C.A.J.M. Kortmann – Constitutioneel recht
Hoofdstuk 1 – Staatsrecht
1.1 Inleiding
Staatsrecht, constitutioneel recht
Staatsrecht/constitutioneel recht het recht van een, in de loop van de geschiedenis
ontstaan, door het recht geregeld verband dat wij staat noemen. De term ‘staat’ wordt
amper gebruikt.
Het begrip staat komt wel voor en is van grote juridische betekenis in het volkenrecht en het
privaatrecht. In het volkenrecht is de staat een volkenrechtssubject. In het privaatrecht is de
staat een rechtspersoon en als zodanig onderworpen aan dat recht. Er zijn ook sociologisch
getinte omschrijvingen van het begrip staat. Kenmerken ervan in die zin zijn dat hij een
organisatorisch verband is, dat het hoogste gezag uitoefent op een bepaald territoir en dat hij
een dwanggemeenschap is.
Positieve staatsrecht staatsrecht is het recht dat uitsluitend relaties regelt waarbij de
overheid betrokken is. Recht is niet denkbaar zonder relaties. Alle positieve recht is te
herleiden tot een overheid, hetzij op grond van uitdrukkelijke rechtsschepping, hetzij op basis
van al dan niet stilzwijgende erkenning.
Het typerende van het staatsrecht als onderdeel van het Nederlandse positieve recht is dat
het altijd betrekking heeft op relaties waarbij de overheid is betrokken.
Bestuursrecht
Ook het bestuursrecht regelt altijd relaties waarbij de overheid is betrokken.
Er is wel onderscheid te maken met het staatsrecht. Het staatsrecht omvat de regels die de
totstandkoming, gelding en de handhaving van rechtsnormen regelen, alsmede de regels
volgens welke de eerstgenoemde regels mogen worden gewijzigd. In deze betekenis is het
staatsrecht het primaire, rechtscheppende, funderende recht zonder welk de gelding van het
overige recht positiefrechtelijk niet is te verklaren. Volgens deze omschrijving geldt het
bestuursrecht op grond van het constitutionele recht en vormt aldus secundair recht.
Onderdaan (burger)
Staatsrecht kan gaan om relaties tussen overheden onderling betrekkingen tussen de
overheidsambten koning en ministers bijvoorbeeld.
Staatsrecht heeft tevens betrekking op relaties tussen de overheid en de onderdaan het
regelt machtsuitoefening van de overheid over de onderdaan.
1.2 Omschrijving van het staatsrecht
Voorlopige omschrijving het primaire recht dat betrekkingen binnen de overheid, alsook
betrekkingen tussen de overheid en de onderdanen regelt.
Overheid
‘Overheid’ houdt verband met macht en bevoegdheid.
Macht een feitelijke potentie tot dwang.
Bevoegdheid rechtens geregelde macht.
Ambt
In de loop der tijd werden macht en gezag langzamerhand losgemaakt van de persoon en het
persoonlijk bezit van de heerser en gezien als behorend bij een ambt, dat niet ‘in de handel’
is. Het overheidsgezag behoort niet meer tot vermogen.
Men kon ambten instellen die bleven bestaan, ook al verdween de ambtsdrager. Men kon
ambten creëren. Overheidsgezag kon men verdelen over diverse ambten, zodat de
, oorspronkelijke wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke functies van de heerser over
onderscheiden ambten werden gespreid.
Een ambt kenmerkt zich door een zekere mate van duurzaamheid en welomschrevenheid
voor wat betreft inrichting, taken en bevoegdheden.
Staatsrecht is grotendeels ambtenrecht. De overheid bestaat uit een complex van ambten,
met onderscheiden bevoegdheden en taken, waarbij het ambt in stand blijft, ook al ontbreekt
de ambtsdrager.
Staatsrecht; staat
Staatsrecht is het primaire recht dat overheidsambten instelt, daaraan bevoegdheden
toekent en hun onderlinge betrekkingen alsmede die tot de onderdanen regelt.
Staat is een in externe verhoudingen onafhankelijk, door het recht geregeld complex van
ambten, die in een rechtens geregelde verhouding tot elkaar en tot de onderdanen staan.
Hoofdstuk 2 – De staat in het volkenrecht
2.1 De staat volgens het volkenrecht
Volgens het volkenrecht moet voor het bestaan en ontstaan van een staat aan vier elementen zijn
voldaan:
a) Een groep personen (bevolking)
b) Die leven op een bepaald grondgebied (afgebakend territorium)
c) Waarbij geregeerd wordt door een overheid die effectief en daadwerkelijk onafhankelijk
gezag uitoefent over die personen (effectief gezag)
d) En die in staat is om betrekkingen aan te gaan met andere staten
Een staat houdt op te bestaan als hij niet meer voldoet aan een of meer van deze
essentiële criteria.
‘Effectief en daadwerkelijk gezag’ duidt er op dat een overheid feitelijk bij machte is haar
wil aan de bevolking op te leggen en deze met een zekere permanentie daaraan te doen
gehoorzamen.
Het begrip onafhankelijkheid duidt aan dat de overheid rechtens niet onderworpen is aan
de overheid van een andere staat. Van deze onafhankelijkheid kan ook sprake zijn, indien
er uit niet-juridisch oogpunt wel sprake is van afhankelijkheid economische
afhankelijkheid of afhankelijkheid de facto uit het gezichtspunt van defensie.
Ontstaan en tenietgaan van staten
Er zijn drie wijzen waarop een staat kan ontstaan of tenietgaan:
1. Een bestaande staat deelt zich op in kleinere staten oorspronkelijke staat gaat dan teniet
1991, Sovjet-Unie.
2. Het opgaan van twee of meer staten in één staat de vereniging van de Bondsrepubliek
Duitsland met de voormalige DDR.
3. De theoretische mogelijkheid dat een staat ontstaat op een territoir met een bevolking, dat
daarvoor niet onder enige staat viel.
De kwestie van het ontstaan en tenietgaan van een staat dient rekening te worden gehouden met het
feit dat deze niet samenvalt met die van het ontstaan en tenietgaan van een bepaalde nationale
overheid!
2.2 De erkenning van staten
Erkenning van een staat wie bepaalt dát er aan de criteria is voldaan?
Erkenning van een staat geschiedt door een of meer andere staten. Deze erkenning vindt plaats door
gedragingen van een of meer staten, waaruit blijkt dat zij de (te erkennen) staat beschouwen als
een subject van volkenrecht. Erkenning van een staat als staat kan dus relatief zijn voor de andere
staat is dezelfde dat niet.
,Aangenomen wordt dat een staat niet verplicht is een andere staat te erkennen, ook al voldoet deze
volgens het voorgaande aan de volkenrechtelijke vereisten. Daarentegen gaat men er wel van uit dat
een gepretendeerde staat niet erkend mag worden, zolang deze niet aan de volkenrechtelijke criteria
voldoet.
De vraag van erkenning hangt in hoge mate af van de nationale en internationale politieke
verhoudingen. Er worden ook gedragsregels ontwikkeld die enige inhoudelijke elementen bevatten,
zoals de democratische regeringsvorm van en de waarborging van de grondrechten door de te
erkennen staat.
De erkenning van een nationale overheid moet niet worden verward met de erkenning van een staat!
Een staat in volkenrechtelijke zin moet een overheid bezitten. Erkenning van een staat als staat
impliceert dat die staat een overheid heeft. Is er geen overheid, dan is er volkenrechtelijk geen staat.
Zo ook betekent erkenning van een overheid erkenning van haar staat.
Hoofdstuk 3 – Geschiedenis tot aan het Koninkrijk (1814)
3.1 Geschiedenis
Er zijn verschillende tijdstippen waarop men de constitutionele geschiedenis van Nederland kan doen
aanvangen. Een voor de hand liggend tijdstip:
o Het tijdstip waarna gesproken kan worden van een staatkundige structuur die een zekere
eenheid vormde, met name op het gebied van defensie en buitenlandse betrekkingen
1579: een aantal gewesten, die de Spaanse koning Philips II tot landsheer hadden, hadden
zich aaneengesloten in de Unie van Utrecht = een verdrag tussen 7 gewesten of provinciën,
dat strekte tot hun gemeenschappelijke verdediging, zij het dat de provinciën formeel
zelfstandig bleven. Volkenrechtelijk werd de Unie erkend in 1648 bij de Vrede van Münster.
Daaraan ging het Plakkaat van Verlatinge in 1581 aan vooraf, waarbij de Staten-Generaal der
verenigde gewesten de landsheer Philips II hadden afgezworen.
3.2 Staats- en regeringsvorm
De Republiek der Verenigde Nederlanden bleef tot aan de Franse overheersing een ‘losse’
confederatie van grotendeels zelfstandige ‘soevereine’ provincies geen eenheidsstaat of federatie.
3.3 De Unie
Belangrijkste ambten de Staten-Generaal, de stadhouder en de raadspensionaris van Holland, de
Raad van State en de Rekenkamer.
Staten-Generaal (afgevaardigden van de gewesten) werd een permanent ambt na de Unie
besloten over oorlog en vrede, over de daarmee verbonden financiën en over verdragen. Moeizame
besluitvorming.
Stadhouder ieder gewest bezat een eigen stadhouder, formeel een ambtenaar, benoemd door de
provinciale staten. Dezelfde persoon werd echter vaak in meerdere gewesten tot stadhouder
benoemd twee stadhouders ongeveer. Er was sprake van personele unies. De stadhouder van
Holland kreeg een sterkere positie werd kapitein-generaal en admiraal van de Unie en in 1747
erfelijk stadhouder.
Raadspensionaris van Holland deze was formeel ook een ambtenaar van de staten, maar woonde
de vergaderingen van de Staten-Generaal steeds bij en speelde een belangrijke rol bij het dagelijkse
buitenlandse beleid.
Raad van State bestond uit afgevaardigden van de gewesten, die, anders dan in de Staten-
Generaal, hoofdelijk stemden. Aanvankelijk gedacht als een dagelijks bestuur van de Unie. Later meer
ambtelijke administratieve en financiële beheersfunctie met betrekking tot het leger. Voerde ook een
deel van het bestuur over de reeds vermelde generaliteitslanden.
Rekenkamer bestond uit leden afkomstig uit de gewesten, hield toezicht op het financiële beheer
van de Unie.
, 3.4 De provincies
De gewesten/provincies kenden ten tijde van de Republiek geen gelijkvormige structuur. In theorie
waren de staten der provinciën soeverein, afgezonderd van de bevoegdheden die de Unie uitoefende.
In feite bezaten de stadhouders in de provincies de nodige macht. De staten kenden in hun instructies
de nodige bevoegdheden toe, die per provincie verschileden.
De provincies kenden ook nog een college van gecommitteerde raden of van gedeputeerde staten. Er
was nauwelijks eenheid van recht er was provinciaal en lokaal burgerlijk recht en strafrecht alle
provincies, behalve Overijssel, hadden een gerechtshof. Er bestonden ook lagere rechtbanken op
lokaal niveau.
Voordelen:
Afwezigheid van absolutisme en totalitarisme
Geen militaire macht in de interne verhoudingen
Mogelijkheid tot het ontstaan en voortduren van politiek en maatschappelijk pluralisme.
Nadelen:
Trage besluitvorming
Geen rechtseenheid
De positie van het land in de externe verhoudingen nam, mede als gevolg van de geringe
slagvaardigheid, in betekenis af.
3.5 De Franse tijd
1795-1813 Nederland leefde onder Franse overheersing
1798 de Fransen steunden een staatsgreep waarin de federalisten met de gewapende
macht gedwongen werden de Nationale Vergadering te verlaten.
1798 Staatsregeling onder het Bataafse volk kenmerkte zich door sterk centralisme, ver
doorgevoerde democratische besluitvorming en een aantal grondrechten. De provincies
werden afgeschaft en vervangen door aan het centraal gezag ondergeschikte departementen.
Ook de gemeenten werden aan het centrale gezag onderworpen. De wetgevende macht
berustte geheel bij een uit twee kamers bestaand vertegenwoordigend lichaam. Daarnaast
kende de constitutie een door – maar niet uit – het vertegenwoordigend lichaam gekozen
uitvoerend bewind waarvan de bevoegdheden in tientallen artikelen uitvoerig geregeld
waren.
1801 een nieuwe staatsregeling kwam tot stand reduceerde de macht van het
vertegenwoordigend lichaam aanzienlijk ten faveure van het staatsbewind, bestaande uit 12
leden. Hield kort aan.
1805 deze staatsregeling voerde het eenhoofdige ambt van raadspensionaris in, bij wie de
uitvoerende macht berustte. Naast hem functioneerde een uit 19 leden bestaand
vertegenwoordigend lichaam. Er ontstond een constitutionele crisis.
1806 Constitutie voor het Koninkrijk Holland van 1806. De broer van Napoleon Bonaparte,
Lodewijk Napoleon, vervulde het koningschap onschendbaar, oefende samen met het
wetgevend lichaam de wetgevende macht uit en bezat uitvoerende macht.
1810 Nederland werd bij keizerlijk decreet ingelijfd bij Frankrijk. Er werd een gouverneur-
generaal benoemd. De departementen en de gemeenten werden bestuurd vanuit Parijs.
Nederland maakte kennis met ver doorgevoerde centralisatie en rechtseenheid.
Hoofdstuk 4 – De functies van het staatsrecht
4.1 Inleiding
Trias politica wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht.
(Vierde macht bureaucratie)