De ontwikkeling van een kind
Wat is ontwikkeling?
- Een reeks progressieve veranderingen die leidt tot een hoger niveau van
functioneren
- Het veranderen van wat een persoon doorheen de jaren meebracht op het vlak van
waarnemen, bewegen, denken, praten, moraal, emoties, seksualiteit. Deze
verandering wordt gezien als vooruitgang
De ontwikkeling kent:
Ontwikkelingsfasen
Wanneer / in welke leeftijdsfase vindt iets plaats.
- Vroegkinderlijke ontwikkeling
A: baby- en peutertijd
B: peuter- en kleutertijd
- Basisschoolperiode
- Adolescentie
Ontwikkelingsgebieden
Op welke gebied vindt de ontwikkeling plaats
Psychologische ontwikkeling
- mentale groei, intelligentie, ontwikkeling gevoelsleven
Cognitieve ontwikkeling
- proces van leren, geheugen, cognitie, toepassen van mentale processen die een rol
spelen bij het waarnemen, herinneren, denken, redeneren en begrijpen
Sociaal / emotionele ontwikkeling
- eigen persoonlijkheid / identiteit (wordt ontwikkeld door interactie met anderen), leren
omgaan emoties, ontwikkelen van een zelfbeeld, temperament.
- sociaal: het kind leert zichzelf dor anderen te verhouden.
- emotioneel: het begrijpen van de eigen en andermans gevoelens en het goed leren
omgaan daarmee.
Piaget: het kind wordt aangeboren met aangeboren reflexen en een aangeboren neiging om
actief met zijn omgeving om te gaan.
Bepaalde ontwikkelingstaken
Welke vaardigheden iemand beheerst tijdens een bepaalde ontwikkelingsfase (bij
verschillende ontwikkelingsfasen).
- Taken waarvan het leren beheersen ervan van essentieel belang is voor de verdere
ontwikkeling (ontwikkelingsverloop)
- In te delen in taken per ontwikkelingsgebied
- Verwachtingen die de omgeving heeft van een kind in een bepaalde levensfase
- Cultuurbepaald
- Kleine afwijkingen > normaal, grote afwijkingen in het patroon > leiden tot / wijzen op
een ontwikkelingsachterstand
, - Bijvoorbeeld: fysiologische zelfregulatie (zindelijk), constructief omgaan met
leeftijdsgenoten, ontwikkelen van een persoonlijke identiteit
- Aan een professional om te kijken in welke fase een kind zich bevindt. Die kan ook
ondersteunen bij een ontwikkelingsachterstand (sociaal werker, psycholoog,
pedagoog, leerkracht, ib’er of een andere deskundige die met het kind in aanmerking
komt).
Opvoedingsopgaven
- Wat wordt er van de opvoeder verwacht tijdens een bepaalde fase (de hulp die een
ouder biedt)
- Het geheel van alle gedragingen die van een ouder of opvoeder verwacht mag
worden om het kind te steunen bij en te stimuleren tot ontwikkeling
- Baby / peutertijd > sensitief / responsief reageren op het kind
- Vooral eerste 4 jaar steun en hulp van de ouder nodig.
- Als leerkracht nauw samenwerken met ouders en andere disciplines om deze steun
en hulp tot stand te brengen.
Rispens c.s. (1994) beschrijven het begrip opvoedingsopgave als alle gedragingen van de
ouder die het optimaal leren beheersen van de ontwikkelingstaak mogelijk maken. Nadruk op
ouder: moet toezien op de cognitieve ontwikkeling van het kind (2-4 jaar)
Van Oers en Wardekker beschrijven de opvoedingsopgaven aan de hand van de sociaal-
cognitieve leertheoretische benadering van Vygotsky (1896-1930). Hij gaat ervan uit dat de
ontwikkeling van een kind afhankelijk is van de interactie met volwassenen en andere
leeftijdsgenoten. Het kind kan volgens hem sneller in de zone van naaste ontwikkeling
functioneren wanneer het hulp krijgt van een capabele ouder dan wanneer het alleen moet
presteren.
Hierdoor wordt het volgens Rispens c.s. gemakkelijker een hoger niveau bereikt als de ouder
het ontwikkelingsproces op een harmonieuze manier begeleidt. Zij noemen
veeleisend/weinig eisend en kindgericht/autoritatief of oudergericht/autoritair als dimensies
die hierbij een rol spelen.
Positieve ontwikkelingsuitkomst: ouders die kindgericht zijn, duidelijke regels stellen, uitleg
geven en wederkerigheid in de ouder-kindomgang betrachten.
Negatieve ontwikkelingsuitkomst: oudergerichte/autoritaire ouders die gehoorzaamheid als
deugd zien, dwingende maatregelen, strenge straffen bij regelovertreding en sterk inperkend
in hun gedrag.
Verwerven van seksespecifiek gedrag door het kind (Rispens c.s.) twee soorten
leerprocessen:
- Leren door observatie
- Leren door directe instructie van de ouder
Er wordt onderscheid gemaakt tussen seksespecifiek gedrag en de eigen beleving van de
jongen of het meisje.
,Baby- / peutertijd
Psychologische ontwikkeling:
- Fysiologische zelfregulatie: zindelijk, (goede) voeding, voldoende rust en lichamelijke
verzorging waardoor de baby zich lichamelijk positief kan ontwikkelen.
- Sensitieve responsiviteit: signalen van het kind opmerken en juist interpreteren en er
adequaat op reageren.
- Hechting (veilig)
- Kinderen moeten veilig hechten, op de juiste manier op de omgeving reageren >
interactie zo veilig mogelijk creëren
Rispens c.s.: een goede verlopende ontwikkeling is met een veilige hechting en voldoende
stimulans van de ouder, de basis voor het autonoom worden van het kind, uitgroeien tot een
zelfstandig en onafhankelijk persoon.
Cognitieve ontwikkeling:
- Verhoogde motorische- (lopen en grijpen) en spraakontwikkeling (brabbelen > 1
woord zin = actieve zin. Begrijpen wat er wordt gezegd > passieve zin)
- Sensomotorische ontwikkelingsfase (Piaget)
Kind reageert motorisch op indrukken die het sensomotorisch waarneemt (zintuigen,
Van der Aalsvoort en Ruijssenaars, 2000).
Geen objectpermanentie (kind ziet bal > gooit doek over bal > kind denkt bal weg).
Kan niet nadenken over dingen die niet direct waarneembaar zijn. Kiekeboe snapt het
kind niet. Ook alles in mond stoppen. Proeven > omgeving waarnemen. Leren door
accommodatie en assimilatie. Kind zoekt naar evenwicht. Leert beter omgaan met
concreet materiaal.
Sociaal / emotionele ontwikkeling:
- Koppigheidsfase (nee - zeggen) / peuterpuberteit
- Driftbuien, zin doordrijven > schoppen, slaan, krijsen en gooien met alles wat in zijn
omgeving aanwezig is (Angenent, 1996). De peuter ontdekt dat hij een ander
persoon is dan zijn ouders. Leert hoe de wereld in elkaar steekt en gaat grenzen
uittesten. > meeslepende emoties > ouder kan het als onhandelbaar ervaren. Het is
nodig om als ouder consequent om te gaan met het stellen van grenzen.
- Imitatiegedrag > ouder nadoen, meehelpen met klusjes, zelf doen. Kan zich een
bepaalde periode zelf bezighouden, niet afhankelijk van de ouder.
- Lijkt op puberteit: wil zelfstandig worden door zich los te maken van de ouder, krijgt
zijn eigen willetje en laat dat ook merken. Ontwikkelt een eigen unieke
persoonlijkheid.
- Leidt mogelijk tot onzekerheid en angst (balans tussen ruimte en sturing, merkt dat
sommige dingen niet mogen en niet geaccepteerd worden door de omgeving >
belemmerd in zelfstandigheid)
- Eind 2e levensjaar belangrijke ontwikkeling op het gebied van de verdere ontwikkeling
van de taak, het omgaan met leeftijdsgenoten en de ontdekking van
geslachtsverschillen.
Kohnstamm (1989): er is gebleken dat de hechting met de moeder verloopt via een proces
van generalisatie naar discriminatie (samen met moeder, andere mensen zien. Niet alleen
zonder moeder).
, Hechtingsfiguur (moeder): moet in staat zijn o, de leefwereld van de baby te structureren en
activiteiten aan te bieden waardoor de baby zich kan ontwikkelen en ontplooien. Ruimte
krijgen (regels, grenzen en ondersteuning krijgen passend bij de leeftijd).
Kwaliteiten ouder: effectief communiceren, zich kunnen inleven in een ander,
verantwoordelijkheid willen nemen om een relatie aan te gaan met het kind.
Piaget
Ontwikkeling: geïnternaliseerde denkoperaties. De manier van denken ontwikkelt mee in de
groei naar volwassenheid.
De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door 4 factoren:
- Biologische processen, ervaringen, interactie en het streven naar een equilibrium >
motor achter de ontwikkeling van het denken
Adaptatie
- Het aanpassen van de denkschema’s die wij in ons hoofd hebben
Kan op 2 manieren:
Assimilatie
- Nieuwe informatie past in bestaande informatie / schema.
- Rekensommen met + t/m100 > t/m 1000 denkoperatie gelijk , getal verschilt. Blijft in
bestaande schema
- Feldman (2005): geleerde taalregels worden in eerste instantie in alle situaties
toegepast, totdat het kind leert dat er uitzonderingen op de regels zijn.
Accommodatie
- Nieuwe denkschema’s leren en die passen niet in een bestaand schema.
- Nieuw schema of aanpassen huidige.
- Van rekensommen met + t/m 100 naar keersommen. Ander schema nodig.
- Feldman (2005): het leren van voorbeelden uit de omgeving.
Peuter- / kleutertijd
Psychologische ontwikkeling:
- Het kind ontwikkelt eigenheid
- Driftbuien nemen af. Meer vertrouwen in eigen kunnen.
- Staat spelend in de wereld. Spelen is het zijnskenmerk van het kind. Spelend
ontdekken. Spelend leren op het moment dat hij daaraan toe is.
- Interiorisatie: proces waarbij materiele handelingen via taal en begrippen en vertaald
worden naar de mentale handelingen. Dingen doen vertalen naar het denken. Leert
zich iets voor te stellen wat er niet meer is. (representationele vaardigheden, Rispens
e.c. 1994) > vermogen tot imitatie (nadoen wat een ander heeft gedaan, de moeite
nemen om dat na te doen).