Literatuur samenvatting Levenscyclus van de mens
Humane levenscyclus 2
Levenscyclus van de mens
Hoofdstuk 12 Groei en ontwikkeling van het kind
Na geboorte vervolgd de groei en ontwikkeling van het kind. Tijdens deze ontwikkeling, zullen er
veranderingen zijn op het motorisch, cognitief en sociaal-emotioneel gebied.
Zuigelingenperiode
Lichamelijke ontwikkeling
In de zuigelingenperiode is er een lichamelijke ontwikkeling. De biologische basis van groei omvat
de vermeerdering en vergroting van de cellen, weefsels en organen maar ook de uitbreiding van
het aantal celtypes, weefsel- en orgaanstructuren. Hierdoor kan de functie van verschillende
systemen worden ontwikkeld. De vergroting en vermeerdering van cellen is goed waar te nemen
door de toename in gewicht en lengte van het kind. De lichaamsgroei kan op verschillende manieren
worden vastgelegd. Het lichaamsgewicht is een algemene parameter van groei, hierbij kan echter
geen informatie worden verkregen over de vorm van het lichaam. De meest gangbare maat voor
lichaamsgroei van het kind is de lichaamslengte, maar ook de hoofdomtrek kan worden gebruikt.
Alle drie deze maten, worden constant gemeten.
Dit kan in beeld worden gebracht door een grafiek van de lengte naar leeftijd. Dit heet een
groeidiagram. Deze diagrammen zijn gestandaardiseerd en worden regelmatig vernieuwd.
Lengtegroeisnelheid is een begrip voor de lengtetoename, gemeten in een bepaalde periode en is
omgerekend naar cm per jaar. De groeisnelheid is in het eerste levensjaar het grootst. Dit gebeurt
onder invloed van genetische, nutritionele, hormonale en psychosociale factoren van het kind. Na
het 1e levensjaar is het kind 1,5 keer zo lang en drie keer zwaarder dan bij de geboorte. De lengte
groei is door de jaren heen flink gestegen. Dit komt door verbeteringen in: hygiëne, voeding,
leefomstandigheden, (jeugd)zorg en minder (infectie) ziekten. Er is echter stagnering in de
lengtegroei. Dit kan mogelijk worden verklaard door het biologische maximum, stabilisatie van de
omgevingsfactoren of ongezond eetgedrag.
Voeding in het eerste levensjaar
Na de geboorte wordt het kind gevoed met borstvoeding of kunstvoeding. Deze bevatten voldoende
bouw- en brandstoffen voor een goede groei en psychomotore ontwikkeling in de eerste 6
maanden. In de eerste maanden is de energiebehoefte het grootst. In de loop van het eerste jaar
neemt de energiebehoefte af. Na 6 maanden is de darm rijp genoeg om andere voedingsproducten
te verwerken. Er kan geleidelijk vast voedsel worden geïntroduceerd. Ook voldoet borst- of
kunstvoeding niet meer aan de behoefte. Vanaf 9-12 maanden kan het kind ‘normaal’ eten.
,Motorische ontwikkeling
Iedere fase in de ontwikkeling van het kind heeft zijn eigen bewegingspatronen. Deze patronen zijn
aangepast aan het soort taak waarvoor het organisme in die periode van de ontwikkeling is gesteld.
Dit worden daarom ook wel ontogenetische adaptaties genoemd.
Ontwikkeling is geen continu, lineair proces maar een voortdurende reorganisatie. Oude patronen
moeten soms worden ‘afgebroken’ om nieuwe aanpassingsvormen te kunnen ontwikkelen. Een
voorbeeld is de asymmetrisch tonische nekreflex bij een pasgeborene. Hierbij is strekking van de
arm dwangmatig richting de kant waar het hoofd naartoe is gewend. Dit moet verdwijnen voordat
het hoofd en de arm vrij van elkaar kunnen bewegen.
Er wordt gesproken van een proces waarin voortdurend differentiaties in bewegingspatronen
plaatsvinden, welke dan in nieuwe gedragspatronen hiërarchisch geïntegreerd worden. Het is dus
een discontinu verlopend proces. In de motorische ontwikkeling is een grote interindividuele
variatie. Dit betreft zowel het tijdstip als het patroon en de manier hoe een eindstadium wordt
bereikt. Er is echter wel een betrekkelijk vaste volgorde met betrekking tot (tussen)fasen in het
ontwikkelingsproces. Ook de wijze waarop de patronen zijn georganiseerd verschilt nauwelijks
tussen gezonde mensen.
De ontwikkeling verloopt proximaal naar distaal (van de romp naar de ledematen). Geledelijkt
treedt er een lateralisatie van bewegingsfuncties op. De links-rechtsverschillen zijn beter waar te
nemen. De ontwikkelingen gaan van grof naar fijn.
Oriëntatiegedrag: kijken en luisteren
Visueel gedrag
Bij de pasgeboren is er al een pupilreactie. Ook kan het kind als fixeren op een gezicht, masker of
een object volgen. Deze gedragingen en responsen kunnen worden verklaard op het niveau van de
middenhersenen en de hersenstam; er is geen corticale activiteit nodig. Op de leeftijd van 6 tot 8
weken veranderd het visuele gedrag. Er is nu voorspelbaar interactiegedrag met de gezinsleden en
verzorgers.
Houdingscontrole
De houdingscontrole verloopt cranio-caudaal. Het start dus in de nek, daarna in de
romp en tot slotte in de benen. Al vroeg heeft het visuele systeem een sterk effect
op het handhaven van de houdingstabiliteit. Zestig uur na geboorte kunnen kinderen
op een visuele prikkel met veranderingen van de hoofdpositie reageren. De relatie
tussen visuele stimulatie en houdingscontrole verloopt niet-lineair. Bij de kruipfase
word deze minder, terwijl deze weer groter word als er meer controle over de romp
is. Visuele stimulatie heeft een sterke invloed op de lichaamshoudingcontrole als het
kind gaat staan. Dynamische houdingscontrole speelt ook een belangrijke rol in de
ontwikkeling van het lopen. Er wordt bij de start van lopen veel tijd besteed aan het
aanpassen van de lichaamshouding. Met meer ervaring wordt dit minder. Er is echter
nog wel te weinig beheersing van de uitgangshouding en anticipatiebeweging.
Leeftijd Grove motoriek Fijne motoriek
4 weken Hoofd zakt voorover; tonische Vuisten
nekreactie
16 weken Hoofd stabiel; symmetrische Handen open
houding
28 weken Zit los; steunend op de handen Pakt blokje met ‘palmar grasp’;
wijst naar pilletje
40 weken Zit los, kruipt; kan worden Loslaten van pilletje met totale
opgetrokken tot staan handbeweging
52 weken Loopt met hulp Neemt pilletje met
pincetgreep op
,Reiken en grijpen
Ontwikkeling van een goede lichaamshoudingcontrole is een belangrijke
voorwaarde op doelgerichte grijp- en reikbewegingen te kunnen uitvoeren.
De reikvaardigheid bestaat uit twee fase: de houdingsfase en de
manipulatieve fase. Als de lichaamshouding niet adequaat is voorbereid,
kunnen doelgerichte bewegingen onvoldoende worden uitgevoerd.
Ontwikkeling van reiken loopt parallel aan de lichaamshoudingveranderingen.
Vanaf drie tot acht maanden vertonen reikbewegingen minder
deelbewegingen. Oorspronkelijk waren dit er vier of meer, later is het een
afstandoverbruggende beweging welke kan worden gevolgd door een kleine
correctieve component. Voldoende houdingscontrole van de rugspieren lijkt
een voorwaarde te zijn voor verfijning.
Armbewegingen zijn al vroeg in de neonatale periode doelgericht. Er worden
nog wel meebeweging van de hand gezien. Deze relatie zal geleidelijk
verdwijnen. Het zien reguleert al vroeg de armbeweging. Tussen twee en zes
maanden veranderd het reik-grijpgedrag. De eerste succesvolle
reikbewegingen verlopen niet soepel en gecoördineerd, maar chaotisch. Na
zes maanden worden deze een ‘volwassen’ nader- en grijppatroon.
Cognitieve ontwikkeling
De cognitieve ontwikkeling is het proces van het leren. In de zuigelingenperiode wordt hiervoor de
basis gelegd. Door de ontwikkeling worden nieuwe ervaringen opgedaan, welke worden geplaatst
binnen een kenniskader. Het kind weet dat zuigen aan de borst of fles voldoening geeft. Het kan
tijdens het kruipproces ook proberen zelf de fles te pakken, en later zijn ouders iets duidelijk maken.
Veel van deze ontwikkeling onttrekt zicht aan volwassenen. Wel wordt herkenning opgemerkt. Het
kind leert onderscheidt te maken.
Vanuit een basis van veiligheid, opgedane kennis en ervaringen in de zuigelingenperiode gaat de
ontwikkeling verder in de peuterperiode.
Psychosociale en emotionele ontwikkeling
De psychosociale en emotionele ontwikkeling van de zuigeling kan niet los worden gezien van zijn
omgeving. De pasgeboren is onbewust van zichzelf en anderen, en leeft in een eigen wereld. Het
kan zijn verzorger herkennen, echter is dit niet bewust. Het leven wordt ervaren als een ‘totaal’,
waarin hij nog volledig afhankelijk is. De enige manier voor het uiten van ongenoegen is huilen. Wel
heeft ieder zuigeling een eigen temperament.
De zuigeling zal al snel in interactie gaan met zijn omgeving. De wijze waarop zijn acties begrepen en
beantwoord worden, beïnvloed het verdere proces. Het onbewuste lachten wordt bewust lachen.
Bij de ontwikkeling van de ouder-kindrelatie gaat het kind zich een voelen met de vaste verzorgers.
Dit is de basis voor de ouder-kindrelatie. De wereld wordt ervaren als een positieve uitdaging.
Sociale ontwikkeling is het krijgen van begrip voor andere mensen en het ontwikkelen van
positief gedrag en vaardigheden ten opzichte van anderen. Emotinele ontwikkeling is het
leren om de gevoelans van zichzelf en anderen te kennen en hiermee goedo m te gaan.
, Peuterperiode
De peuterperiode is de periode waarin een kind zich veranderd van een bijna volledig afhankelijke
zuigeling tot een min of meer zelfstandig rondstappende kleuter. Dit is een stormachtige tijd. In
een tijdsbestek van 3 jaar zal het kind lopen, praten en ontwikkeld een eigen wil en ‘ik’ gevoel. Ook
worden de sociale vaardigheden ontwikkeld. De periode tussen een en vier jaar is de
peuterpubertijd. Het heeft een heftig en emotioneel karakter. Het verschil met de zuigelingperiode
is de wilsontwikkeling en de ontwikkeling van ‘ik’. Deze fase wordt ondersteund met de
ontwikkeling van de spraak. Het krijgt door communicatie meer grip op de wereld en een grotere
sociale ontwikkeling. Na deze periode is het kind ‘schoolrijp’.
Lichamelijke ontwikkeling
In de peridoe van een tot vier jaar is er een snelle groei en ontwikkeling. Dit
proces verloopt niet gelijkmatig, er zijn perioden van schijnbare stilstand,
maar ook periode van snelle veranderingen en perioden van terugval. De
verschillende ‘ontwikkelingsvelden’ beïnvloeden elkaar ‘positief’ maar ook
‘negatief’. Een vlotte motorische ontwikkeling kan ook een grotere
zelfstandigheid vormen. Opvallend van de lichamelijke ontwikkeling is het
‘groter’ worden. Veel facetten van de groei blijven echter voor het oog
verborgen. Het meest opvallend zijn de lengte- en gewichtsgroei en
doorbreken van de gebitselementen. De verandering is minder snel dan in de
zuigelingenperiode.
Een peuter wordt gemiddel in drie jaar dertig centimeter langer en acht kilo
zwaarder. Tijdens de groei veranderen de verhoudingen.
Leeftijd Jongens Meisjes
12 maanden 76.5 75
24 maanden 89 88
36 maanden 98 96
48 maanden 106 105
Lengte in cm van jongens en meisjes in de peuterperiode.