WELZIJN HOOFDFASE
Sophie
LEERJAAR 2 LGW2
,Gezond gedrag
Gezond gedrag 1
De student:
• Legt uit wat er wordt verstaan onder stimulerende genotsmiddelen en drugs (toepassing,
effect, werking, bijwerking, werkzame stof en risico’s) zoals tabak, cocaïne, XTC en koffie.
Onder genotsmiddelen vallen:
Opwekkende of stimulerende middelen → cafeïne, nicotine, cocaïne en amfetamine.
Hallucinerende middelen → cannabis, LSD, XTC.
Verdovende en kalmerende middelen → alcohol, slaapmiddelen, heroïne.
Voor werking, bijwerking, werkzame stof etc. zie schema op het eind.
• Legt de verschillende visies op gezondheid en ziekte uit.
Medische/klassieke visie: de vraag hierbij is; is het aantoonbaar? Deze visie gaat ervanuit dat je
gezond bent bij afwezigheid van ziekte en pas ziek bent wanneer je dit kunt aantonen (bijv.
longontsteking). Er is maar één reden, dit noem je ook wel monocausaal.
Biologische visie: intern en extern milieu moeten met elkaar in evenwicht staan. Bijv.: je hebt dorst
en gaat meer drinken, hierdoor is er meer vocht in je lichaam en zul je dus ook vaker moeten plassen.
Sociologische visie: benaderd vanuit het perspectief → kun jij de rollen innemen die de samenleving
van jou verwacht? Als je dit niet kunt dan ben je ziek/arbeidsongeschikt.
Psychologische visie: veel meer wat je persoonlijk vindt. Vind jij dat je kunt doen wat je wil? Dan ben
je niet ziek. Je bepaald dit zelf, niemand anders kan voelen hoe jij je voelt. Bijv.: je zit in een rolstoel,
maar kan nog prima 40 uur per week werken, dan ben je dus niet ziek.
Holistische visie: gaat ervanuit dat geest, lichaam en functioneren één is. Dit vindt de
Wereldgezondheidsorganisatie ook.
• Soorten drugs naar effect:
Verdovende middelen: maken iemand rustig, blij en verminderen angst.
Stoffen: alcohol, opium, morfine, heroïne, slaap- en kalmeringsmiddelen.
Effect: vertraagde hartslag, vertraagde ademhaling, spieren ontspannen en zintuigen worden trager.
Werkt op parasympatisch zenuwstelsel.
Stimulerende middelen: maken iemand energiek, alert, opgewekt, zelfvertrouwen neemt toe en het
gevoel de hele wereld aan te kunnen.
Stoffen: nicotine, cafeïne, cocaïne, efedra, amfetamine, XTC en Khat.
Effect: versnelde hartslag, versnelde ademhaling en verminderde eetlust. Ook spannen spieren aan,
stijve kaken, pupillen worden groter, bloeddruk gaat omhoog en je moet vaker poepen.
Hallucinerende middelen: Stoffen die ervoor zorgen dat iemand de buitenwereld anders waarneemt.
Kunnen religieuze of magische ervaringen waarnemen.
Stoffen: LSD, psilocybine bevattende paddenstoelen, sommige cactussoorten, planten uit tropisch
regenwoud.
Effecten: versnelde hartslag, verhoogde bloeddruk, verwijden van de pupillen, licht transpireren en
misselijk.
,Gezond gedrag 2
De student:
• Legt verschillende vormen van preventie uit
Primaire preventie: het voorkomen van nieuwe gevallen van een ziekte en dus worden de oorzaken
weggehaald of verminderd (bijv. schijf van 5).
Secundaire preventie: het vroegtijdig opsporen van een ziekte of aandoening. Hierdoor kan het
eerder behandeld worden, zodat het ook eerder geneest (bijv. mammografie).
Gezondheidsbescherming: geheel van activiteiten gericht op collectieve bescherming van (grote
groepen van) de bevolking tegen blootstelling aan risicofactoren, ook op arbeidsniveau (bijv. niet
meer roken in een kroeg).
Tertiaire preventie: dit is onderdeel van de behandeling, door verergering van ziekte te voorkomen
en gevolgen te verminderen.
Universele preventie: bevorderd en beschermd actief de gezondheid van de gezonde bevolking (bijv.
wetten, hygiëne en de aanleg van riolering).
• Legt uit wat het model van Lalonde inhoudt.
Lalonde was een minister van Gezondheid. Hij heeft onderzocht welke determinanten invloed
hebben op onze gezondheid.
Gezond gedrag 4
De student:
• Legt de begrippen seksuele gezondheid, seksuele rechten en seksuele en relationele vorming
uit.
Seksuele gezondheid: is een met seksualiteit gebonden toestand van fysiek, emotioneel, geestelijk
en sociaal welzijn.
Seksuele rechten: belangrijkste rechten van de individu zijn:
- Hoogst haalbare standaard van seksuele gezondheid incl. toegang tot voorzieningen (
anticonceptie, abortus , hulp)
- Toegang tot en ontvangen van info over seksualiteit
- Seksuele en relationele vorming
- Vrije partnerkeuze
- Respect voor lichamelijke integriteit
- Besluit om wel/niet seksueel actief te zijn
- Seksuele relaties met wederzijdse instemming
- Huwelijk met wederzijdse instemming
, - Besluit om wel/geen kinderen te krijgen en wanneer
- Nastreven van een bevredigend,, veilig en plezierig seksleven
Seksuele en relationele vorming: belangrijkst doelstelling is kinderen/jongeren ondersteunen bij hun
seksuele ontwikkeling en hen leren seksueel verantwoorde keuzes te maken. Het houdt ook rekening
met ontwikkelingsfase en leefwereld van het kind.
• Beschrijft verschillende visies of benaderingen van seksuele en relationele vorming.
Binnen seksuele en relationele vorming onderscheiden we globaal 3 benaderingen:
1. Seksuele vorming gericht op het uitstel van de eerste keer c.q. seksuele onthouding tot aan
het huwelijk.
2. Seksuele vorming gericht op het terugdringen van seksuele risico’s zoals soa/hiv, ongewenste
zwangerschappen en seksuele dwang.
3. Seksuele vorming waarbij de persoonlijke groei en seksuele ontwikkeling vanuit een breder
perspectief meer centraal staat met nadruk op een positieve seksualiteitsbeleving en het
zelfstandig keuzes leren maken.
De laatste is de meest brede, geïntegreerde en samen hangende benadering. Deze wordt als meest
wenselijk beschouwd.
• Geeft een beschrijving van de seksuele en relationele ontwikkeling van jongeren (vanaf 12 jr.)
Fase 12 t/m 15 jaar: pubertijd.
Meeste jongens beginnen ook met puberteit, groei testikels en penis, schaamhaar en baard in de
keel. Rond de 13e eerste zaadlozing.
Meisjes hebben de groeispurt gehad en krijgen ook oksel- en schaamhaar. Rond de 12e de eerste
menstruatie. Vooral jongens doen meer aan zelfbevrediging, meisjes minder.
Pubers kampen met onzekerheid en vragen zich af of hun lichaam normaal is. Jongeren zijn gevoelig
voor invloed van anderen, ze voelen zich seksueel aangetrokken tot leeftijdsgenoten en komen
erachter tot welke sekse ze zich aangetrokken voelen.
Fase 15 t/m 18 jaar: overgang naar volwassenheid.
Jongeren ontwikkelen meer zelfstandigheid en zetten zich af tegen ouders. Nu weten ze meestal
duidelijk of ze hetro, bi of homo zijn. Ze experimenteren en doen seksuele relaties op. Ze doorlopen
meestal een seksuele carrière → van zoenen, voelen en strelen met kleren aan tot naakt vrijen,
geslachtsgemeenschap, orale en soms anale seks.
Gezond gedrag 5
De student:
• Verklaart begrippen met betrekking tot seksuele diversiteit zoals: gender, sekse,
geaardheid/oriëntatie en identiteit.
Gender → gaat om expressie, maar ook om verwachtingen: hoe gedraag je je als jongen/meisje?
Sekse → het (geboorte)geslacht)
Geaardheid/oriëntatie → dit gaat erom op wie je valt, dus homo, hetro, biseksueel, a-seksueel etc.
Identiteit → wie je echt bent, hoe jij je voelt. Bijv.: man, vrouw, transgender, genderneutraal.