Persoonlijkheidsleer – Hoorcolleges en literatuur
College 1
Persoonlijkheid
Persoonlijkheid is een verzameling van psychologische kenmerken en mechanismen in het
individu, die georganiseerd zijn en relatief stabiel zijn, en die zijn/haar interacties met een
aanpassing aan de intrapsychische, fysieke en sociale buitenwereld beïnvloeden.
Psychologische kenmerken De manier waarop mensen van elkaar verschillen of op
elkaar lijken (eigenschappen en attitudes). Het zijn de average tendencies van mensen.
Wordt gebruikt voor (1) omschrijven en begrijpen van mensen, (2) uitleggen van
gedrag en (3) voorspellen van toekomstig gedrag.
Psychologische mechanismen cognitieve processen (aandacht- en
geheugenprocessen).
Georganiseerd samenhang en dynamisch gestuurd.
Relatief stabiel over situaties is het consistent en over tijd is het continu.
Interacties met de buitenwereld perceptie, selectie, evocatie en manipulatie.
Aanpassing binnenwereld en omgeving coping en aanpassingsvermogen.
Persoonlijkheid kan op drie niveaus bestudeerd worden:
1. Menselijke aard (kenmerkend voor de soort ‘mens’).
2. Individuele en groepsverschillen.
3. Individuele uniekheid.
Mensen kunnen op een nomothetische manier onderzocht worden, waarbij er statistische
vergelijkingen worden gemaakt of op een ideografische manier, waarbij het individu wordt
geobserveerd om de algemene beginselen te bestuderen.
Domeinen van persoonlijkheid:
1. Dispositioneel, oftewel basale eigenschappen.
a. Dit domein is in principe in alle andere domeinen aanwezig. Het behandelt de
manier waarop individuen van elkaar verschillen en de oorsprong daarvan.
2. Biologisch, oftewel genetisch, psychofysiologisch en evolutionair.
a. Biologische systemen zorgen voor de bouwstenen van gedrag, gedachte en
emotie.
3. Intrapsychisch, oftewel mentale processen.
a. Veel mentale processen opereren onbewust, zoals instincten of
afweermechanismen.
4. Cognitief-experiëntie, oftewel cognities en subjectieve ervaringen.
a. Bewuste gedachtes, gevoelens, meningen en wensen over jezelf of anderen.
Het zelfconcept en doelen zijn hierbij van belang.
5. Sociaal cultureel, oftewel wederzijdse beïnvloeding door de sociale en culturele
context.
a.
6. Aanpassing, oftewel gezondheid en psychopathologie.
a. Omgaan met aanpassingen.
Meten van persoonlijkheid:
, - Zelfrapportage middels vragenlijsten of interviews.
- Observaties.
- Gestandaardiseerde testen, zoals computertaken of projectieve technieken.
- Levenskenmerken, zoals trouwen, kinderen, opleiding en loopbaan.
De concentric ring theory kan gebruikt worden
om verschillende theorieën van persoonlijkheid
te koppelen aan de juiste aspecten. Deze theorie
stelt dat er een kern van persoonlijkheid is die
gevormd word door vroege levenservaringen,
percepties van de buitenwereld, basale attitudes,
waarden, interesses en motieven. Daarnaast zijn
er kenmerkende responsen oftewel tamelijk
voorspelbaar gedrag en zijn er rol gerelateerde
responsen.
Freud Erikson Skinner Eysenck Rogers Kelly Goldber
g
Ontwikkeling X X X
Non- X X X X
ontwikkeling
Stadium X X
theorie
Continue X X X X X
theorie
Beschrijvend X
Verklarend X X X X X X
Stabiel X X
Veranderlijk X X X X X
Domein Intra- Intra- Sociaal- Biologisch Cognitief- Cognitief- Dispo-
psychisch psychisch cultureel experiëntie experiënti sitioneel
e
Centrale theorie: Operante persoonlijkheidsanalyse
De operante persoonlijkheidsanalyse van Skinner stelt dat persoonlijkheid het resultaat is van
bekrachtigingsgeschiedenis. Verschillen in personen zijn te verklaren met behulp van
verschillen in bekrachtigingsgeschiedenis. Persoonlijkheid kan veranderd worden door middel
van het veranderen van de omgeving/bekrachtiger. Persoonlijkheid is dus zeer veranderlijk.
Deze theorie valt binnen het sociaal-culturele domein.
Centrale theorie: Psychoanalyse
De psychoanalyse van Freud stelt dat onbewuste invloeden leiden tot irrationeel gedrag.
Kinderen maken een psychoseksuele ontwikkeling door die gelijkloopt aan de geestelijke
ontwikkeling. De psychische energie van een persoon blijft constant in het leven, eventuele
persoonlijkheidsveranderingen zijn een omleiding van deze energie. Instincten zijn innerlijke
krachten die in alle energie voorzien. Deze theorie valt binnen het intrapsychische domein.
, Structurele opbouw persoonlijkheid:
Id representeert primitieve biologische impulsen die worden gestuurd door libido
(seks, drang tot overleven/voortplanten) en thanatos (agressie, drang tot vernietiging).
Het is gericht op direct plezier (pleasure principle).
o Primary process thinking het Id denkt zonder logische regels, bewuste
gedachten of realiteit.
o Wish fullfilment wanneer een drang niet beschikbaar is, kan een fantasie
worden gebruikt om tijdelijk in de drang te voldoen.
Ego representeert het realistische. Het reguleert het Id en het Superego. Het Ego houdt
rekening met de buitenwereld en consequenties (reality principle). Het Ego reguleert
dus ook de strijd tussen het Id en de omgeving.
o Secundary process thinking strategieën die ontwikkeld zijn om problemen
op te lossen en tevredenheid te behalen.
o Ego-depletie energie die gebruikt wordt voor zelfcontrole is beperkt en kan
opraken.
De conditie waarbij de proefpersonen enkel radijsjes mochten eten
besteedde minder tijd aan de puzzel en waren vermoeider aan het einde.
De condities waarbij koekjes werden gegeten of waarbij niks werd
gegeten toonden geen verschil. De energie van de eerste conditie is
sneller op, omdat het Ego vermoeider is vanwege de zelfcontrole om in
plaats van de radijsjes toch de koekjes te pakken.
Superego representeert geïnternaliseerde normen en de ideale-ik. Middels de
gewetensfunctie zorgt het Superego ervoor dat we ons kunnen schamen of trots
kunnen voelen. Het is niet aan realiteit gebonden, maar zet standaarden die
perfectionistisch zijn.
Freud beschreef naast persoonlijkheid ook de geest (zie afbeelding).
Hierbij is het voorbewuste deels oproepbaar terwijl het onbewuste
ontoegankelijk is, maar tegelijkertijd heeft het wel invloed op
gedrag. Volgens Freud is er een verband tussen persoonlijkheid en
geest, oftewel een verband tussen structuur en bewustzijn.
Het Ego is zowel bewust als voorbewust.
Het Superego is voor een klein deel bewust en voor een groot
deel voorbewust en onbewust.
Het Id is geheel onbewust. Dit kan echter wel doordringen tot het bewustzijn middels
dromen en Freudiaanse versprekingen (iets waar je niet aan toe wilt geven, maar toch
doe je het).
Er is wetenschappelijk bewijs voor de invloed van het onbewuste op gedrag. Zo is er
blindsight, waarbij iemand blind is (niet bewust dat hij/zij ziet), maar diegene kan
onbewust toch zien. Daarnaast is er bewijs voor deliberation-without awareness,
waarbij eenvoudige beslissingen het best bewust afgewogen worden terwijl complexe
beslissingen onbewust het best afgewogen worden.
Technieken om het onbewuste bewust te maken:
Vrije associatie de patiënt zegt wat er terplekke in hem/haar opkomt.
Droomanalyse droom interpreteren aan de hand van de inhoud. Het Ego lost
conflicten op terwijl we slapen. Dromen hebben drie functies, namelijk (1) het
vervullen van wensen, (2) het bieden van een uitlaatklep die spanning vermindert en