J. Vennix- Research methodology
An introduction to scientific thinking
June 2019
1. De oorsprong van de wetenschap
Management Science: de discipline van het gebruik van wetenschappelijk onderzoek gebaseerde
principes, strategieën, en andere analytische methoden om het vermogen van elke organisatie om
rationele, zinvolle business managementbeslissingen te nemen te verbeteren.
Filosofie is sterk afhankelijk van redeneren.
1.1
Moeilijkheden bij het leren:
1. Slecht vermogen om te redeneren
2. Selectieve perceptie: we kunnen niet alle informatie raadplegen voordat we een mening
vormen.
3. Bevestigingsfouten: we luisteren alleen naar de argumenten die we willen horen.
4. We ‘explain things away’.
5. Zelfvervullende profetieën: we handelen naar onze overtuigingen.
1.1.1
Kenmerken van wetenschappers:
1. Nieuwsgierigheid
2. Scepticisme
3. Doorzettingsvermogen
4. Denken (kritisch en onafhankelijk)
5. Creatief
1.2
Elke cultuur had zijn eigen overtuigingen, die vaak wetenschappelijke antwoorden en ontdekkingen
in de weg stonden.
1.2.1
Plato: de realiteit die we zien is een onvolmaakte reflectie van ideale vormen of ideeën. De
enige manier om kennis te verwerven is door redenering, niet door zintuigen.
Aristoteles: meer open voor empirische realiteit.
1.3
We zien de Grieken als de eerste wetenschappers omdat ze een traditie van kritiek introduceerden,
ze waren meer tegenspraak en er was meer discussie en retoriek in de cultuur.
2. De wetenschappelijke methode
Twee soorten kennis: beschrijvend en verklarend.
2.1
Drie algemene strategieën voor het genereren van kennis:
2.1.1 Deductie (conclusie, van algemeen naar specifiek)
Deductieve logica: bekendste voorbeeld: syllogisme: twee vooronderstellingen en één
conclusie. Een vorm van dit argument is de materiële implicatie ("p impliceert q" of "indien p
dan q"):
modus ponens (mode die bevestigt) als p dan q > p houdt >
daarom q
modus tollens (mode die weigert) als p dan q > niet q > dus niet p
Deductieve wetenschap: het opbouwen van kennis van een deductieve wetenschap is zeker.
2.1.2 Inductie (conclusie, van specifiek naar algemeen)
, Inductieve logica: (alle) x zijn bestudeerd > alle bestudeerde x hebben y > conclusie: alle X
hebben Y
Kennis op basis van volledige inductie is zeker, maar bij onvolledige inductie is het niet zeker.
Inductieve wetenschap: het heeft verschillende problemen: 1. Je moet alle X bestuderen.
2. Menselijke observatie is
niet volledig betrouwbaar.
3. Conclusies komen niet
automatisch naar boven.
2.1.3 Abductie (een verklarend hypothese maken)
Ook bekend als ' de methode van hypothese ' of ' gevolgtrekking aan de beste uitleg '
2.1.4
Context van ontdekking (ideeën en hypotheses die worden gegenereerd) versus context van
rechtvaardiging (ideeën, hypotheses en theorieën die worden getest).
2.2
Vijf veelgebruikte kernbegrippen in de wetenschap:
2.2.1 Model
Model: vereenvoudigde en
zichtbare representatie van een
bepaald fenomeen.->
2.2.2 Wet
Wetten hebben te maken met
patronen en regulariteiten, maar ze
moeten ook noodzakelijk zijn. Het
‘vaststellende concept van de wet’
houdt in dat men op basis van observatie een patroon of regelmaat in empirische data
vaststelt. Het proces van ontdekken van een wet is het hercoderen van empirische data.
2.2.3 Experiment
Experiment: artificiëel onderzoeksonderdeel om hypotheses te testen. Galileo Galilei was de
eerste die veel experimenten deed en bezig was met redeneren én observeren, hij focuste
vooral op hoe dingen gebeurden i.p.v. waarom. Hij gebruikte de metodo resolutivo (methode
van analyse, opkomen met ideeën over oorzaken) en de metodo compositivo (methode van
samenvoeging, opkomen met bewijs over oorzaken).
2.2.4 Hypothese
Hypothese is een ‘werkende aanname’(ergens vanuit gaan) of een vermoeden (gokken) of
een consequentie van een theorie (kan direct getest worden). Een hypothese moet getest
worden, en als dit niet mogelijk is moet net zo lang gewacht worden totdat het bewijs
gevonden is.
2.2.5 Theorie
Theorie: een samenhangend en gelijkblijvend geheel van stellingen die een bepaald
fenomeen beschrijven en uitleggen. De meeste beginnen als hypothese.
2.3
Wetenschappelijke revolutie was in de 16e en 17e eeuw, toen er een verschuiving in paradgima
(perspectief van een wetenschapper) was.
3. Een dominant paradigma
3.1
De Wiener Kreis waren aanhangers van het logische positivisme. Volgens hen was een statement:
, - OF: analytisch: zonder empirisch bewijs, de waarheid berust op een logisch structuur (het is
a-priori (on)waar).
- OF: synthetisch: met empirisch bewijs, de waarheid berust op observatie (het is a-posteriori
(on)waar).
Ook bestond volgens hen de wereld uit feiten. Ze geloven in de referentie theorie: alle belangrijke
concepten kunnen teruggebracht worden naar oberveerbare dingen via regels van
correspondentie. Het gaat ook over cognitief betekenisvolle stellingen: stellingen waarvan
waarheid geverifieëerd kan worden.
3.2
Kritisch realisme geloofde niet in verificatie, maar in falsificatie: iets is waar totdat het tegendeel
bewezen is.
3.3.1
Popper was de eerse aanhanger. Volgens hem moeten conclusies getrokken worden uit
perspectieven en theoritische ideeën. ‘Corroborated theory’: een theorie die niet afgewezen,
maar ook niet bevestigd is. Zijn methode heet: ‘hypothetico-deductive method’.
3.2.2
Voordat je een wet afwijst, moet je eerst alle mogelijke fouten elimineren.
3.3
3.3.1
Soorten concepten (woorden):
- individueel (1 object) vs. universeel (klasse van objecten)
- empirisch (kan direct geobserveerd worden) vs. non-empirisch (kan niet geobserveerd
worden). Soorten non-empirische concepten:
o Verklarende concepten: gaan uit van het bestaan van iets en verklaren een
fenomeen (zwaartekracht)
o Logische concepten: wiskunde concepten (cirkel)
3.3.2
Soorten verklaringen:
- enkelvoudig (individueel) (waar in 1 geval), afzonderlijk (particulier) (waar in sommige
gevallen, voor een bepaalde groep mensen), universeel (waar in alle gevallen)
- feitelijk (bewezen waar), mening (objectief) (hoeft niet waar te zijn) en normatief (het uit een
waarde)
- statisch (op 1 moment) en dynamisch (verandert over tijd)
- beschrijvend (wat), voorschrijvend (advies) en verklarend (waarom)
- synthetisch (iets wat je moet bewijzen/waarnemen) vs. analytisch (definitie/wetmatigheid)
Soorten statische verklaringen:
o Retrospective statement: over het verleden
o Prospective statement: over de toekomst
o Comparative static statement: vergelijkt twee situaties, verschillend in tijd
Soorten dynamische verklaringen:
o Longitudinal research: lange periode over tijd
o Cross-sectional research: snelle verandering
3.4
‘Deductive-Nomological model’: (is voorspellend of verklarend)