Methodologie 2
2022/2023
Hoorcollege 1
Vraag: Wat is het verschil tussen een theorie en een hypothese?
à Een theorie bevat beweringen over reeds geobserveerde data, een hypothese is een bewering die nog niet
getest is. Een hypothese is namelijk iets wat je nog moet testen en een theorie is een uitspraak over iets wat
al geobserveerd is.
Bij een onderzoek moet je op een rationele manier denken. Dit is een empirisch iets, wat betekent dat je
data verzamelt. Je theorieën probeer je te formuleren. Hier heb je een doel mee. Hier zijn een paar dingen
belangrijk bij die je wil behalen:
Describe à Een theorie heeft onderdelen die beschrijvend zijn. Een gedeelte ervan is beschrijven wat
je ziet.
Explain à Je begrip vergroten. Je theorie beoogt iets te verklaren waarom iets zo is. Als je dit doet,
gebeurt dat (causale verbanden).
Predict à Moet een voorspelling kunnen doen. Als er dit gebeurt, zou dit moeten gebeuren of niet.
Je theorieën zijn daarom vaak in staat om jou te helpen om iets te kunnen voorspellen.
Empirische cyclus:
Er is een fenomeen wat je wil verklaren. Dit heb je waargenomen. Waar
wordt dit door veroorzaakt?
Vanuit hier kom je tot een theorie. Dit leidt vaak tot nieuwe vragen,
want het kan zijn dat dingen nog onduidelijk zijn. Dit leidt tot
onderzoeksvragen en het design.
Preregistreren à Van tevoren opschrijven wat je gaat doen en
hoe je je data gaat analyseren. Dit is belangrijk. Als je dit niet
doet, ben je veel niet-gespecificeerde hypothesen aan het toetsen.
Hierdoor ga je allemaal dingen in de data vinden die door ruis
zijn veroorzaakt.
Uiteindelijk kom je bij de data. Hierin kan je ondersteuning vinden
(support) of je hypothese wordt niet bevestigd (revision). Hier kan je aan
schroeven.
Theorie à Verzameling abstracte beschrijvingen die iets zeggen over hoe verschillende variabelen zich tot
elkaar verhouden. Kunnen ook high-level statements zijn die je al eerder hebt geobserveerd.
Componenten van een theorie
Assumpties à Dingen die we vaak vergeten. Bijvoorbeeld vergeten dat niet alle mensen dezelfde
achtergrond heeft, bijvoorbeeld mensen in het amazonegebied of mensen uit Nederland. Zij hebben
een andere cultuur en zullen dus niet hetzelfde begrijpen.
Variabelen
o Conceptuele variabelen à Termen in je theorie die niet een praktische definitie hebben.
Agressie is bijvoorbeeld een abstracte term. Agressie kan namelijk actief of passief zijn.
Iedereen kan er wat anders bij denken.
o Operationele variabelen à Concrete begrippen. Bij agressie bijvoorbeeld het aantal
decibel van iemands stemverheffing.
Propositions à De relatie tussen dingen.
,Verschil tussen een theorie en een model: Een theorie is een abstractere versie van een model. Een model is
meer concreet.
In dit voorbeeld is iemand
schoolprestatie conceptueel. Dit
heeft namelijk nog geen definitie
en is abstract.
De operationele variabelen zijn
duidelijker. Dit zijn in dit
voorbeeld de manieren hoe de
schoolprestaties gemeten kunnen
worden.
Onafhankelijke variabele à Verklaart een andere variabele. Deze controleer je zelf. Deze variabelen
hebben een effect op de afhankelijke variabele.
Zowel een onafhankelijke als afhankelijke variabele suggereren dat er een oorzaak en gevolg is. Een
onafhankelijke variabele mag je alleen een onafhankelijke variabele noemen als je hem gemanipuleerd hebt.
Je wilt niet dat de onafhankelijke variabelen onderling
invloed op elkaar hebben. Deze zijn orthogonaal en
dus ongecorreleerd. Allemaal hun eigen invloed op
hoe iemand het doet op school.
Dit hoeft niet altijd te zijn. Het kan natuurlijk zijn dat
de kwaliteit van de leerkracht invloed uitoefent op de
motivatie van een student. Hiervoor moet dan een
ander model worden gebruikt.
De uitspraken in een theorie zijn gedaan op basis van eerder geobserveerde of bestaande data. Zijn vaak
conceptueel. Zijn vaak abstracter (beschreven in abstracte termen). Omdat dit zo abstract is, werken mensen
vaak liever met een model, omdat dit duidelijker is.
Hypothesen beschrijven relaties die nog niet eerder zijn getoetst. Zijn vaak geoperationaliseerd.
Hypotheses worden getest over operationele definities:
Onafhankelijke variabelen (A)
Afhankelijke variabelen (B)
Mediërende variabelen (C) à De relatie tussen A en B loopt via C. Bijvoorbeeld de kwaliteit van de
docent heeft invloed op het cijfer van de leerling.
Modererende variabelen (C) à Een variabele die invloed heeft op het
aanwezig zijn van een relatie. De relatie tussen A en B bestaat alleen voor een paar waarden van C.
Ongeduld veroorzaakt alleen agressie bij mannen, maar niet bij vrouwen.
Mediatie effect:
,Hiervoor gebruik je een multipele regressie. Als je ziet dat de relatie tussen A en B minder sterk wordt door
de toevoeging van C, betekent dit dat een gedeelte van de relatie tussen A en B verklaart wordt door C.
Doet geen uitspraak over de richting van de richting van de causaliteit!!! Dit doe je door te manipuleren.
Moderator effect:
Als de motivatie laag is, valt de relatie tussen intelligentie en
schoolprestaties uit elkaar. Wanneer de motivatie hoog is, is er een
relatie tussen intelligentie en schoolprestaties. Een andere variabele
heeft dus een groot effect op
Dit analyseer je met een ANOVA of een multipele regressie met
een categorische moderator.
Criteria voor goede theorieën:
Logisch consistent à Moet allemaal bij elkaar passen.
Falsifieerbaarheid à Voorspellingen kunnen doen die je ook kan weerleggen.
In overeenstemming met de data
Duidelijk/ specifiek/ helder (niet fluffy = niet specifiek, onduidelijk).
Parsimonious à Spaarzaam, zuiver.
In overeenstemming met andere theorieën à Wanneer de andere goed geaccepteerd zijn, wil je dat de
jouwe hiermee in overeenstemming is.
Bruikbaar/ voorspellend.
Formuleren van een onderzoeksvraag:
1. Onderwerp gaan vaststellen à Informele kennis (eigen ervaringen), formele achtergrond (vorig
onderzoek, bestaande theorieën), is het interessant?, is het haalbaar (apparatuur, tijd)?
2. Literatuur zoeken:
a. Zorg ervoor dat het onderwerp klopt bij wat jij wil gaan onderzoeken.
b. Denk na over de impact en de kwaliteit van een onderzoek à Hoe vaak is een artikel
geciteerd? Dit is vaak een indicatie van hoe groot de impact van dit artikel was.
Kwaliteit ≠ impact. De impact hoeft namelijk niet te betekenen dat de kwaliteit ook goed is.
c. Kern artikelen
d. Soort artikel à Empirische artikelen. Kan je herkennen aan ‘peer reviewed’. Dit betekent dat
ze zijn gecontroleerd door wetenschappers. Bij google kan je ook zien hoe vaak een artikel is
geciteerd.
3. Probleem/ vraag formuleren.
4. Literatuur zoeken
5. Hypothesen formuleren.
Empirische artikelen à Hierin staan een research questionnaire, methode, resultaten en conclusie. Dit kan
je lezen in het abstract. De indeling bestaat uit een introductie, methode, resultaten en conclusie.
Review artikel à Samenvatting van meerdere onderzoeken. Hierin staan geen methode en resultaten. Kan
handig zijn om in één keer een duidelijk overzicht ge krijgen van relevante referenties.
Opinion artikel à Geeft meer een theoretische blik/ een mening over een bepaald bewijs.
Commentary artikel à Ingezonden brieven. Iemand heeft een artikel geplaatst en iemand vindt hier iets
van. Diegene stuurt een brief naar de auteur. Geeft commentaar op wat iemand gedaan heeft. Kort stukje,
dus heeft ook geen methode, resultaten en discussie.
Peer-reviewed à Kan nu worden gedaan via een pre-print server. Voordelen hiervan zijn dat dit gratis is
(normaal geld betalen voor een artikel) om te lezen. Deze artikelen staan vaak ook in een artikel (betaald),
, maar kunnen dus ook onbetaald worden gelezen. Voordat het in een artikel is geplaatst, is dit non-peer
reviewed (grijze literatuur).
DOI (Digital Object Identifier) à Identificeert een bepaald artikel aan de hand van een nummer.
Open access à Artikelen waar je geen geld voor hoeft te betalen.
Belangrijk bij het lezen van een artikel is dat je snapt waarom je dit leest en of het relevant is voor jou. Dit
kan je nagaan door het abstract te lezen. Kijk hierna naar de figuren en de discussie. Hierna lees je de rest.
Probeer dus niet gelijk alles te lezen.
Kijk naar de afbeeldingen in een artikel. Goede artikel hebben vaak een goede grafische ondersteuning van
dat wat ze willen laten zien.
Kijk alleen naar de methode wanneer dit voor jouw relevant is.
Hoorcollege 2
In Susan’s theorie is de kwaliteit van
de docent een verklarend/
onafhankelijk variabele, motivatie
een mediërende variabele en
studiefase (bachelor/ master) een
modererende variabele.
Let op of je de gevolgtrekkingen kan volgen en het hiermee eens zijn. Het is namelijk van belang dat de
claims van een onderzoek kloppen.
Interne validiteit à Zijn de oorzaak-gevolg relaties die getrokken worden, onderbouwd door de data
uit het onderzoek? Of zijn er ook alternatieve verklaringen voor wat er verondersteld wordt?
Construct validiteit à Hoe wordt er gemeten? Wordt er gemeten wat er wordt beoogd te meten?
Statistische validiteit à Onderbouwd de statistiek wat er wordt gemeten?
Externe validiteit à Zijn de resultaten generaliseerbaar?
Formuleren van een onderzoeksvraag:
1. Onderwerp gaan vaststellen à Informele kennis (eigen ervaringen), formele achtergrond (vorig
onderzoek, bestaande theorieën), is het interessant?, is het haalbaar (apparatuur, tijd)?
2. Literatuur zoeken:
Zorg ervoor dat het onderwerp klopt bij wat jij wil gaan onderzoeken.
Denk na over de impact en de kwaliteit van een onderzoek à Hoe vaak is een artikel
geciteerd? Dit is vaak een indicatie van hoe groot de impact van dit artikel was.
Kwaliteit ≠ impact. De impact hoeft namelijk niet te betekenen dat de kwaliteit ook goed is.
Kern artikelen à De
Soort artikel à Empirische artikelen. Kan je herkennen aan ‘peer reviewed’. Dit betekent dat
ze zijn gecontroleerd door wetenschappers. Bij google kan je ook zien hoe vaak een artikel is
geciteerd.
3. Probleem/ vraag formuleren.
4. Literatuur zoeken
5. Hypothesen formuleren.
Dit is je vermoeden op een lastigere onderzoeksvraag. Hierin moet duidelijk zijn hoe je het
gaat meten:
̽ Betere docenten leiden tot betere cijfers = Geen goede geoperationaliseerde
hypothese
̽ Vakken die docenten hebben gevolgd om goed onderwijs te geven, veroorzaken
beter studenten cijfers = Goed geoperationaliseerde hypothese