Samenvatting Consumentenrecht – Week 6 - zonder hoorcollege stof
Timeshare
Hoofdstuk 17 – Timeshare
Inleiding
Timeshare is een jong leenwoord in de Nederlandse taal waarmee een bijzondere overeenkomst wordt
aangeduid die handelt over – met name – langer gebruik in deeltijd van overnachtingsaccommodatie,
meestal ter invulling van een vakantieperiode.
Timeshare: definities
De nieuwe regels bestrijken een vijftal overeenkomsten: gebruik in deeltijd, vakantieproducten van
lange duur, (bijstand bij) doorverkoopovereenkomsten, uitwisselingsovereenkomsten en aanvullende
overeenkomsten.
Art. 7:50a onder c BW kwalificeert een overeenkomt tot gebruik in deeltijd. Dit is de klassieke
timeshareconstructie, die nu wat meer vakantiecreativiteit bestrijkt: een minimale totale duur van een
jaar, zonder een minimale gebruiksperiode en zonder restrictie tot onroerende zaken is verdwenen. De
mogelijkheid een overeenkomst van deeltijdgebruik te kwalificeren als koop van een tot bewoning
bestemde onroerende zaak blijft onmogelijk.
Ook andere vakantieproducten van lange duur worden onder de werking gebracht, ex. art. 7:50a onder
d BW. Het gaat hierbij om clublidmaatschappen, waarmee waardepunten aanschaft kunnen worden die
ingezet kunnen worden voor verblijf op bepaalde plaats, voor een te bepalen tijd. ‘Gewone
klantenbindingsprogramma’s’ met korting op toekomstige verblijf – bijvoorbeeld van hotelketens –
vallen buiten het werkingsgebied en kwalificeren niet als vakantieproduct van lange duur. Soms doen
ze dat wel: via telemarketing verkochte passports die recht geven op gratis of tegen gereduceerd tarief
verblijf in een hotel uit een pool van 1200, gedurende een periode van 12 of 24 maanden (en daarna
voor onbepaalde tijd indien niet zou worden opgezegd) kwalificeren als een vakantieproduct van lange
duur.
Bijstand bij verhandelen van de timeshare of het vakantieproduct wordt door art. 7:50a onder e en f
BW onder het werkingsgebied gebracht, evenals – onder g – aanvullende overeenkomsten op grond
waarvan diensten die betrekking hebben op timeshare of vakantieproducten worden verleend.
Daaronder vallen vervoer naar het onderkomen, vervoer te plekke, verzekeringen, en ga zo maar door.
Handelaren die zich richten op consumenten teneinde een van de bovengenoemde transacties tot stand
te brengen, moeten zich richten naar de dwingendrechtelijke regels van de richtlijn. Dat doen de
handelaren die de gedragscode hebben ondertekend graag, want zij conformeren zich aan geldend
recht: comply with all applicable laws.
Reisovereenkomst; passagiersrechten
Hoofdstuk 10 – Reisovereenkomst
Algemeen
Richtlijnconforme interpretatie en ambtshalve toepassing
Het feit dat de wet op de reisovereenkomst is gebaseerd op een Europese Richtlijn heeft directe
gevolgen voor de uitleg van de bepalingen van deze wet. Krachtens het gemeenschapsrecht is de
nationale rechter verplicht het betreffende nationale recht ‘richtlijnconform’ te interpreteren, dat wil
zeggen uit te leggen zoals in de richtlijn bedoeld. Vragen over de uitleg van de Richtlijn Pakketreizen,
en daarmee dus ook de uitleg van titel 7.7A BW dient de rechter in een prejudiciële vraag voor te
leggen aan het Europees Hof van Justitie te Luxemburg.
Inmiddels is het vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie dat de nationale rechter de
bescherming die de richtlijnen aan consumenten bieden ook ambtshalve moet toepassen, zelfs als
consument op de beschermende regels uit onwetendheid, het niet voeren van een verweer of door
afwezigheid geen beroep doet.
1
,Overzicht van de wettelijke regeling
Definities
De reisovereenkomst en de belangrijkste actoren daarbij, de reisorganisator en de reiziger worden
gedefinieerd in art. 7:500 BW. Belangrijkste definities is ongetwijfeld die van de reisovereenkomst.
Deze bepaalt immers het materiele geldingsbereik van titel 7.7A BW. Het personele geldingsbereik
wordt afgebakend door de definities van de contractpartijen bij de reisovereenkomst: de
reisorganisator en de reiziger.
Totstandkoming overeenkomst
Op de totstandkoming van de reisovereenkomst zijn de algemene regels uit Boek 3 en 6 van het BW
van toepassing zoals neergelegd in art. 6:217 jo 3:33 en 3:35 BW; een overeenkomst komt tot stand
door verklaringen van aanbod en aanvaarding. Aanbod en aanvaarding zijn vormvrij. Het aanbod van
de reisorganisator zal echter doorgaans zijn vastgelegd in een prospectus of aanbieding op de pagina’s
van zijn webwinkel en op grond van art. 6:219 lid 1 BW meestal onherroepelijk zijn omdat het veelal
geldt voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld winterseizoen of zomerseizoen). Aanvaarding van het
aanbod door de wederpartij binnen de aanbiedingstermijn leidt derhalve in beginsel tot een
overeenkomst. In beginsel, omdat de aard van de aanbiedingen in een pakketreiswereld met zich mee
brengt dat zij altijd geacht worden te zijn gedaan onder de (ontbindende) voorwaarde op is op, ook
indien dit niet uitdrukkelijk is vermeld in het aanbod. Indien een bepaalde reis is volgeboekt, is aan de
voorwaarde voldaan en vervalt het aanbod. Logischerwijs kan dan niet meer worden aanvaard.
Koning, Van vulkaanascrisis tot passagiersverordeningscrisis. Passagiersrechten na de
Eyjafjallajökull-uitbarsting, Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken 2011/2, blz.
51-55
In april 2010 is het Europese luchtruim gedurende bijna een week gesloten geweest als gevolg van de
uitbarsting van de Eyjafjallajökull-vulkaan in IJsland. De sluiting van het luchtruim heeft enorme
gevolgen gehad, niet alleen voor passagiers die in groten getale dagenlang in het buitenland strandden,
maar ook voor de luchtvaartbranche die grote financiële aderlatingen te verwerken kreeg en – last but
not least – naar het zich laat aanzien ook voor het besluitvormingsproces omtrent een aantal
belangrijke issues in het Europese luchtvaartbeleid.
In de eerste voorzichtige schattingen van Eurocontrol heeft de sluiting van het luchtruim tussen 15 en
21 april 2010 geleid tot annulering van ongeveer 67 000 vluchten binnen Europa, waardoor 5,5
miljoen passagiers gedupeerd raakten. Volgens berekeningen van de International Air Transport
Association (IATA) heeft de aswolk de luchtvaartindustrie meer dan $ 1,8 miljard gekost in de zes
dagen volgend op de uitbarsting. Niet alleen is het verlies aan inkomsten daarbij inbegrepen, maar ook
andere kosten die uit de vulkaanuitbarsting voortvloeiden, zoals de kosten wegens de naleving van
Europese passagiersverordeningen. Eerste voorzichtige schattingen begroten deze kosten op € 200
miljoen over de gehele periode. Met name de Europese luchtvaartmaatschappijen zijn zwaar
getroffen, zo blijkt ook uit cijfers van de Association of European Airlines (AEA), the European
Regional Airlines Association (ERAA) en de European Low Fares Airlines Association (ELFAA).
Twee vragen die vrijwel onmiddellijk rezen waren: noopt de uitzonderlijke aard van de
vulkaanuitbarsting ertoe dat de verordening buiten beschouwing moet blijven?
En hoe kan ervoor gezorgd worden dat binnen Europa alle passagiers en luchtvaartmaatschappijen
hetzelfde behandeld worden? Beide vragen, die zowel tijdens als na afloop van de vulkaanascrisis
uitgebreid onderwerp zijn geweest van debat, komen in deze bijdrage aan de orde.
De rechten van passagiers onder de passagiersverordeningen
In Europa geldt een uitgebreid systeem van verordeningen die de rechten van passagiers moet
waarborgen. Veruit de meest bekende verordening is Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake
compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertragingen
van vluchten, ook bekend als de DBC-Verordening. In geval van annulering en – sinds het belangrijke
Sturgeon-arrest – bij vertragingen van meer dan drie uur op het tijdstip van aankomst is de
2
, luchtvaartmaatschappij verplicht om een gestandaardiseerde compensatie te betalen aan de passagier
van € 250, € 400 of € 600 al naar ge- lang de lengte van de reis, tenzij er sprake is van buiten- gewone
omstandigheden.
Daarnaast heeft de passagier in geval van annulering en bij vertraging van meer dan vijf uur recht op
terugbetaling van de ticketprijs (art. 5 lid l onder a jo. art. 8 lid 1 onder a Vo. 261/2004). In geval van
annulering kan de passagier in plaats van terugbetaling van de ticketprijs ook kiezen voor omboeking
op een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden bij eerste gelegenheid of, onder
bepaalde voorwaarden, op een andere datum naar keuze van de passagier. Daarnaast heeft de passagier
zowel in geval van annulering als bij vertragingen van meer dan twee uur recht op bijstand en
verzorging in de vorm van maaltijden en verfrissingen, telefoongesprekken en – indien nodig –
hotelovernachtingen, inclusief transport tussen hotelaccommodatie en luchthaven (art. 5 lid 1 on- der b
en art. 6 jo. art. 9 Vo. 261/2004).
Handhaving van de verordening en het creëren van een ‘level playing field’
De passagiersverordeningen zijn als bron van direct werkend communautair recht van toepassing op
de rechtsverhouding tussen de passagier en de luchtvaartonderneming zodra aan de reikwijdte-eisen
van de verordening is voldaan. Vrijwel meteen na de sluiting van het luchtruim gingen echter stemmen
op dat de gevolgen van de Eyjafjallajökull-uitbarsting zo uitzonderlijk en ingrijpend waren, dat het
nooit de bedoeling van de Europese wetgever kon zijn geweest dat de verordeningen ook in dergelijke
omstandigheden zou gelden. De verordeningen zouden daarom buiten toepassing moeten blijven.
De Europese Commissie maakte meteen korte metten met deze opvatting. Al op 15 april verklaarde
EU-commissaris Kallas: ‘(...) even in exceptional circumstances EU passenger rights continue to apply
and air travellers should speak up to claim their rights’ en voegde daar expliciet aan toe dat passagiers
onverkort hun recht op bijstand en verzorging, terugbetaling van hun ticketprijs of omboeking op een
andere vlucht behielden. Aangezien de vulkaanuitbarsting an sich echter als een bijzondere
omstandigheid in de zin van de verordening moest worden aangemerkt, hadden passagiers geen recht
op gestandaardiseerde compensatie. Voor het overige bleef de verordening onverkort van kracht.
Hiermee werd meteen de achilleshiel van de passagiersverordeningen blootgelegd. Alle
passagiersverordeningen, zo ook Vo. (EG) nr. 261/2004, hebben namelijk een duaal
handhavingssysteem. Enerzijds kan de passagier nakoming van de verordening rechtstreeks afdwingen
voor de nationale civiele rechter (privaatrechtelijke handhaving) en daarnaast zijn de lidstaten door
middel van NEB’s (National Enforcement Bodies) verplicht ervoor te zorgen dat de rechten van
passagiers worden geëerbiedigd op vluchten van en naar hun grondgebied (publiekrechtelijke
handhaving). Aan beide handhavingsmechanismen kleven echter gebreken. De vorderingen die
voortvloeien uit de passagiersverordeningen zijn meestal klein (€ 250 tot € 600, of kosten van
maaltijden en/of hotelovernachtingen), terwijl het een tijdrovende kwestie is om deze bedragen via
civiele procedures te innen, waaraan bovendien kosten verbonden zijn. Deze kosten en moeite zullen,
gezien de geringe omvang van de claims, voor veel passagiers al snel niet meer opwegen tegen de
baten.
De gedachte is dat deze tekortkomingen in de privaatrechtelijke handhaving kunnen worden
gerepareerd via de publiekrechtelijke flank. Nationale handhavingsinstanties dienen onwillige
luchtvaartmaatschappijen te bewegen tot naleving van de verordening jegens passagiers. Deze
publiekrechtelijke handhaving is echter nog steeds een nationale aangelegenheid. De lidstaten hebben
wel de verplichting om ervoor te zorgen dat ‘hun’ luchtvaartmaatschappijen de verordening nakomen,
maar hoe ze dat doen is nog steeds een bevoegdheid die bij de lidstaat ligt, niet bij Europese Unie. En
daar ligt een probleem, want niet alle lidstaten handhaven de verordening op dezelfde manier. De
Inspectie Verkeer en Waterstaat, de instantie die in Nederland optreedt als National Enforcement
Body), is organisatorisch, budgettair en qua wettelijk instrumentarium niet te vergelijken met
bijvoorbeeld een Engelse, Belgische of Poolse evenknie.
3