Jeugdrecht
College 1 – Inleiding; minderjarigheid
Hoofdstuk 1 – Introductie in het jeugdrecht en jeugdhulprecht
§1.1 Iets over de historie
In het Romeinse recht gold de regel dat kinderen jonger dan 7 jaar (infantes) niet konden worden
gestraft wegens door hen gepleegde delicten. In de 19e eeuw begon het ‘Kinderwetje’ van Van
Houten betekenis te krijgen. De aandacht voor verwaarloosde en misdadige jeugd groeide
buiten de wet om: er werden particuliere organisaties opgericht die aandacht vroegen voor
jeugdigen. Uiteindelijk leidde deze particuliere organisaties tot de kinderwetten van 1901,
welke in 1905 in werking traden. Vervolgens hebben in de loop der jaren wijzigingen
plaatsgevonden in de wetgeving.
1.2 De terminologie
Aanvankelijk was de aanduiding ‘kinderrecht’ de meest gebruikelijke. In de loop van de jaren
70 werd onder invloed van het werk van de commissie-Wiarda het woord ‘kind’ steeds meer
vervangen door het woord ‘jeugd’.
Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 werden gemeenten verantwoor-
delijk voor alle vormen van hulp aan kind en gezin. De term ‘jeugdzorg’ is toen vervangen door
de term ‘jeugdhulp’. Ook zijn de Bureaus Jeugdzorg vervangen door gecertificeerde
instellingen, welke bepalen of en, zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van
de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (art. 3.5 lid 1 Jeugdwet).
§1.3 Bronnen, vindplaatsen
Het jeugdrecht is verdeeld over een groot aantal wetten en regelingen, waardoor er geen
duidelijke structuur te vinden is.
§1.4 Internationale kinderrechten
Op 8 maart 1995 is voor Nederland het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind
(IVRK) in werking getreden. Het IVRK bundelt alle rechten van kinderen, zowel de burgerlijke
en politieke rechten als de economische, sociale en culturele rechten. Het IVRK is bindend voor
de landen die het hebben geratificeerd (inmiddels al 197 landen). Het Comité voor de Rechten
van het Kind ziet toe op de naleving van het IVRK door de verdragsstaten. De internationale
kinderrechten moeten steeds bekeken worden in het licht van andere internationale verdragen,
zoals het EVRM. Het EVRM zelf zegt niet veel over kinderrechten, maar het EHRM heeft in
zijn jurisprudentie een behoorlijke bescherming van het kind ontwikkeld. Het EHRM gebruikt
het IVRK en andere bronnen van kinderrechten bij de toepassing van EVRM-bepalingen.
Omdat de Nederlandse rechter het EVRM direct moet toepassen, is dit een belangrijke
ontwikkeling voor een versterking van de betekenis van het IVRK in de rechtspraak.
§1.5 Minderjarige vreemdelingen
Minderjarige vreemdelingen zijn kinderen die in Nederland verblijven, maar die niet de
Nederlandse nationaliteit hebben. Minderjarige vreemdelingen genieten net als Nederlandse
kinderen internationale kinderrechten en kunnen zich bij inbreuk daarop onder meer tot de
Kinderombudsman wenden. Waar het gaat om beslissingen van de Immigratie- en
Naturalisatiedienst (IND), is de Kinderombudsman slechts bevoegd zich uit te spreken over de
wijze waarop de IND zijn taak uitvoert.
1
,Gedurende het verblijf in Nederland kunnen minderjarige vreemdelingen die rechtmatig in
Nederland verblijven een beroep doen op jeugdhulp en zij kunnen in aanraking komen met het
Nederlandse jeugdrecht. Ook is op een minderjarige vreemdeling het Nederlandse
jeugdstrafrecht van toepassing wanneer hij verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit
op Nederlands grondgebied en/of wanneer sprake is van een Nederlands slachtoffer. Daarnaast
kunnen ze in aanraking komen met het jeugdbeschermingsrecht. Met name amv’s (alleenstaande
minderjarige vreemdelingen) worden wegens het ontbreken van een ouder of voogd onder voogdij
geplaatst bij Nidos.
Minderjarige vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven kunnen op grond van
art. 10 Vreemdelingenwet geen aanspraak maken op verstrekkingen, voorzieningen en
uitkeringen via een beschikking van een bestuursorgaan (onderwijs, verlening van medisch
noodzakelijke zorg en rechtsbijstand vormen hier een uitzondering op).
Hoofdstuk 2 – De minderjarige
§2.1 De minderjarige, zijn geboorte en artikel 1:2 BW
De definitie van een minderjarige is neergelegd in art. 1:233 BW. De rechtspositie van de
minderjarige wordt in belangrijke mate bepaald door 2 uitgangspunten:
1. Iedere minderjarige staat onder het gezag van een ander (een daartoe bevoegde
meerderjarige natuurlijke persoon (ouder of derde) of een rechtspersoon die hem in en buiten
rechte vertegenwoordigt).
2. Iedere minderjarige is in beginsel slechts bekwaam zelfstandig rechtshandelingen te
verrichten indien hij daartoe de toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger heeft
verkregen (art. 1:234 BW).
Aangifte geboorte
Art. 7 IVRK bepaalt dat ieder kind het recht heeft onmiddellijk na de geboorte te worden
geregistreerd. Ook is de aangifte en registratie geregeld in Boek 1 BW. Uit art. 1:19e lid 6 BW
volgt dat de vader of moeder uit wie het kind niet is geboren (lid 2) binnen drie dagen na de
geboorte van het kind aangifte van de geboorte doet bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Ontbreekt de vader of duomoeder of is betrokkene verhinderd, rust de aangifteplicht op
eenieder die bij de geboorte aanwezig is geweest (lid 3). Het niet voldoen aan de aangifteplicht
is strafbaar (art. 448 Sr). Komt het kind levenloos ter wereld, wordt daarvan een akte opgemaakt
welke wordt ingeschreven in het register van overlijden. Overlijdt het kind voordat aangifte is
gedaan, wordt zowel een akte van geboorte als van overlijden gemaakt (art. 1:19i BW).
Artikel 1:2 BW
Art. 1:2 BW bepaalt dat een kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren wordt
aangemerkt als zijn belang dat vordert. Het gaat hierbij om fictie met betrekking tot het tijdstip
van geboorte. Komt het kind dood ter wereld, geldt de regel niet. Voorwaarden voor toepassing
zijn dus:
• Zwangerschap;
• Het kind moet levend ter wereld komen
Of hiervan sprake is (geweest) zal met behulp van medische verklaringen kunnen worden
aangetoond
• Het belang van het kind moet meebrengen dat het als reeds geboren wordt aangemerkt.
De regel dat als een kind dood ter wereld komt, het geacht wordt nooit te hebben bestaan sluit
niet uit dat het kind niet wordt erkend. Het vaderschap/moederschap van de vrouw uit wie het
kind niet is geboren kan gerechtelijk worden vastgesteld.
2
,Een kind kan een schadevergoedingsactie instellen als het met (ernstige) afwijkingen is geboren,
als dit een gevolg is van een fout van de behandelend arts (Wrongful-birth actie). Is er sprake
van een geboorte met ernstige erfelijke afwijking terwijl genetisch onderzoek ondanks een
verzoek daartoe van de ouders achterwege is gebleven (mogelijkheid tot abortus is hierbij dus niet
aan de orde gekomen) is het ziekenhuis jegens de ouders aansprakelijk voor de kosten van
verzorging en opvoeding van het kind tot zijn/haar 21e. Werd de handicap veroorzaakt door een
gebrekkig geneesmiddel, kan de producent voor schadevergoeding worden aangesproken
(DES-dochters).
Art. 1:2 BW biedt tevens de mogelijkheid om al voor de geboorte van het kind een maatregel
van kinderbescherming uit te spreken. De moeder wordt dan tijdens de zwangerschap al
bijgestaan/gecontroleerd en kan adviezen van de gezinsvoogd krijgen.
§2.2 De naam
§2.2.1 De verkrijging van geslachtsnaam en voornaam
De artt. 1:4 t/m 9 BW regelen het recht van het kind op een naam (tevens in art. 7 IVRK).
Ingevolge art. 1:5 BW kunnen ouders zelf bepalen of hun kinderen (die tot hen in
familierechtelijke betrekking staan) de achternaam van de moeder of de vader zullen dragen. Deze
keuze kunnen ze eenmaal maken en geldt in beginsel voor al hun kinderen. Voorheen was het
namelijk zo dat kinderen geboren binnen het huwelijk van rechtswege de achternaam van de
vader kregen en kinderen geboren buiten het huwelijk van rechtswege de achternaam van de
moeder kregen.
Kinderen binnen huwelijk geboren
Ouders kunnen bij de geboorte van het eerste kind bepalen welke achternaam dit kind en
eventuele volgende kinderen zullen dragen. De ouders moeten in persoon bij de ambtenaar van
de burgerlijke stand hun keuze bekend maken. Wordt het eerste kind doodgeboren, kunnen de
ouders bij een volgend kind de keuze opnieuw maken (art. 1:5 lid 8 BW; dit is dus een uitzondering
op lid 5, dat bepaalt dat de keuze definitief is en niet kan worden gewijzigd). Maken de ouders geen
keuze of worden ze het niet eens, krijgt het kind van rechtswege de geslachtsnaam van de vader.
Wordt een kind geboren uit het huwelijk tussen twee vrouwen, krijgt het kind van rechtswege
de geslachtsnaam van de vrouw uit wie het kind is geboren als het kind tot beide moeders in
familierechtelijke betrekking komt te staan.
Kinderen buiten huwelijk geboren
In beginsel dragen kinderen die buiten het huwelijk worden geboren, de achternaam van hun
moeder. Wordt het kind erkend, dan kan de achternaam van de vader of duomoeder worden
gebruikt (art. 1:5 lid 13 BW). Ook deze keuze moet worden gemaakt in persoon ten overstaan
van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Is sprake van een huwelijk/geregistreerd
partnerschap tussen twee vrouwen krijgt het kind in beginsel de geslachtsnaam van de vrouw
uit wie het kind is geboren. Voorafgaand aan of bij de aangifte van de geboorte kan echter ook
gekozen worden voor de geslachtsnaam van de partner van de moeder (art. 1:5 lid 4 BW).
Naamkeuze bij adoptie
Bij adoptie kunnen de adoptiefouders bepalen wiens geslachtsnaam het kind zal dragen.
Mochten de ouders geen keuze (kunnen) maken, moet het systeem van de wet worden gevolgd:
• Adoptanten gehuwd → kind krijgt achternaam van adoptievader
• Adoptanten ongehuwd → kind krijgt achternaam van adoptiemoeder
• Adoptanten van hetzelfde geslacht en gehuwd → kind houdt geslachtsnaam die het heeft, tenzij
adoptanten gezamenlijk verklaren dat het een van hun beider geslachtsnamen zal hebben
3
, • Partneradoptie (adoptant is de echtgenoot/levensgezel van een ouder van het kind) → het kind
behoudt de achternaam die het heeft.
Overige gevallen
Aparte regelingen voor de keuze van een geslachtsnaam zijn opgenomen in de artt. 1:253t
(verzoek tot gezamenlijk gezag van een ouder en niet-ouder, eventueel gepaard met een verzoek tot
wijziging van de geslachtsnaam van het kind) en 1:282 BW (verzoek tot gezamenlijke voogdij,
eventueel gepaard met een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind op grond van art.
1:280 lid 7 BW).
De rechtspositie van de minderjarige
Als de betrokken minderjarige op het moment dat een naamkeuze gemaakt kan worden (bij
erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap of (stief)ouderadoptie) 16 jaar is, maakt hij ex art.
1:5 lid 7 BW de keuze zelf. Sommige minderjarigen zijn niet blij met de keuze die hun ouders
voor hen maakten. Het kind kan dan vanaf zijn meerderjarigheid en tot drie jaar daarna, zijn
geslachtsnaam laten wijzigen in die van de ouder wiens naam hij niet kreeg.
De voornaam
De voornamen van het kind worden bij de geboorteaangifte door de aangever opgegeven en in
de geboorteakte opgenomen, tenzij de ambtenaar van de burgerlijke stand dit weigert (bijv. bij
ongepaste voornamen of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen. Ongepast is bijv. Rolls
Royce). Het aantal voornamen is niet aan een limiet gebonden, al kan een te groot aantal
voornamen tot ongepastheid leiden. Art. 1:4 lid 3 BW bepaalt dat de ambtenaar van de
burgerlijke stand het kind een of meer voornamen geeft, indien de aangever geen voornaam
opgeeft of indien hij weigert de door de ambtenaar niet toegestane voornamen te vervangen.
Ouders kunnen hiertegen niet in beroep, maar kunnen wel wijziging van de ambtelijke
voornamen vragen.
§2.2.2 Wijziging geslachtsnaam
De geslachtsnaam die iemand heeft verkregen, kan ex art. 1:7 BW worden gewijzigd. Dit kan
zodra het kind meerderjarig is geworden op zijn verzoek, maar dit kan ook door de wettelijk
vertegenwoordiger van het kind, als het kind nog minderjarig is. Drie mogelijkheden tot
geslachtsnaamwijziging (op grond van het Besluit geslachtsnaamwijziging 1997):
1. Artikel 1: de wijziging van onwelvoeglijke, bespottelijke of veelvoorkomende namen;
2. Artikel 3: wijziging geslachtsnaam op eensluidend verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger
en van degene wiens geslachtsnaam t.b.v. het kind wordt verzocht:
a. T.b.v. het verkrijgen van de geslachtsnaam van de ouder die na een scheiding met de
verzorging van het kind is belast;
b. T.b.v. het verkrijgen van de geslachtsnaam van de partner van de ouder die samen met
die ouder voor het kind zorgt (ouder en partner hoeven niet gehuwd te zijn);
c. T.b.v. het verkrijgen van de geslachtsnaam van een pleegouder die het kind als
behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt.
3. Artikel 3a: wijziging van geslachtsnaam als ingevolge regels van internationaal privaatrecht de
kinderen verschillende geslachtsnamen hebben.
De verzorgingstermijn bij naamswijziging
Het verzoek tot geslachtsnaamwijziging is slechts ontvankelijk als het kind gedurende een
bepaalde aaneengesloten periode direct voorafgaand aan het verzoek (mede) is verzorgd en
opgevoed door degene wiens achternaam hij zal gaan dragen. Is de minderjarige nog geen 12
jaar, geldt een termijn van 5 jaar. Is de minderjarige 12 jaar of ouder, geldt een termijn van 3
jaar.
4