Werkgroepen rechtseconomie
Werkgroep 1
Opgave 1
Stel dat twee individuen, individu 1 en 2, elkaar voor het eerst tegenkomen. Ze
raken met elkaar aan de praat en komen tot de ontdekking dat ze over
verschillende hoeveelheden van de goederen X en Y beschikken. Ook hun
voorkeuren blijken tot op zekere hoogte te verschillen. Ze vragen zich af of er
wellicht mogelijkheden zijn tot wederzijds voordelige ruil.
Hun uitgangssituatie wordt weergegeven door punt A in de onderstaande
Edgeworth-box. De lengte van de horizontale as van deze Edgeworth-box geeft
de totale hoeveelheid van goed X weer waarover de twee beschikken; de lengte
van de verticale as geeft de totale hoeveelheid van goed Y weer. O1 is het
nulpunt voor individu 1, O2 is het nulpunt voor individu 2. De voorkeuren van
ieder van de twee individuen zijn zichtbaar gemaakt met een drietal
indifferentiecurven.
a. Welk individu beschikt in de uitgangssituatie, punt A, over de grootste
hoeveelheid van goed X? En welk individu beschikt over de grootste
hoeveelheid van goed Y?
Individu 1 goed Y
Individu 2 goed X
Stel dat de twee individuen door een ruil van punt A naar punt B zouden
overgaan.
b. Hoe ziet die ruil eruit, dat wil zeggen: wie staat iets af van X en wie iets
van Y?
Individu 1 staat iets van goed Y af.
Individu 2 staat iets van goed X af.
c. Is de ruil een pareto-verbetering?
Er is sprake van een pareto-verbetering wanneer het nut van één of meer leden
van een groep groter wordt zonder dat het nut van een ander lid kleiner wordt. In
deze situatie is er sprake van een pareto-verbetering omdat individu 1 op
dezelfde indifferentiecurve blijft en individu 2 naar de indifferentiecurve boven
hem. Hij gaat er dus op vooruit, individu 1 blijft op dezelfde, dus geen
achteruitgang.
De twee individuen kunnen uitgaande van punt A ook op andere manieren ruilen.
, d. Welke pareto-verbeteringen zijn er uitgaande van punt A allemaal
mogelijk?
Alle aangegeven punten, inclusief punten die je zelf kan tekenen. Over punt I
valt te twisten, dit is hetzelfde punt als punt A, niemand gaat er echt op vooruit.
e. Welke van deze pareto-verbeteringen leiden tot een pareto-optimum?
Een pareto-optimum is een situatie waarin niemand er meer op vooruit kan gaan
zonder dat iemand anders erop achteruit gaat. Als er geen oog van pareto meer
is, dan is er een optimum.
D, E en F zijn al in de curve aangegeven. Dit zijn optima. Als je een lijn trekt
tussen D en F, zijn dat ook allemaal optima. Deze lijn heet de contractcurve.
Opgave 2
De overheid voert een wetswijziging in, waardoor individu A erop achteruit en
individu B erop vooruit gaat. Vóór de wetswijziging had individu A een nutsniveau
4 en individu B een nutsniveau 2. Ná de wetswijziging verkrijgt individu A een
nutsniveau 3 en individu B een nutsnivreau 6.
a. Leg uit dat op basis van deze gegevens niet zonder meer kan worden
geconcludeerd dat de nutswinst van individu 2 viermaal zo groot is als het
nutsverlies van individu 1.
Voor Na Verandering
Individu A 4 3 -1
Individu B 2 6 +4
Allereerst moet worden vastgesteld dat er sprake is van een cardinale schaal. Bij
een ordinale schaal kun je namelijk geen verhouding tussen de getallen
vaststellen, alleen of ze erop voor-of achteruit zijn gegaan. Wanneer er inderdaad
een cardinale schaal is, wilt dat nog steeds niet zeggen dat de nutsniveaus van
beide individuen hetzelfde zijn. Dit is namelijk subjectief.
b. Aan welke twee voorwaarden moet zijn voldaan, wil interpersonele
nutsvergelijking mogelijk zijn?
1. Het nut van de individuen is meetbaar op een cardinale schaal
2. Er is bekend hoe de nutseenheden zich tot elkaar verhouden
Opgave 3
Een fabriek loost afvalwater op een rivier. Daardoor is een stroomafwaarts
gelegen drinkwaterbedrijf gedwongen om het rivierwater extra te zuiveren
voordat het geschikt is voor menselijke consumptie. Dat kost het
drinkwaterbedrijf €1,5 miljoen.
Stel dat de overheid een regeling treft waardoor de fabriek wordt verplicht
om het afvalwater voorafgaande aan de lozing te zuiveren. Dat zadelt de fabriek
op met zuiveringskosten ter grootte van €1 miljoen.
a. Levert deze maatregel een pareto-verbetering op?
Geen regeling Regeling Kosten
Fabriek €0 €1 miljoen €1 miljoen
Drinkwaterbedrijf €1,5 miljoen €0 €1,5 miljoen
+€500.000
Nee. De fabriek gaat er namelijk op achteruit terwijl het drinkwaterbedrijf erop
vooruit gaat. Bij een pareto-verbetering gaat er iemand op vooruit zonder dat
iemand erop achteruit gaat. Dat is hier niet het geval.
b. Levert deze maatregel afgemeten aan het Hicks-Kaldor-criterium een
welvaartsverbetering op?
Een hicks-kaldor-verbetering is een verbetering waar het verlies gecompenseerd
kan worden door de winst van de ander. Onder de streep is het een verbetering.
,Het levert een verbetering op want de kosten van de fabriek liggen lager dan die
van het drinkwaterbedrijf, waardoor afgemeten aan het hicks-kaldor-criterium, de
winst van de één het verlies van de ander compenseert en er dus een
verbetering optreedt.
Opgave 4
Zijn de volgende stellingen juist of onjuist?
a. Elke pareto-verbetering levert afgemeten aan het hicks-kaldor-criterium
een welvaartsverbetering op.
Elke pareto-verbetering levert afgementen aan het hicks-kaldor-criterium een
welvaartsverbetering op. Bij een pareto-verbetering zijn er geen verliezers, er
gaat niemand op achteruit. Bij het hicks-kaldor-criterium betekent dit dat de
winst van de een het verlies van de ander altijd compenseert.
b. Indien er afgemeten aan het hicks-kaldor-criterium sprake is van een
welvaartsverbetering, dan impliceert dat dat er een pareto-verbetering is
gerealiseerd.
Als er afgemeten aan het hicks-kaldor-verbetering sprake is van een
welvaartsverbetering, betekent dat niet dat er meteen een pareto-verbetering is.
Bij het hicks-kaldor-criterium kan één partij erop achteruit gaan maar wordt dit
gecompenseerd door de winst van een ander, waardoor er alsnog een
welvaartsverbetering optreedt. Bij een pareto-verbetering kan niemand erop
achteruit gaan.
Opgave 5
Stel dat de markt voor tablets wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Op
een gegeven moment zijn er op deze markt 50 identieke aanbieders actief.
De kostenstructuur van een individuele aanbieder is afgebeeld in figuur 1.
Deze figuur geeft het verloop van de gemiddelde totale kosten (GTK), de
gemiddelde variabele kosten (GVK) en de marginale kosten (MK).
Figuur 2 heeft betrekking op de markt als geheel. V geeft de
marktvraagcurve weer.
, a. Wat wordt verstaan onder marginale kosten?
Wat het kost om één extra eenheid te produceren.
b. Teken de aanbodcurve van de individuele aanbieder in figuur 1.
De aanbodcurve van de individuele aanbieder valt samen met de marginale
kostencurve, voor zover deze boven de GVK ligt. De aanbodcurve valt dus
precies samen met de MK-lijn (oranje-lijn).
Maximale winst: MO = MK
c. Teken de marktaanbodcurve in figuur 2.
Individuele aangeboden Marktaanbod
hoeveelheid
P = 800 24 50 x 24 = 1200
P = 600 16 50 x 16 = 800
P = 400 8 50 x 8 = 400
P = 200 0 50 x 0 = 0
Het is eigenlijk dezelfde lijn als bij C, alleen dan omrekenen naar 50 producenten
(blauwe-lijn).
d. Geef de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid aan in figuur 2.
De evenwichtsprijs is €500 en de evenwichtshoeveelheid is 600.000 (gele
stippellijn)
e. Leg uit dat het marktevenwicht onder d geen langetermijnevenwicht is.
Het is geen langetermijnevenwicht omdat er winst wordt gemaakt.
f. Beschrijf de ontwikkeling die de markt, uitgaande van het
kortetermijnevenwicht onder d, op langere termijn zal gaan doormaken.