Ontwikkelings-
psychologie
voor
Pedagogen
Samenvatting
Milou Versteeg
Vrije Universiteit Amsterdam
Periode
2018-2019
,Hoofdstuk 3 – prenatale ontwikkeling en
pubertijd
Genetische funderingen
Genetische code
Chromosomen zijn gemaakt van chemische substantie, DNA.
Gen: deel van het DNA in de lengte van het chromosoom.
DNA kan zich verveelvoudigen door mitosis: speciale vaardigheid die het mogelijk
maakt dat een enkele cel zich kan ontwikkelen tot een mens die uit heel veel cellen
bestaat. Cellen verdubbelen.
Iedere chromosoom bevat dezelfde genetische informatie
Mitosis: de chromosomen verdubbelen zich, gelijke aantallen met dezelfde genetische
informatie
De geslachtscellen
Als twee cellen, het sperma en de eicel (dit noem je gameten) worden gecombineerd
heeft de gamet 23 chromosomen.
Meiosis: celscheidingsproces
Wanneer de spermacel en de eicel worden gecombineerd, de zygote, heeft het weer 46
chromosomen. Oversteken/crossing komt voor als chromosomen ook genen gaan
uitwisselen. Dit zorgt voor nieuwe erfelijke combinaties.
22 chromosomenparen die matchen, 1 paar bevat de seksecellen (XX meisje, XY
jongen).
Patronen van genetische erfelijkheid
Twee vormen van elk gen komen op hetzelfde moment voor bij de chromosomen: 1
van de moeder, 1 van de vader. Iedere vorm van een gen wordt een allel genoemd.
Homozygoot: Als de allelen van beide ouders gelijk zijn en erfelijke eigenschappen.
Heterozygoot: Als het verschilt en de relatie tussen allelen zal bepalen of de
2
,eigenschap voorkomt. Dan komt er dominant-recessieve erfelijkheid voor: slechte 1
allel heeft invloed.
Modifier genen: vergroten of verkleinen effecten van andere genen.
Incomplete dominatie: beide allelen worden uitgedrukt in het fenotype.
Mannen en vrouwen hebben evenveel kans om een recessieve ziekte te dragen op het
X-chromosoom. Maar bij vrouwen wordt dit vaker overtroffen door een dominant allel
op het andere X-chromosoom.
Genomische inprenting: allelen worden ingeprent/gemarkeerd zodat 1 paar wordt
geactiveerd. Dit is vaak tijdelijk en komt niet meer voor bij volgenden generaties.
Mutatie: plotselinge verandering in het segment van het DNA, zo ontstaan schadelijke
genen.
Germline mutatie: gemuteerde cel wordt doorgegeven door erfelijkheid.
Somatische mutatie: gewone lichaamsdelen muteren.
Polygenetische erfelijkheid: hierdoor verschillen karakteristieken bij iedereen.
Chromosomale afwijkingen
Het downsyndroom ontstaat door een fout in het 21ste paar tijdens de meiosis. Er zijn 3
in plaats van 2 chromosomen. Gevolgen: mentale retardatie, geheugen- en
spraakproblemen, beperkte woordenschat en langzame motorieke ontwikkeling. Hoe
ouder de moeder, hoe meer kans. Ander afwijkingen met de autosomen veroorzaken
vaak en miskraam. Afwijkingen aan seksechromosomen worden vaak pas ontdekt met
de adolescentie. Een missend of een extra X-chromosoom bij vrouwen is de
voornaamste oorzaak. Specifieke intelligentieproblemen komen voor doordat de
ontwikkeling van de cerebrale cortex en andere hersenstructuren worden beïnvloed.
Prenatale diagnostische methodes: methodes die problemen voor de geboorte kunnen
ontdekken.
Prenatale ontwikkeling
3
, Voedsel en bescherming in de baarmoeder
Chorion: beschermende membraam op het amnion (binnenste vlies om vruchtzak met
daarin embryo en vruchtwater)
Placenta: laat voeding en zuurstof door naar de baby, zorgt dat afvalproducten
afgevoerd kunnen worden
Navelstreng: levert bloed aan de baby, verwijdert afval uit de baby
Embryonale periode
Week 3-4:
- ectoderm:
zenuwstelsel -> neuronen, huid
- mesoderm:
skelet, spieren, hart/vaten, inwendige organen
- endoderm:
spijsvertering, longen, urinewegen, klieren
Week 5-8:
Snelle groei van ogen, oren, neus, kaken en hals. Knoppen worden armen, benen,
vingers en tenen. Reageert op aanraking.
Foetale periode
Vanaf 11 weken:
Kan schoppen, armen buigen, handen en mond openen en sluiten en duimzuigen
Week 13-26 (2e trimester):
Moeder kan beweging voelen. Vernix (laagje op de huid) en lanugo (donshaar) ter
bescherming. Neuronen brein aanwezig. Toename gliacellen vanaf 20 e week.
4