HOOFDSTUK 1 - BASISVAARDIGHEDEN
De dagelijkse praktijk van ouders wordt teruggebracht tot 5 basisvaardigheden:
Het kind veiligheid bieden Verwachtingen overbrengen op het kind
Het verzorgen Grenzen stellen
Zicht houden op het kind
Er wordt gesproken van vaardigheden omdat het gaat om doen, doen en nog eens doen. Al doende kweekt de
ouder ‘muscle memory’ aan.
Hoe beter een ouder de vaardigheden beheerst, hoe prettiger de ouder zich voelt in de interactie met het kind.
‘Muscle memory’ De functie van spier-geheugen is het wezen om bepaalde fysieke
handelingen eenvoudiger te maken en uiteindelijk hen mogelijk zonder het bewuste denken
te maken.
In praktijk worden er altijd meer vaardigheden tegelijk gebruikt door ouders. Deze zijn echter wel lastig van
elkaar te onderscheiden.
In de eerste maanden krijgen verzorging, veiligheid en zicht op het kind de hoogste prioriteit. In elke situatie
ligt de prioriteit op een andere vaardigheid. Door prioriteit op de ene vaardigheid, liggen de andere
vaardigheden meer naar de achtergrond (ze spelen wel een rol, maar de ouder gebruikt ze terughoudend).
1. Veiligheid bieden
Voorbeelden zijn: een hekje bovenaan de trap, een oranje vlaggetje op de fiets van het kind. Het heeft te
maken met daden.
Er zijn voor het kind verandert per context. Veiligheid heeft naast concrete daden ook te maken met het
begrip ‘thuis’. Voorbeeld: Zwitserse man verhuist met zijn familie naar het buitenland. De man neemt al
het meubilair mee uit Zwitserland om het thuisgevoel te creëren.
2. Verzorging
Onder verzorging valt onder andere: vasthouden en troosten, verschonen, in bad doen, voeden enz.
De narcistische bevrediging die de ouder krijgt door deze vaardigheid, heeft het nodig voor het zelfrespect
als ouder.
Terwijl veiligheid bieden vooral een kwestie is van vooruit kijken, speelt verzorgen zich vooral af in het hier
en nu.
Het lijfelijke verzorgen geeft ouders de kans om tijdens de vroege fase van het verzorgen al te oefenen met
zachtaardige grenzen en eisen. De ouder zal nog geen protest van het kind ervaren en zich daardoor
bedreigd voelen. Het kan op speelse wijze mogelijkheden uitproberen.
3. Zicht houden op het kind
Deze vaardigheid wordt gebruikt om de andere vaardigheden uit te oefenen en zich daar prettig bij te
voelen (zo, dat er zo min mogelijk strubbeling ontstaat).
Dit is ook wel ‘een oogje in het zeil houden’. De ouder houdt het kind in de gaten.
De ouder houdt zicht op het kind door zijn waarnemingen van het moment te koppelen aan het ‘mental
portrait’ van het kind. Aan de hand daarvan bepaalt de ouder verwachtingen van het kind en zijn gedrag.
Mental portrait Een soort compositiefoto. Het kind zoals het was, zoals het is, zoals het
zou moeten zijn en zoals je hoopt dat het wordt.
Elk verschil tussen het wezen van het kind en het mentale portret van de ouder, leidt tot misverstand of
conflict. Om dit te vermijden kan de ouder het beste zijn zicht corrigeren (interpersonal curiosity).
Interpersonal curiosity Het vermogen van de ouder om geïnteresseerd te zijn in het
anders-zijn van het kind, om verrast te willen worden.
Een ouder kan gehuil van het kind besluiten te negeren, ook al wil het hem troosten. Het zicht houden
vertelt de ouder echter dat hij het kind beter helpt door te interveniëren (tussen beiden komen).
De ouder gaat niet weg of voelt zich niet gedwongen het gehuil te stoppen, maar het wordt beter te
verdragen (ook wel innerlijke herstructurering).
Innerlijke herstructurering De ouder en kind hervinden zich in de situatie.
4. Verwachtingen
Verwachtingen hebben betrekking op zowel hier en nu als op de toekomst.
, Het is ondenkbaar een kind verwachtingloos groot te brengen; ook lage verwachtingen zijn verwachtingen.
Lage verwachtingen worden vaker nagestreefd dan hoge verwachtingen.
Elke ouder heeft een ‘blauwdruk’, die van generatie op generatie is overgeleverd. Deze dient voor het
geheel van ontwikkelingsstappen van het kind. Het is een soort draaiboek, opgeslagen in het onbewuste.
De ouder anticipeert op basis hiervan in de omgang met het kind, op de eerstvolgende stap (previewing).
Previewing De ouder brengt de boodschap van de verwachting over aan het kind. Dit doet
hij met woordjes, mimiek, met specifieke op die stap gerichte gebaren, met zijn totale
motoriek en met stemgeluid.
Met verwachtingen en eisen stellen willen ouders een ‘ja’ ontlokken aan het kind.
5. Grenzen stellen
Hier gaat het om ‘nee’ zeggen tegen het kind (in tegenstelling tot verwachtingen en eisen). De competente
ouder gebruikt de ‘pre-emptive strike’.
Pre-emptive strike Technieken om het kind over de gewenste streep te krijgen, zonder dat
het tot een conflict komt.
De incompetente ouder daarentegen, gaat conflicten uit de weg, probeert het kind te overreden, in raakt
in onderhandelingen verwikkeld, geeft toe of zwaait met beloningen dan wel sancties.
De grenzen die ouders stellen hebben te maken met een aantal soorten regels, die door het kind worden
overtreden. Het gaat dan om de volgende verschillende soorten regels:
1. Een regel van de ouder zelf die wordt overtreden en de ouder verweert zich door het kind
een grens te stellen. Ouders wachten met handhaven van dit soort regels tot frustratie de
overhand krijgt op plichtsgevoel.
Voorbeeld: “Schei uit met dat gejengel!”
2. Het kind overtreedt eigen regels of regredieert en de ouder trekt voor hen de grens die
controleverlies bij het kind voorkomt.
Eerst reageert de ouder met ingehouden irritatie, geleidelijk komt er een duidelijker
stellingname te pas.
Voorbeeld: “Ga jij maar even naar de gang. Als je rustig bent kun je weer terugkomen en
verder eten”.
3. Het kind overtreedt een huishoudelijke regel of afspraak en de ouder vraagt het kind om die
te respecteren.
Voorbeeld: “Ik wil daar best over verder praten, maar niet aan tafel”.
4. Het kind overtreedt een sociale regel (die van respect voor andermans spullen, gevoelens,
territorium of mening).
De ouder maakt het kind daarop meestal opmerkzaam door een beroep te doen op het
inlevingsvermogen van het kind.
Voorbeeld: “Jij vindt het toch zo vervelend als ik over iets doorzeur? Nou, ik weet dat je er de
pest in hebt, maar doe ons allemaal een plezier en hou er nu even mee op, ja? Dan kunnen
we tenminste gewoon eten.”
5. Het kind overtreedt de regel die hem scheidt van de ouder als degene die de regels stelt.
Het kind zet hiermee het hele ouder-kind systeem op losse schroeven.
Voorbeeld: “En je luistert, of je gaat nu, meteen, naar bed. Heb je dat begrepen?!?!”.
Bij deze 5e regel gaat het over de vraag wie eigenlijk degene is die de regels in huis stelt. Deze regel
heeft dus betrekking op de hiërarchie in huis.
Het kan ook zo zijn dat er onenigheid ontstaat over de betekenis van een regeloverschrijding.
Dit gebeurt voornamelijk wanneer de ouder een situatie zwaarder beleefd dan het kind. Een ouder ziet een
grote mond als overschrijding van de vijfde regel, maar het kan zijn dat het kind even zijn zelfbeheersing
verloor. Het conflict dat hieruit ontstaat gaat dan niet over de regeloverschrijding zelf, maar over de
interpretatie ervan.
Algemeen gezien proberen ouders de gezagscrisis te vermijden. Kinderen in de koppigheidsfase en jongeren in
de pubertijd willen echter de gezagscrisis hebben.
Zowel de puber als de jonge kleuter zijn veel expansiever dan in de voorgaande fase. Ze hebben enerzijds
behoefte aan stevig gezag en anderzijds willen ze ruimte voor hun expansiviteit. Zo nodig gebeurt dit laatste
ook ten koste van de regels van de ouder. Voor hun gaat de strijd dan om de vragen waar de grens ligt voor het
zelf grenzen stellen en wie dat bepaalt.
, HOOFDSTUK 2 - TIMEN EN DOSEREN
De combinatie van een ouder en een kind is volgens de ‘chaostheorie’ te beschouwen als een ‘dynamische
instabiele organisatie’. Er is altijd ‘iets’.
Bij het beoefenen van de basisvaardigheden komt het neer op het juiste moment doen wat in een paar
seconden haalbaar is.
Timing Niet te vroeg en niet te laat, met het oog op hoe ver het kind in de ontwikkeling is.
Doseren Niet te veel en niet te weinig
Doseren betekent ook dat de ouder over een hiërarchie van interventies beschikt. Bijvoorbeeld (merkbare
manieren): eventjes kijken, een knoopje dicht doen of een knipoog.
De interventies lopen op in sterkte, totdat de ouder echt fysiek moet optreden. Bijvoorbeeld: een kind doet iets
gevaarlijks en wordt door de ouder in zijn nekvel gegrepen.
Voorbeeld van het doseren van zorg bij het huilen van een baby:
Als een baby hard huilt, dan ka hij meestal niet zichzelf rustig krijgen. De baby heeft dus een troost nodig.
Als eerst laat de ouder zijn gezicht zien aan de baby, wat zorgt voor lichte afleiding van de aandacht. Het kan de
interesse van het kind wekken en het huilen stoppen. Als dit niet werkt, wordt er een kalmerend stemgeluid
toegevoegd. Is dat niet voldoende, dan worden er een voor een andere maatregelen toegevoegd om de baby
te laten stoppen met huilen. Kortom: er worden steeds geleidelijk nieuwe interventies toegevoegd.
De problemen waar ouders in verzeild raken hebben te maken met timen en doseren.
Bij faseovergangen van het kind is het lastig voor ouders, omdat er nu een andere aanpak van timen en
doseren bij hoort.
Timen en doseren gaat dus om niet te vroeg of te laat en niet te veel of te weinig. Dat is bij elke situatie en bij
elk kind weer anders.
Er zijn ideeën van 4 wetenschappers, die ieder een ander facet van timen en doseren uitwerken. Alle vier de
concepten laten op eigen manier zien hoe timen en doseren schippert tussen ‘alles zelf doen’ en ‘alles
overlaten’.
Het schema van Furman
Furman geeft een eenvoudig schema voor de manier waarop de ouder het jonge kind helpt om greep te krijgen
op de lichamelijke functies. Dit schema bestaat uit vier fases:
1. De doing-for-fase Moeder zorgt voor het kind
2. De doing-with-fase Moeder en kind doen dingen samen, in wisselende gradaties
3. De standing by to admire fase Het kind doet een of ander aspect van de zorg voor zichzelf zonder
hulp, maar moeder is in de buurt en geheel gericht op de inspanning van het kind. Moeder is bereid
gevoelens van trots te delen.
4. De doing for oneself fase Het kind heft de moederlijke zorg zozeer geïnternaliseerd en het kind
beleeft zoveel voldoening aan wat hij kan, dat de feitelijke en emotionele aanwezigheid van de
moeder niet meer nodig is.
De overgang van fase 2 naar fase 3 is voor het kind bijzonder lastig. Het kind had in fase 2 het beeld, door de
helpende ouder, dat hij eigenlijk alles kon. In fase 3 merkt het kind echter dat hij nog maar weinig zelf kan.
Volgens Sameroff is het kind in fase 2 nog steeds een object dat gemanipuleerd kan worden en in fase 3 is het
kind een subject geworden. Het kind is nu een eigenstandig functionerend menselijk wezen.
Trad: Previewing
Trad neemt aan dat de ouder vanuit een onbewuste blauwdruk, weet heeft van de op handen zijnde
ontwikkeling van het kind. Die blauwdruk bereid de ouder voor op elke aankomende fase en stelt hem in staat
om het kleinste signaal daarvan te registreren.
In antwoord daarop zendt de ouder signalen uit die het kind voorbereiden op wat er staat te gebeuren.
De ouder beschikt over verschillende gedragsmodaliteiten, om ontwikkelingsboodschappen aan het kind over
te brengen.
Het zijn boodschappen die het kind vertellen hoe de ouder zelf tegen de komende ontwikkeling aankijkt. Deze
boodschappen worden niet expliciet geformuleerd. Denk aan woorden, stemgeluid, grove en fijne motoriek en
affect. Dit zijn boodschappen die de previewing inkleuren.