Samenvatting Neuropsychologie – Premaster Orthopedagogiek – SPO – RijksUniversiteit Groningen – 2019/ 2020
Samenvatting Neuropsychologie – Premaster Orthopedagogiek
SPO 2019
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1, Child Neuropsychology: Dimensions of theory and practice..............................................................2
Hoofdstuk 2, Cerebral Development (Hersenontwikkeling).....................................................................................5
Hoofdstuk 3, Cognitive development (Cognitieve ontwikkeling).............................................................................9
Hoofdstuk 4, Recovery from early brain insult: Plasticity, early vulnerabulity, and their neural bases (Herstel van
hersenschade: plasticiteit, kwetsbaarheid en neurale basis).................................................................................12
Hoofdstuk 5, Traumatic brain injury in children. (Traumatisch hersenletsel bij kinderen)....................................15
Hoofdstuk 8, Endocrine and metabolic disorders (Endocriene en metabole stoornissen)....................................19
College 1, ontwikkelingsstoornissen vs. Verworven stoornissen...........................................................................23
College 2, Neurogenese..........................................................................................................................................28
College 3, Nature vs. Nurture..................................................................................................................................31
College 4, Cerebrale parese....................................................................................................................................33
College 5, CHT & PKU..............................................................................................................................................34
College 6, Angst, stress en ADHD............................................................................................................................35
College 7, Impulsiviteit (ADHD, CD & psychopathie)..............................................................................................36
College 8, Autisme...................................................................................................................................................38
Artikel 1, Children with Functional Motor Limitations: The Effects on Family Strengths.......................................39
Artikel 2, Neonatal Screening for Congenital Hypothyroidism in The Netherlands: Cognitive and Motor
Outcome at 10 Years of Age....................................................................................................................................40
Artikel 3, Is BRIEF a useful instrument in day to day care of patients with phenylketonuria?...............................41
Artikel 4, Maternal Rigidity in Infancy and Level of Intelligence at School Age in Children Born Preterm............43
Artikel 5, Boys With ADHD in Social Interaction With a Nonfamiliar Adult: An Observational Study....................44
Artikel 6, ADHD Deficit as Measured in Adolescent Boys with a Continuous Performance Task Is Related to
Antenatal Maternal Axiety......................................................................................................................................45
Artikel 7, Leading Article; ADHD: State Regulation and Motivation.......................................................................46
Artikel 8, Visual orientation in hospitalized boys with early onset conduct disorder and borderline intellectual
functioning..............................................................................................................................................................48
Artikel 9, HFA and ADHD: A direct comparison on state regulation and response inhibition................................49
Artikel 10, Cognitive flexibility in adults with hugh functioning autism.................................................................50
Samenvatting boek Developmental Neuropsychology, A clinical
Approach (H1 t/m H5, H8)
1
,Samenvatting Neuropsychologie – Premaster Orthopedagogiek – SPO – RijksUniversiteit Groningen – 2019/ 2020
Hoofdstuk 1, Child Neuropsychology: Dimensions of theory and practice.
Kinderneuropsychologie= de studie van de relatie tussen hersenen en gedrag, binnen de dynamische context
van ontwikkelde hersenen.
- Voordeel: Jonge hersenen zijn flexibeler, waardoor functies overgenomen kunnen worden door
andere delen van de hersenen, met als resultaat zo min mogelijk verlies van functies.
- Nadeel: Als jonge hersenen beschadigd wordt, kan het minder goed benodigde aandacht, geheugen
en leervaardigheden ondersteunen om nieuwe kennis te kunnen verwerven, waardoor er een gat kan
blijven bestaan tussen een kind met een aangetast CZS en leeftijdsgenoten.
1.1. Dimensions of Child Neuropsychology (Dimensies van de kinder neuropsychologie)
Kinderneuropsychologie is grotendeels gebaseerd op modellen van volwassen neuropsychologie. Echter zijn
deze modellen niet voldoende om complexe neurologische, cognitieve en psychosociale consequenties te
begrijpen in geval van hersenletsel bij een kind. Ontwikkelingsneurologie en cognitieve psychologie zijn met
name cruciale elementen voor het in kaart brengen van de verwachte veranderingen die zich tijdens de
kindertijd in het CZS voordoen totdat de hersenen relatief stabiel en volwassen zijn.
Een kinderneuropsycholoog moet omgaan met de interacties tussen organische, cognitieve, sociale en
ontwikkelingsfactoren om een begrip te krijgen van hoe deze factoren het kind beïnvloeden.
1.1.1. The ‘’neuro’’ dimension (De ‘’neuro’’ dimensie)
Tijdens de zwangerschap kan het CZS al worden geïdentificeerd, deze ontwikkeling loopt door tot in de
kindertijd. In de prenatale ontwikkeling staat de structurele vorming van het CZS centraal, waarbij de basis ‘de
hardware van het CZS’ wordt vastgelegd. Onderbrekingen van dit proces leiden tot structurele afwijkingen. Een
postnatale ontwikkeling is gericht op de connecties in de hersenen en het CZS. Het heeft betrekking tot
elaboratie ( het kunnen onthouden van dingen); dendritische vertakkingen, myelinisatie en biochemische
veranderingen met de grootste rijping in de anterieure cerebrale gebieden.
Er is sprake van een stapsgewijze ontwikkeling i.p.v. een geleidelijke progressie, met groeispurten in de
kindertijd, rond 7 tot 10 jaar, met als laatst een spurt in de vroege pubertijd. Directe schade aan het CZS,
infecties en omgevingsfactoren zijn factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van het CZS.
Gevolgen van beschadiging van het CZS.
Er zijn steeds meer aanwijzingen dat verstoring van de vroege ontwikkeling van het CZS onomkeerbare
gevolgen kan hebben. De aard en ernst van het letsel (het verstandelijk kunnen denken) is belangrijk bij het
bepalen van de schade van het CZS in de kindertijd. CZS- stoornissen in de kindertijd hebben vaak meer een
algemene aard met gevolgen voor het gehele brein (generaliserende problemen). Specifieke aandoeningen zijn
zeldzaam, zoals afasie (taalstoornis) of apraxie (broerte), in tegenstelling tot verstoringen in de
informatieverwerking en in de executieve functies (activiteiten plannen en sturen in je brein). Pediatrisch
onderzoek geeft aan dat de herstelperiode na een letsel in de kindertijd gelijk lijkt, maar op langere termijn zijn
volwassen hersenen in het voordeel als er een letsel ontstaat. Letsel bij kinderen kunnen dus op de langere
termijn gevolgen hebben door de gaande ontwikkeling van de hersenen (= growing into deficit).
Aantonen van beschadigingen van het CZS.
MRI (Magnetic Resonance Imaging) scans kunnen myelinisatie tijdens de kindertijd aantonen (snelheid en de
plek van de ontwikkeling in de tijd). SPECT en PET maken het mogelijk om cerebrale (verstandelijke) activiteiten
bij jonge kinderen in kaart te brengen. EEG wordt meestal gebruikt bij de diagnose voor epilepsie en
slaapverstoringen en ERP focust op disfunctie binnen het sensorische of informatieverwerkingssysteem. Het
EEG coherentie onderzoek van Thatcher suggereert cyclische groeispurten binnen het CZS die beginnen bij 12-
18 maanden en dan 2-4 jaar duren. Ze hebben betrekking op de posterieure tot anterieure cerebrale regio’s als
ook gelateraliseerde volgorde (linker- of rechterhersenhelft krijgt zijn dominantie/ specialisatie).
1.1.2. The ‘’cognitive’’ dimension (De cognitieve dimensie)
Er wordt gezegd dat het afhankelijk van de persoon is hoe snel en hoe men door de ontwikkelingsfasen van
cognitie gaat. Ondanks individuele verschillen moeten alle stadia in volgorde doorlopen worden:
1. Fase 1 (0- 2 jaar): Een fase voor simpele motorische en sensorische activiteiten, maar wordt nog niet
abstract gedacht. Er ontstaat wel objectbestendigheid ( 1 e indicator voor werkgeheugen).
2. Fase 2 (2- 7 jaar): Een fase waarin het kind leert symbolisch te denken.
3. Fase 3 (7 jaar en ouder): Een fase waarin het kind redeneer- en probleemoplossend vermogen
ontwikkeld en de capaciteit om in meerdere dimensies te denken en om mentale transformaties uit te
2
,Samenvatting Neuropsychologie – Premaster Orthopedagogiek – SPO – RijksUniversiteit Groningen – 2019/ 2020
voeren. Er ontstaan executieve functies (activiteiten in het brein om te kunnen plannen en sturen); dit
is de opkomst van managementvaardigheden.
De uitvoerende functies (bij volwassenen de cognitieve processen), worden vervolgens volledig ingeburgerd in
de overgang naar de formele operationele fase, wat de belangrijkste kenmerken zijn voor verandering en
vooruitgang.
De aanwezigheid van neuropsychologische stoornissen bij kinderen moeten worden afgemeten aan de
verwachtingen per leeftijd. Een kinderneuropsycholoog moet hiervoor de ontwikkeling van de cognitieve
vaardigheden door de kindertijd heen, eerst in kaart brengen. Vervolgens kan hij de afwijkingen vaststellen ten
opzichte van de verwachte ontwikkelingspatronen, om vervolgens een diagnose- en behandelplan op te
kunnen stellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat hij inzicht heeft in het proces van de ‘normale’ ontwikkeling
van het kind en dat hij toegang heeft tot geschikte testprocedures die data bevatten wat als ‘normaal gezien
kan worden’ van o.a. de range van individuele variatie binnen een normale kindertijd.
Het interpreteren van een testprestatie als indicatief voor beperkingen in complexere vaardigheden is
problematisch bij kinderen. Er is namelijk een brede reeks aan variaties binnen de leeftijdsplan dat het belang
van het evalueren van de prestatie van een kind binnen zijn leeftijdsgeschikte context benadrukt. Het komt
vaak voor dat kinderen geen cognitieve problemen tonen kort na het trauma, maar dat het kind als het ware in
het cognitieve gebrek groeit als het brein verder ontwikkelt, wat leidt tot het niet efficiënt verwerven van
vaardigheden en een langzamere cognitieve ontwikkeling.
1.1.3. The ‘’psychosocial’’ dimension (De psychosociale dimensie)
Het kind leert sociaal gedrag en regels vanuit zijn/haar omgeving (familie). Wanneer het kind de buitenwereld
in gaat, krijgt het kind behoefte om zich onafhankelijk te ontwikkelen. Het egocentrisme trekt zich terug en
kinderen worden beter in staat om samen te werken en rationele keuzes te maken. Tijdens de adolescentie is
er een zoektocht naar onafhankelijkheid en wil men een eigen identiteit ontwikkelen. Er wordt gesteld dat
biologische kenmerken van het individu, de onmiddellijke huisomgeving en de bredere sociale context een
grote rol speelt in sociale ontwikkeling.
Sociale problemen.
Bij een kind met letsel in het CZS kunnen problemen in de psychosociale ontwikkeling ontstaan door de manier
waarop het kind en de familie beïnvloed worden door het letsel. Rutter en collega’s vonden dat psychiatrische
stoornissen 5 keer vaker voorkomen bij kinderen met hersenschade dan bij kinderen met fysieke stoornissen
waarbij het CZS niet betrokken is.
Onderzoek wijst uit dat disfunctionele hersenen direct invloed hebben op gedrag en psychosociaal
functioneren. Een laesie in de rechter hersenhelft is een voorspeller voor meer gedragsproblemen (agressie,
hyperactiviteit, impulsief gedrag, moeite met het uitdrukken en waarnemen van emoties).
Als gevolg van een CZS-stoornis, kan het kind ook last krijgen van andere zaken (sociale achterstand doordat
het kind veel afwezig is op school en weinig kan omgaan met vrienden), scheidingen in het gezin (gezin kan
slecht omgaan met de veranderingen) etc. Het is dus duidelijk dat sociale factoren de gedragsontwikkeling van
kinderen met letsel in het CZS beïnvloed.
De double-hazard hypothese stelt dat kinderen uit lagere sociale milieus meer consequenties ervaren van een
hersenletsel dan kinderen uit een hoger sociaal milieu.
Risicofactoren na het letsel veranderen met de tijd, waar bij het stellen van een prognose
rekening mee gehouden moet worden. Hierdoor kan geen lineair beeld geschetst worden.
1.2. Development of a Theoretical Framework for Child Neuropsychology (Ontwikkeling van een
theoretisch kader voor neuropsychologie bij kinderen)
De fundamentele principes van volwassen neuropsychologie gelden als basis voor de kinderneuropsychologie.
De ontwikkelings-specifieke kennis dient hieraan toegevoegd te worden.
Het gebied van Broca wordt gezien als de locatie in de hersenen voor taal (expressie). Maar tegenwoordig
wordt gedacht dat cognitieve vaardigheden niet in één enkel hersengebied zit, maar in meerdere geïntegreerde
systemen. Schade aan zo’n gebied kan dan effect hebben op andere functies in andere gebieden.
3
, Samenvatting Neuropsychologie – Premaster Orthopedagogiek – SPO – RijksUniversiteit Groningen – 2019/ 2020
1.2.1. Developmental neurology: Plasticity and critical periods (Ontwikkeling neurologie:
plasticiteit en kritieke periodes)
Rourke, Fisk en Strang zeggen dat er drie fases zijn in de ontwikkeling van neuropsychologische assessment
praktijken:
1. Eerst was detectie en lokalisatie van hersenlaesies irrelevant voor kinderneuropsychologen.
2. De tweede fase toont een verhoogd bewustzijn van functionele implicaties voor assessment data met
modellen die focussen op het patroon van gebreken, ernst en onderliggende componenten van
beperkingen op prestatie.
3. Als derde werd de detectie van cognitieve krachten en zwakheden benadrukt in relatie met
omgevingseisen.
Er zijn veel onderzoeken die zeggen dat hersenletsel op vroege leeftijd een gunstigere uitkomst heeft dan op
latere leeftijd vanwege de plasticiteit (Kennard principe).
- Kennard principe= Het is beter om een letsel te krijgen als kind, want dan zijn de hersenen meer in staat
om te herstellen dan bij volwassenen. De hersenen van kinderen zijn meer in staat om functies van
andere gebieden over te nemen dan die van volwassenen. Er is niet veel meer over van het Kennard
principe. De huidige experts stellen dat dit niet klopt.
Mogford en Bishop (1993) definiëren een kritieke periode als: "het tijdvenster waarin externe invloeden een
groot effect hebben". Hebb zegt dat de consequenties van hersenletsel afhankelijk is van het tijdstip.
Hersenletsel op jonge leeftijd zou schadelijker zijn dan letsel op latere leeftijd, omdat sommige aspecten van
cognitieve ontwikkeling afhankelijk zijn van bepaalde hersenstructuren in een bepaalde fase van de
ontwikkeling.
Verder onderzoek stelt dat er wel functionele plasticiteit is maar dat dit beperkt is en niet perse op een lineaire
manier aan leeftijd gerelateerd is.
Blakemore beschreef een gevoelige periode van de hersenontwikkeling waarin bepaalde ervaringen opgedaan
moeten worden, wil de cognitieve ontwikkeling normaal zijn. Bijv. taalontwikkeling heeft een gevoelige periode
tussen 2 en 5 jaar, als daarin geen taal-stimulatie plaatsvind zal de taalontwikkeling altijd achter blijven lopen.
1.2.2. Neuropsychological theories (Neuropsychosociale theorieën)
Rond 1980 kwamen er twee contrasterende, maar niet tegenstrijdige modellen.
1. Theory of non-verbal learning disabilities door Rourke (theorie voor niet-verbale leeraandoeningen/
syndroom van de non-verbale leerstoornis (NVLD)): Het geeft een beschrijving van neuropsychologische
stoornissen als gevolg van een CZS letsel die plaatsvond voor de geboorte of in de kindertijd. Het moment
waarop het letsel plaatsvind, de mate waarin de witte stof beschadigd is en de aard van het letsel zijn
belangrijke factoren bij het bepalen van de ernst van de schade.
De niet-verbale leeraandoening die Rourke beschrijft heeft een aantal symptomen:
1) Bilaterale tactiele -perceptuele gebreken (tweezijdig; betrekking op het gevoel en zintuigelijk);
meestal links van het lichaam.
2) Verminderde visuele herkenning en discriminatie en vermindering in het zien en verwerken van een
waarneming in de ruimte.
3) Bilaterale (tweezijdig) psychomotorische coördinatieproblemen; meestal links van het lichaam.
4) Moeite met nieuwe informatie beheren.
Deze kinderen hebben vooral moeite met motorische vaardigheden, auditieve perceptie (vermogen om geluid
waar te nemen), uit het hoofd leren, selectieve en blijvende aandacht voor verbale informatie, basis voor
expressieve en receptieve taal, en spellen en lezen van woorden.
Cognitieve ontwikkeling wordt gekoppeld aan onderliggende neurologische verklaringen, the white matter
hypothetis ( de witte stof hypothese). In de witte stof hypothese wordt aangegeven dat de witte stof
beschadigd is, waardoor moeilijkheden ontstaan bij het verwerken van informatie bij kinderen met een non-
verbale leerstoornis.
Witte massa bestaat uit axonen (zenuwvezels) die de grijze stof met andere onderdelen van het CZS verbind. In
de rechterhersenhelft zorgt het voor de ontwikkeling en het behoud van de functies, terwijl het in de
linkerhersenhelft alleen zorgt voor de ontwikkeling van functies. Om de ernst van de symptomen te bepalen,
dien je te weten wat de mate van de witte massa schade is, de aard van de laesie en de ontwikkelingsfase op
dat moment.
4