Artikelen
Hoorcollege 1
Artikel 1: ‘Comparative integration context theory: participation and belonging in new diverse
European cities’—Crul & Schneider
‘Comparative integration context theory’: participatie in sociale organisaties en horen tot lokale
gemeenschappen in Europese steden is sterk afhankelijk van de integratie context.
US debat
1. ‘Segmented assimilation theory’ = meer dan 1 manier om te assimileren
2. ‘New assimilation theory’ = dominante golf blijft straight-line assimilation
Beide theorieën benadrukken het belang van context: receptie (hoe ze behandeld worden),
gemeenschaps- (discriminatieniveau tegenover 1 etniciteit) en lokale context (buurt en economie).
Stagnatie tegenover opwaartse mobiliteit onder tweede-generatie burgers. Tweede generatie
immigranten zijn burgers die in de samenleving geboren zijn: zij hoeven dus niet te integreren of
assimileren. De tegenspraak tussen samenleving en nieuwkomers geldt voor hen niet. Bovendien
geldt voor elke jongere dat hij zijn plek in sociale organisaties, die cruciaal zijn voor overleven, moet
vinden. Er is tegenwoordig sprake van een ‘super-diversiteit’: groeiende diversificatie onder
stadsbewoners. De voorheen bepaalde meerderheidsgroep wordt langzamerhand ook een
minderheidsgroep, net als alle andere etnische groepen (nieuwe diverse urbane realiteit).
Autochtonen die geen connecties hebben buiten hun eigen groep vallen nu juist buiten de
multiculturele mainstream.
Verschillen in institutionele regelingen hebben een enorm effect. In de Europese context zijn
institutionele regelingen divers: elk land verschilt. Bijvoorbeeld hoe laat kinderen naar school gaan.
Dit leidt tot verschillende uitkomsten in school.
Participatie in hoofd instituties 2 perspectieven:
1. Obstakels voor toegang en participatie: waarom falen instituties in inclusiviteit?
2. Agentschap van individuen en groepen: opties ontwikkelen, keuzes maken, kansen
(individuele en groep middelen)
3 redevoerende contexten: politieke, sociale (dagelijkse communicatie/interactie) en media.
Verschillen in de sociale en politieke context zijn voornamelijk belangrijk voor sociale en culturele
participatie en behoren tot.
Artikel 2: ‘The growing gap between facts and discourse on immigrant integration in the
Netherlands’ – Entzinger
Immigratie geschiedenis in NL
Tweede helft van 19e eeuw: migratie van vroegere Nederlandse kolonies en gastarbeiders
Sinds 2000: arbeid en economische migranten
Fluctuerende golven van migratie van conflictgebieden
Beleidsperspectief
Tot 1980: immigratie als tijdelijk fenomeen exclusie
- Beleid gefocust op tijdelijke accommodatie en welzijnsmetingen
- Gefocust op preservatie van eigen cultuur
1980s: minderheidsbeleid
- Idee van tijdelijkheid vervalt (gastwerkers minderheden)
- Multiculturele aanpak preservatie van eigen cultuur
- Participatie in de samenleving promoten
1990s: integratie beleid
- Verplichte taal en integratie klassen (slechte kwaliteit)
- Hoge werkloosheid en vertrouwen op sociale beleidsvoorzieningen
- Segregatie in de gemeenschap en scholen: verzuild schoolsysteem
- Hoge delinquentie cijfers onder bepaalde groepen
, Tegen begin van 2000 hogere werkloosheidscijfers succes van tweede generatie
2000s: beleid geneigd naar assimilatie
- (Inter)nationale evenementen: 9/11, Pim Fortuyn
- Publiek debat over integratie en de mislukking ervan
- Veranderen van de politieke (populistische) redevoering: “Nederlandse identiteit”
- Culturalisatie: groeiende nadruk op Islam als oorzaak van alle problemen, (angst voor)
radicalisering, publieke opinie groeiend wantrouwen
- Polarisatie: groeiende scheiding in de samenleving
Modellen werken niet, 2 redenen:
1. Immigranten te heterogeen: geen enkel model kan toegepast worden op alle immigranten
2. Integratie verandert over tijd in veranderende politieke balansen
Nederlanders die hoogopgeleid zijn, zijn toleranter tegenover Islam en integratie dan hun
tegenhangers. 4 grote domeinen van integratie: werk, onderwijs, huisvesting & misdaad.
Artikel 3: ‘The development niche: a conceptualization at the interface of child and culture’ – Super
& Harkness
Onderzoek in de ontwikkeling van mensen is gevormd door 2 contrasterende beelden:
1. Individu in een gecontroleerde setting die gedragingen laat zien die kenmerkend is voor een
bepaald level of soort van functioneren: groei, transformatie (psychologie)
2. Person omgeven door vrienden en familie, zich op een unieke manier gedragen in een
bepaalde setting en in de grotere cultuur die het creëert: vorming door cultuur van menselijk
potentie tot het patroon van gedrag dat aanpasbaar is in de context (antropologie)
Developmental niche probeert deze twee metaforen te synthetiseren.
Psycho-culturele onderzoek (Whiting): geschiedenis en omgeving beïnvloeden samen de
‘maintenance systems’ van een maatschappij. Dit heeft invloed op de manier waarop er in de
samenleving gezorgd wordt voor kinderen interactie individuele ontwikkeling en culturele
context.
Ontwikkelingspsychologie = logisch-positivistische, laboratorium-gebaseerde onderneming (de
omgeving niet als object onderzoekt). Kritiek hierop
1. McCall: maar een aantal van deze studies zijn bezorgd om de ontwikkeling zoals hij zich
voordoet in natuurlijke omgevingen. Het is niet praktische en niet etnisch om aspecten van
de ontwikkeling te manipuleren
2. Bronfenbrenner: ontwikkelingspsychologie is een wetenschap van het vreemde gedrag van
kinderen in vreemde situaties met vreemde volwassenen voor een korte tijd. De omgeving
van een kind kan niet verminderd worden naar één setting
3. Kessen: ons begrip van de natuur van een kind variëren te veel over tijd en zijn te sterk
gerelateerd aan de tijdelijke intellectuele sfeer om goede conclusies te trekken over het kind
Kind niet het object van studie, maar het kind-in-context.
Nieuwe aanpakken: ecologische model (Bronfenbrenner), het zien van aanhoudende, inductieve
aspecten van de omgeving als een ‘epigenetisch landschap’, life-span en life-course aanpakken én
algemene systeem theorie (combinatie van deze systemen).
The development niche is een framework voor het onderzoeken van de effecten van culturele
kenmerken op het opvoeden van kinderen in interactie met de algemene ontwikkeling. 3
componenten die samen een groot systeem vormen en samenwerken met andere kenmerken van de
cultuur:
1. Fysieke en sociale settingen waarin het kind leeft: settingen van het dagelijkse leven
2. Cultureel gereguleerde praktijken en gewoonten: slaapregelingen, sociale tradities
(maatschappij-wijde oplossingen)
3. Etnotheorieën van de zorgverlener: ouderlijke overtuigingen, socialisatiedoelen, waarden
Mediëren de individuele ontwikkelingservaringen binnen de grotere cultuur. Regelmaat en
continuïteit van ontwikkelingsfases biedt materialen waaruit kinderen sociale, affectieve en
cognitieve regels af kunnen leiden.
, Het doel is homeostasis (stabiliteit), verandering in een van de componenten heeft ook
invloed op de andere componenten
3 gevolgtrekkingen:
1. 3 componenten van de niche werken in een gecoördineerde systeem
2. Elk component interacteert anders met andere kenmerken van de grotere ecologie
3. Het organisme en de niche zijn wederzijds aanpasbaar
De ontwikkelingsniche van een kind blijft niet lang constant. Het individu groeit: elke fase heeft een
leeftijds-gerelateerde taak.
De developmental niche is een metafoor waarin het kind en de cultuur gezien worden als
wederzijdse interactieve systemen.
Hoorcollege 2:
Artikel 4: ‘The weirdest people in the world?’ – Henrich, Heine & Norenzayan
Onderzoek in de gedragswetenschappen worden voornamelijk gerepresenteerd door mensen van
‘Western, Educated, Industrialized, Rich, and Democratic’ (WEIRD) societies. Maar zijn deze mensen
wel representatief voor de gehele bevolking?
Ze richten zich niet op gemeenschapslevel gedragsuniversalia, omdat:
1. Deze fenomenen doen geen claims over universele onderliggende psychologische of
motivatieprocessen
2. Er is een gebrek aan systematische, kwantitatieve, vergelijkende data gebaseerd op individu
metingen voor deze domeinen
De gedragswetenschappen database is beperkt (laat niet de gehele breedte aan menselijke
diversiteit zien) én onderzoekers nemen vaak aan dat bevindingen universeel zijn.
Contrast 1: Geïndustrialiseerde maatschappijen versus kleine schaal gemeenschappen
Geïndustrialiseerde populaties zijn uitschieters: visuele waarnemingen, sociale motivatie
(eerlijkheid), volksbiologie (gevolgtrekkingen industrie: gebaseerd op gelijkenis, kleine schaal:
ecologische context en relaties tussen soorten) én ruimtelijke redenering (egocentrisch versus
allocentrisch systeem om locatie van objecten te beschrijven).
Overeenkomsten in: perceptuele illusies, waarnemen van kleuren, emotionele expressie, foute
overtuigingstaken, analogische numeriek, sociale relaties & psychologisch essentialisme.
Contrast 2: Westerse versus niet-Westerse gemeenschappen
Sociale beslissingen nemen: straffen leidt tot meer coöperatie, bovendien sprake van antisociaal
gedrag. Westerse zitten aan het extreme einde van de gedragsverdeling.
Onafhankelijke (individualisme) en interafhankelijke zelfconcepten (collectivisme). Westerse mensen
hebben een meer onafhankelijk zelfconcept. Onafhankelijke zelfconcepten
1. Positief bevooroordeeld beeld van zichzelf
2. Persoonlijke keuze: agentschap, zelf keuzes maken leidt tot motivatie om taak uit te voeren
3. Motivaties om te conformeren
Analytische (objectgericht) versus holistische (context- en veldgericht) redenering: interafhankelijke
zelfconstructen geassocieerd met holistische processen en onafhankelijke met analytische processen.
Westerse mensen: vertrouwen meer op gelijkenisregels in objecten te classificeren.
Moreel redeneren: Westers = enkel fundament voor moreel redenering (gebaseerd op gerechtigheid,
individuele rechten en de vermijding van schade aan anderen).
Kohlberg vaardigheden om moreel te redeneren draaien om cognitieve vaardigheden die
ontwikkeling gedurende rijping
1. Pre-conventioneel level: goed en kwaad beoordelen op basis van interne standaarden
kijkende naar fysieke of hedonistische consequenties van acties
2. Conventioneel level: externe standaarden (bv sociale orde)
3. Post-conventioneel level: abstracte ethische principes met betrekking tot gerechtigheid en
individuele rechten (morele code)
Soorten ethiek