Kind en omgeving: pedagogische verkenningen
Hoorcollege 1: paradigmata, theorieën en risicofactoren
Pedagogische wetenschappen: het bestuderen van de opvoeding, het onderwijs en de hulpverlening
aan kinderen en jeugdigen, met het oog op verbetering van de praktijk (Van IJzendoorn & van
Rosmalen, 2016)
- Eigen discipline maar put ook uit andere discipline
- Hoe de opvoeding en onderwijs van kinderen worden verbeterd
- Praktisch gericht
- Empirische benadering: getoetst aan de werkelijkheid, dmv observaties
- Verschillende werkvelden
Paradigmata en theorieën:
- Paradigma: een geheel van waarden, opvattingen en technieken, gedeeld door leden van een
bepaalde wetenschappelijke gemeenschap (Kuhn, 1970)
o Een paradigma verschuiving kan ervoor zorgen dat dezelfde informatie op een andere
manier waargenomen kan worden
Leertheorieën (leertheoretisch paradigma)
- Bieden handvatten voor behandeling
- Pavlov en klassieke conditionering (Crain, 2015):
o Neutrale stimulus
o Ongeconditioneerde stimulus, ongeconditioneerde respons
o Geconditioneerde stimulus, geconditioneerde respons
o Klassieke conditionering -> respondent leren
o Extinctie (uitdoving): verliezen van effect van een geconditioneerde conditie
o Spontaan herstel: wanneer je iets vaak herhaald kan je reactie niet meer komen maar
wanneer je weer even wacht en dan opnieuw de stimulus geeft krijg je weer de
reactie
o Stimulusgeneralisatie: bij andere gelijksoortige stimuli als de geconditioneerde
stimuli kunnen dezelfde respons oproepen
o Stimulusdiscriminatie: bij een bepaalde stimuli niet de reactie op laten wekken
‘Experimentele neurose’
o High order conditioning: een stimuli zonder reactie combineren met een stimulie die
een reactie opwekt, zodat de stimuli die eerst geen reactie in zn eentje opwekt dat
daarna wel doet
- Watsons toepassing van klassieke conditionering op kinderen
o Little albert:
Klassieke conditionering van angst
Stimulusgeneralisatie
- Little peter:
o Deconditionering van angst (door nieuwe koppeling);
systematische desensitisatie): systematisch
ongevoelig maken van een object dat angst oproept
door het te koppelen aan ontspanning
- Paradigm clash: van factoren in persoon naar factoren in
omgeving -> kind geeft gevolg aan omgeving
, o Watson: voorspellen en observeren van gedrag (alleen van gedrag)
- Skinner en operante conditionering
o Operante (instrumentele) conditionering: leren door consequenties die op gedrag
volgen -> meer omgevingsgericht
Positieve (geld krijgen) en negatieve (iets negatiefs weghalen -> bijv.
verbranding door zonnebrand) bekrachtiging (reinforcement)
Positieve (toevoegen, extra huiswerk) en negatieve (iets positiefs
weggehaald, telefoon afpakken) straf
Reinformencs;
Primary: eten of pijn die wegenomen word
Conditioned: ouders die lachen of aandacht geven
Operante conditionering werkt het beste met onmiddellijke consequenties
Shaping: leren van gedrag in kleine stapjes
Continue (elke keer als het gedrag vertoond wordt, constant hetzelfde
reageren) en partiele (blijft gedrag hardnekkig aanwezig) bekrachtiging
o Beperkingen: innerlijke cognities vond hij niet belangrijk
o Behavior chains: steeds is een beweging weer een volgende stimuli voor iets anders
- Bandura’s sociale leertheorie
o Observationeel leren/imitatie/modeling: leren het resultaat is, van het observeren
van het gedrag van anderen (models)
o Culturele antropologie
o Envrionmental determinism: kinderen zijn passief en worden gevormd door hun
omgeving
o Reciprocal determination: kind heeft invloed van omgeving maar ook op de omgeving
o Leren is cognitief proces:
Innerlijke representatie: leren kan ook iets cognitiefs zijn
Nadenken over lange termijn consequenties
Plaatsvervangende (vicarious) bekrachtiging en straf (van model): kind hoeft
niet zelf de consequenties te ervaren, maar leert van de consequenties die
het model krijgt
Symbolisch leren: kan ook leren van boeken of tekeningen
Acquisition vs. Performance (bob doll experiment, Shaffer & Kipp, 2007)
Acquistition: gedrag leert
Performance: gedrag laten zien
- Het sociale-informatieverwerkingsmodel (SIP) (cognitieve paradigma)
o Interactie en relatie tussen leeftijdsgenoten
Gedrag wat kind vertoond wordt weer beoordeeld door andere kinderen en
die reageren hier dan ook weer op
o ‘A child’s behavior in a particular situation will occur as a direct reflection of his of her
mental processing of the situation’
o Kind is altijd bezig met meerdere stappen tegelijk, je kunt altijd terugkeren tussen de
stappen
- Emotionaliteit en emotieregulatie spelen een rol in SIP (Lemersie & Arsenio, 2000)
o Emotionaliteit: karaktertrek
Positieve: de neiging om plezier te ervaren en te uiten
Negatieve: de neiging om op prikkels in de omgeving te reageren met angst
of boosheid
, o Emotieregulatie: controle hebben over emoties en het gedrag dat daarmee
samenhangt
o Individuele verschillen in (positieve en negatieve) emotionaliteit en emotieregulatie
o Invloed op elke stap van SIP
o Vooral bij kinderen die hoog scoren op negatieve emotionaliteit en problemen met
emotieregulatie
- Voorbeelden van disfunctionele SIP:
- Veel mensen vinden het geen realistisch model, wel heuristisch: biedt handvatten
o Stap 1: attentional bias: d.w.z., selectieve aandacht voor bedreigende informatie en
het missen van belangrijke andere sociale informatie
o Stap 2: interpretatiefouten. Bijv. vaker interpreteren van intenties van anderen als
vijandig (hostile attribution bias) en van emoties van anderen als boosheid of
leedvermaak
o Stap 3: sterkere emoties van woede bij sociale problemen en minder vaardigheid in
emotieregulatie, d.w.z. in het omgaan met deze boosheid; grotere behoefte aan
wraak; meer op dominantie gerichte doelen en minder op vriendschap en positieve
uitkomsten gerichte doelen
o Stap 4: een beperkter repertoire aan mogelijke reacties op sociale situaties, waarvan
een groter proportie agressief is
o Stap 5: positieve evaluatie van wraak; grotere voorkeur voor agressieve reacties,
waarbij van niet-agressieve reacties minder positieve uitkomsten worden verwacht;
zich competent voelen in uitvoeren van agressie; overschatting van de mate waarin
anderen agressief gedrag vertonen en goedkeuren; overschattingen van eigen sociale
competentie
o Kennis en ervaringen (‘database’): negatieve geheugenbias, d.w.z. negatieve
ervaringen worden beter herinnerd dan positieve
Ontwikkelingspsychopathologie (OPP) als
macroparadigma: overkoepelend kader voor het
beschrijven en verklaren en behandelen van
afwijkend gedrag over de tijd heen
- Mogen halen wat ze nuttig vinden en
mogen weglaten wat ze niet nuttig vinden
- Geen paradigma op zich is voldoende
, - Systeemprincipe: afwijkende ontwikkeling gevolg van complexe wisselwerking tussen
systemen in een individu, diens omgeving en tussen een individu en diens omgeving
o Tijdsdimensie:
Ontwikkelingsfase: van baby naar volwassen
Historische of levensgebeurtenissen of veranderingen: oorlog, crisis
o Organisch:
Hersenen en CZS (centrale zenuwstelsel)
Biochemisch
Genetisch
o Intrapersoonlijk/psychologisch:
Bv. temperament, cognities, zelfwaardering
o Interpersoonlijk:
Bv. ouders, broers/zussen, vrienden, leerkracht
o Sociocultureel:
Bv. buurt, maatschappij, cultuur
- Modellen van (ab)normale ontwikkeling (Isreal et al, 2021, Prins & Braet)
o Nadruk op (organische of psychologische) factoren in het kind: Trek/statusmodel
Geen interactief model
Eenmaal verworven blijft het zo -> niet omkeerbaar
Syndroom van Down
o Nadruk op factoren in de omgeving: contextueel/omgevingsmodel
Vaak te eenvoudig model om problemen te verklaren
Omgeving heeft de grootste invloed
o Nadruk op wisselwerking tussen factoren in het kind en de omgeving:
Interactiemodel: wisselwerking tussen factoren kind en omgeving: statische
interactie; goodness of fit
Transactioneel/transformationeel model: uitbreiding interactie, zowel kind en
omgeving beïnvloed elkaar + worden beide beïnvloed door die interactie
o Transactie (transformatie): kindkenmerken als de omgeving elkaar beïnvloeden, maar
ook beïnvloed worden, waarbij beide veranderen als gevolg van die interactie
- Risico en veerkracht
o Risicofactor: een antecedente conditie die geassocieerd is met een verhoogde kans
op een negatieve uitkomst
Stressvolle gebeurtenissen etc.
Hoe meer risicofactoren hoe meer kans op problemen
o Beschermde (protective factor): verminderd effect van risicofactor (schokdemper,
compensatie, buffer)
o Bevordelijke (promotive) factor: verkleint kans op negatieve uitkomst/vergroot de
kans op positieve uitkomst, ongeacht risicofactoren
o Veerkracht: relatieve weerstand tegen risico-ervaringen
o Typologie risicofactoren (zie afbeelding)
Fixed marker: ras,
geslacht, genotype
- Veerkracht: relatieve weerstand tegen
risico-ervaringen
o Relatief omdat bij hele erge je nog
steeds een risico-ervaring hebt
o Niet alleen intrapersoonlijk