussen mannen en vrouwen. Met het begrip ‘inclusief
burgerschap’ wordt in dit vertoog aangegeven dat ieder mens behoefte heeft aan verzorging én de
plicht heeft om anderen te verzorgen. Zorg moet gezien worden als een integraal onderdeel van
burgerschap. Ook in dit opzicht behoort sprake te zijn van seksegelijkheid.
Sociale insluiting, het gaat hier om het alert zijn op, signaleren, bespreekbaar maken en opheffen
van maatschappelijke discriminatie en diskwalificatie. Soms diskwalificeert een persoon zichzelf door
bijvoorbeeld een negatief zelfbeeld.
Sociale participatie, hier kan gedacht worden aan het toe leiden naar betaalde arbeid of
vrijwilligerswerk, aan extra scholing, aan een gelijke verdeling van zorg door middel van bijvoorbeeld
zorgverlof, ouderschapsverlof, aan het verstevigen van de rol van het individu (of groep individuen) als
cliënt/opdrachtgever/mede-uitvoerder, wanneer het gaat om voorzieningen en arrangementen, aan de
vergroting van invloed den zeggenschap bij politieke besluitvorming en overheidsbeleid.
Sociale stabiliteit, met het bevorderen van sociale insluiting en sociale participatie wordt ook de
sociale stabiliteit vergroot.
Vier competenties als vereisten voor geïndividualiseerde burgers in een samenleving
1. Het vermogen tot identificatie, je in de situatie van een ander te kunnen plaatsen
2. Het vermogen tot representatie, je ten opzichte van anderen te representeren
3. Aanspreekbaarheid, om je te laten aanspreken op je eigen doen en laten
4. Weerbaarheid, competentie om voor je rechten op te komen
Met dit alles is het maatschappelijke binnen de cliënt-/situatiegerichte hulp- en dienstverlening
gewaarborgd, of de hulpverlener nu werkt met individuen, gezinnen, groepen of netwerken. Het zal
overigens duidelijk zijn dat de beschreven benadering spanningsvelden creëert:
* Tussen de eis van individuele zelfredzaamheid en ontplooiing enerzijds en die van
verantwoordelijkheid voor betrokkenheid bij medeburgers anderzijds